32 -2
VRIJDAG 9 DECEMBER 1927.
te zien. Het resultaat, waartoe men na studie zal komen,
zal den Raad tot voorlichting kunnen strekken bij het nemen
van zijn beslissing.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten tot de instelling
van een commissie ad hoe, bestaande uit vijf leden, teneinde
den Raad van voorlichting te dienen omtrent de salarieering
van de Wethouders.
De Voorzitter vraagt aan den Raad machtiging om de
benoeming van de leden aan hem over te laten.
Daartoe wordt besloten.
Volgnr. 165 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
De volgnrs. 166 en 167 worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 168 luidende: Presentiegelden
der leden van den Raadf 3000.
waarbij tevens in behandeling komt het door de heeren
Spendel, van Es en van der Reijden ingediend voorstel
luidende:
»Ondergeteekenden stellen voor het presentiegeld voor de
Leden van den Raad te verhoogen en te stellen op vy gulden
per zitting".
De Voorzitter vestigt er de aandacht van de voorstellers
op, dat de Raad niet zelf het presentiegeld voor zijn leden
kan vaststellen, maar dat Gedeputeerde Staten dat doen. De Raad
kan alleen ter kennis van Gedeputeerde Staten brengen, dat hij
het presentiegeld verhoogd wenscht te zien, maar hij kan niet
zelf tot verhooging besluiten.
De heer Spendel zegt, dat in elk geval een bespreking
over dit punt kan plaats hebben. Hij wil alleen even de
motieven ontwikkelen, die de heeren van Es en van der
Reijden en hem tot de indiening van dit voorstel hebben
geleid. Het geluid, aan beide zijden van den Raad gehoord,
dat de arbeid van de Wethouders onevenredig zwaar is in
verhouding tot hun salaris, geldt voor een groot gedeelte
ook voor de Raadsleden. Vergeleken bij andere plaatsen, al
geeft spreker toe, dat men zich daaraan niet altijd behoeft
te spiegelen, kan het presentiegeld echter op geenerlei wijze
behoorlijk worden genoemd. Spreker weet wel, dat het lid
maatschap van den Raad geen bron van inkomsten moet
opleveren, maar de gelegenheid moet worden opengesteld
voor ieder, om lid van den Raad te kunnen zijn. Bij de
huidige samenstelling van den Raad zijn er verschillende
leden, die ernstig verzuim hebben, wanneer zij hun plicht op
een behoorlijke wijze willen vervullen en de toelage per
vergadering is niet zoodanig, dat daardoor het geldelijk
verlies door het verzuim wordt goedgemaakt. Er zijn nog tal
van andere dingen, die de leden op kosten jagen, want wanneer
men zijn plicht goed wil vervullen, moet men kennis nemen
van allerlei dingen, die in verband staan met wat des Raads
is en zich abonneeren op verschillende geschriften en moet
men zich werken aanschaffen.
Het voornaamste motiet voor de voorstellers is, dat ieder,
zonder daarbij schade te lijden, op voldoende wijze het lid
maatschap moet kunnen waarnemen.
Wanneer dit voorstel op tormeele bezwaren zou stuiten,
zou men naar sprekers meening moeten voorstellen, den
betrokken post aanmerkelijk te verhoogen, opdat misschien
de verdeeling onder de leden kan plaats hebben na afloop
van de Raadsvergaderingen. Spreker herinnert aan Delft, waar
een zeker bedrag, dat is uitgetrokken, onder de leden wordt
verdeeld, wanneer de zittingen zijn atgeloopen, naarmate het
aantal zittingen, dat zij hebben bijgewoond. Spreker hecht
meer aan een directe vaststelling van een zeker bedrag per
vergadering.
Met het oog op de formeele bezwaren is spreker bereid,
mede namens de andere voorstellers, het voorstel in dien
zin te wijzigen, dat er wordt gelezen«Ondergeteekenden ver
zoeken het presentiegeld van de leden van den Raad te
verhoogen."
De Voorzitter doet opmerken, dat de Raad zelf omtrent
deze zaak geen besluit kan nemen. Wil men het voorstel in
overeenstemming met de wet brengen, dan zal men het
aldus moeten redigeeren, dat aan Gedeputeerde Staten wordt
verzocht het presentiegeld voor de Raadsleden te verhoogen.
De heer Spendel zegt, dat de voorstellers accoord gaan
met een wijziging als door den Voorzitter aangegeven.
De heer van Eck sluit zich geheel aan bij het betoog van
den heer Spendel.
De heer Elkerbout stelt zich bij deze zaak op hetzelfde
standpunt als bij de jaarwedden van de Wethouders en is
er daarom tegen, om aan Gedeputeerde Staten te verzoeken
het presentiegeld voor de Raadsleden te verhoogen. Hij noemt
het preeken voor eigen parochie. Bovendien wordt in zooverre
van de oorspronkelijke bedoeling afgeweken, dat, aangezien
aanvanktdijk sprake was van het bepalen van het presentie
geld op f 5.per dag, thans wordt gesproken van f 5.
per zitting, hetgeen voor twee zittingen zou worden f 10.
terwijl de leden nu voor twee zittingen 6.— ontvangen,
wat spreker in deze situatie te verkiezen acht.
De heer Groeneveld is het met den heer Spendel eens,
maar hij zou er de voorkeur aan geven, dat aan de Raadsleden
een gratis telefoonaansluiting werd verstrekt. Hij noemt die
gereedschap voor een Raadslid, omdat het dagelijks voorkomt,
dat de Raadsleden in verband met gemeentezaken moeten
telefoneeren, hetzij met het Stadhuis, hetzij met andere
adressen. Verleden jaar is een voorstel in dien geest gedaan,
maar dat is toen verworpen, en hij zal ditmaal niet een
dergelijk voorstel indienen, tenzij blijkt, dat meerdere Raads
leden voor zijn idee iets gevoelen.
De Voorzitter zegt, dat het 't College beter toeschijnt om
een vast bedrag beschikbaar te stellen, zooals o. a. te Rotter
dam gebeurt. Burgemeester en Wethouders hebben uitgere
kend, dat, om geheel in overeenstemming te komen met het
voorstel van den heer Spendel c. s., een bedrag van ƒ4500.
per jaar noodig zou zijn, terwijl dan op de volgende wijze
zou moeten worden gehandeld: voor ieder kwartaal zou men
1125.beschikbaar moeten stellen, welke bedrag over het
aantal Raadszittingen, die in dat kwartaal hebben plaats
gehad, zou worden verdeeld, zoodat men dan kwam tot een
bedrag per Raadszitting; dit bedrag zou dan verdeeld moeten
worden over de Raadsleden, die in die zittingen tegenwoordig
zijn geweest. Men zou dan tot hetzelfde resultaat komen als
de heer Spendel wenscht, maar op meer eenvoudige wijzeen
men heeft dan bovendien meer zekerheid omtrent het uit
dezen hoofde benoodigd totaal bedrag.
•Spreker geeft aan de voorstellers in overweging hun voor
stel in dien zin te wijzigen, dat het zal luiden:
»Ondergeteekenden stellen voor aan Gedeputeerde Staten
in overweging te geven het presentiegeld voor het bijwonen
van de zittingen van den Raad met ingang van 1 januari
1928 te bepalen op 4500.per jaar.
De heer Heemskerk meent, dat er oppervlakkig gezien
misschien niet zooveel verschil is tusschen het voorstel van
den heer Spendel en het laatste voorstel, maar zou toch aan
het eerste de voorkeur geven, omdat het meer is te overzien.
Uit het tweede voorstel kan spreker niet duidelijk zien in
hoeverre een bedoeling om een zekere verhooging te geven,
daarin juist is weergegeven.
Een tweede bezwaar tegen het genoemde bedrag in het
laatste voorstel acht spreker, dat het aan den lagen kant is,
omdat de uitgaven hiervoor de laatste jaren schommelden
om de 3000.Het gemiddelde over de laatste vijf jaar
was daar zeker overheen.
De Voorzitter merkt op, dat het gemiddelde over de
laatste drie jaar precies was 2740.
De heer Goslinga bevestigt, dat de cijfers van 1923 tot
en met 1926 gemiddeld zijn geweest 2740.Het voorstel
van Burgemeester en Wethouders is om daarvan s/3 te nemen,
dus eenzelfde verhooging als de heer Spendel voorstelt. Men
komt dan ongeveer op 4500.Het aantrekkelijke van dit
voorstel zit voor spieker hierin, dat dan nooit het verwijt
kan worden geuit, dat het aantal zittingen van den Raad
wordt opgevoerd. Spreker geeft echter toe, dat het voorstel
van den heer Spendel simplistischer is.
De heer van Eck blijft voorstander van het oorspronkelijk
voorstel van den heer Spendel. Dat de leden meer zouden
praten om het aantal vergaderingen grooter te maken en
meer presentiegeld te krijgen, acht spreker een baker
praatje, waarvan hij zich niets aantrekt. Het voorstel van
Burgemeester en Wethouders heeft dit voor, dat een vast
bedrag is uitgetrokken en dat dus ieder lid, dat trouw de
vergaderingen bijwoont, ongeveer er op kan rekenen, welke
inkomsten hij heeft. Men wordt echter geen lid van den Raad
om een vast inkomen te hebben, maar de gemeente reikt een
kleine vergoeding uit voor de moeite, die men zich geeft.
Bij het voorstel van Burgemeester en "Wethouders wordt
geen rekening gehouden met het feit, dat het eene jaar veel
drukker kan zijn dan het andere; voor iemand, die doorzijn
werken in het onderhoud van zijn gezin moet voorzien en
die voor de vergaderingen enz. veel moet verzuimen, acht
spreker het billijk, dat er wat meer vergoeding wordt ge-