334
VRIJDAG 9 DECEMBER 1927.
De Voorzitter antwoordt, dat dit, naar hij meent, in Mei
of Juni is geschied.
De heer Kooistra zegt, dat het hem aangenaam geweest
zou zijn, indien in de Memorie van Antwoord daarvan mel
ding was gemaakt, want dan had hij zijn voorstel niet zoo
ingediend.
De Voorzitter doet opmerken, dat in het sectieverslag is
gevraagd om welke reden Burgemeester en Wethouders de
S.D.A.P. uit het bestuur der stichting hebben gesloten, en dat
Burgemeester en Wethouders daarop hebbengeantwoord.dat
de S.D.A.P. uit dat bestuur niet uitgesloten is, en zij derhalve
geen redenen kunnen opgeven. Toen de heer Kooistra dat
las, had hij zich misschien kunnen afvragen, of er wellicht
al iemand van zijn partij in dat bestuur zat; hij had het
b.v. aan zijn medelid van de coöperatie, den heer Marks, dien
hij waarschijnlijk wel eens spreekt, even kunnen vragen.
De heer Kooistra antwoordt, dat hij den heer Marks bijna
iederen dag spreekt, maar deze het hem niet heeft verteld.
De wijze, waarop deze zaak is afgeloopen, doet spreker niet
prettig aan, want als de S.D.A.P. personen naar verschillende
inrichtingen afvaardigt, gebeurt dit op een geheel andere
manier, dan het hier is geschied.
De heer Wilmer voegt spreker toe, dat het geen afgevaar
digde van de S.D.A. P. moet zijn, en dat geeft spreker toe,
maar het is toch gewenscht, dat zijn partij weet, welke van
haar leden in zulk een bestuur zitten.
Aan den wensch, dat in het bestuur een zoodanige per
soon zou worden benoemd, dat er meer contact kwam tus-
schen het bestuur en de bewoners van de huizen, is nog niet
voldaan.
Spreker heeft bedoeld, dat het iemaud zou zijn, die in een van
die gemeentewoningen woont, om daardoor te kunnen krijgen
een goede gemeenschap met die bewoners. Men beeft dat
nu, naar sprekers meening, willen afsnoepen, door een sociaal
democraat in de commissie te benoemen, die echter niet in
een van die woningen woont.
Spreker stelt den heer Marks op hoogen prijs, ook ten
opzichte van deze zaak, maar spreker zou liever hebben, dat
hij van deze zaak door den heer Marks op de hoogte was
gesteld. Met deze benoeming wordt echter niet sprekers
bezwaar ondervangen, dat één bewoner van die woningen
in het bestuur moet worden opgenomen. De heer Wilmer
zoekt allerlei uitvluchten, maar spreker meent, dat het belang
van iemand uit een gemeentewoning aan de Prinsenstraat
hetzelfde is als dat van iemand, die in zulk een woning
woont aan den Haagweg. Met de bewoners moet contact
worden verkregen.
Toen voorgesteld werd een stichting op te richten, heeft
spreker getracht dit een vereeniging te doen zijn, die evenals
een gewone bouwvereeniging zou werken en de administratie
en het beheer zou voeren, maar dat is niet goedgekeurd. Zich
op dit standpunt plaatsend meent spreker, dat de commissie
zooveel mogelijk moet worden uitgebreid met bewoners, met
menschen, die weten hoe die huizen bewoond kunnen worden
en door welke menschen zij het best bewoond kunnen wor
den. Contact acht spreker hier noodzakelijk.
De Voorzitter gelooft nu verder te kunnen gaan met zijn
repliek en zegt, dat de argumenten, waarom er alsnog geen
huurder in het bestuur is opgenomen, ten deele door den
heer Wilmer zijn gegeven en ten deele zijn te vinden in
hetgeen het vorig jaar over deze zaak is gezegd. De stichting
is er niet ter wille van de huurders, maar ter wille van de
gemeente. Spreker wijst er op, dat in den Raad altijd hierom
trent critiek kan worden uitgeoefend en waar de S.D.A.P.
zich naar sprekers meening zeer terecht voor deze zaak altijd
interesseert, acht spreker er geen behoefte aan te bestaan een
van de huurders in het bestuur op te nemen, die belangen
hebben, die diametraal staan tegenover die van de gemeente.
De heer Kooistra meent, dat de wijze, waarop de woning-
bouwvereenigingen worden beheerd, inderdaad voor de be
woners en de bewoning zeer opvoedend kunnen werken,
en hij weet bij ervaring, dat er menschen zijn, die in zulke
woningen wonen, een dergelijke opvoeding noodig hebben.
Met het oog daarop is het gewenscht, dat er in het bestuur
menschen zitting hebben, die in een der stichtingswoningen
wonen, waardoor meer contact ontstaat tusschen dat bestuur
en de bewoners van de huizen.
De heer Wilbrink noemt het een groote voldoening voor
de S. D. A. P., dat Burgemeester en Wethoudersin het bestuur
der stichting een van haar menschen hebben benoemd, en
hij wijst er op, dat nu de Christelijk-Historischen aan de
beurt zijn, omdat nog geen hunner mannen deel uitmaakt
van genoemd bestuur.
Voor den heer Kooistra is het een bezwaar, dat de heer
Marks, al is hij sociaal-democraat, niet zelf in de woningen
woont, maar met de heeren Wilmer en Huurman, die ook
deel uitmaken van het stichtingsbestuur, is dat evenmin
het geval. Wellicht zal er een tijd komen, dat spreker het
op prijs zal stellen de beschikking te krijgen over een ge
meentewoning, om dan ook op die wijze de belangen van
de gemeente te kunnen dienen, maar op dit oogenblik heeft
zijn partij er geen behoefte aan, om in dat bestuur vertegen
woordigd te zijn, omdat het beheer der stichting is opge
dragen aan menschen, van wie spreker mag vertrouwen
en ook gaarne aanneemt, dat zij de belangen van de gemeente
naar hun beste weten behartigen en ook op goede wijze be
hartigen. Zoolang dat het geval is, is er geen enkele reden
om er per se op te staan, dat ook sprekers partij in dat
bestuur een vertegenwoordiger zal hebben.
De heer Kooistra meent voldoende argumenten te hebben
aangevoerd voor de wenschelijkheid, dat een der bewoners
van de gemeentewoningen in het bestuur der stichting zal
worden benoemd, maar spreker acht die argumenten van
den heer Kooistra in geen enkel opzicht afdoende. Het be
stuur kan niet anders doen, dan namens de gemeente de
stichting beheeren en al mochten de bewoners tenslotte
iemand in dat bestuur aanwijzen, dan zou toch altijd in
hoogste instantie het nemen van beschikkingen aan Burge
meester en Wethouders blijven. Spreker vraagt zich verder
af, welk nuttig effect het zou sorteeren, als er op de 400
bewoners één vertegenwoordiger in de commissie werd opge
nomen. Wanneer er één is, wil men er twee hebben en dan
drie, en dit acht spreker zeer gevaarlijk.
Aan de overzijde had men zooveel bezwaar er tegen, dat
het Burgerlijk Armbestuur over zooveel geld uit de gemeente
kas beschikt en dat de Gemeenteraad er geen zeggenschap
over had, maar spreker vindt, dat men van die zijde toch
zeer inconsequent was, als men er geen bezwaar tegen heeft
eenige tonnen gemeentegeld te laten beheeren door een com
missie, waarin leden zijn opgenomen, wier eigen belang het
meebrengt zichzelf daarin te dienen. Spreker zou daar niet
toe willen medewerken, afgezien nog van de vraag, of het
mogelijk is die menschen daarvoor geschikt te maken.
Dat het bij de wonigbouwvereenigingen zoo goed gaat,
zooals van de overzijde is beweerd, is naar sprekers meening
ook heel iets anders, want als er een dergelijke vereeniging
wordt opgericht, moet men beginnen zich offers te getroosten
en blijk geven van organisatiezin. En als er eenmaal offers
voor zijn gebracht ligt er eenige waarborg in, dat die zaak
onder toezicht in beheer kan worden gegeven. Bij de woning
stichting, die door de gemeente in het leven is geroepen, en
die tot taak heeft de menschen op te vangen, die geen andere
woning kunnen krijgen, en die in ontruimde krotwoningen
gehuisvest zijn geweest, vindt spreker de zaak veel moeilijker
en moet er rekening worden gehouden met de huren, die
zij kunnen betalen. Daardoor wordt er zooveel meer verant
woordelijkheidsgevoel en inzicht gevergd en kunnen de be
langen van de gemeente ook veel meer worden aangetast.
Spreker vergelijkt een woningbouwvereeniging, waarbij men
moet zorgen, dat de huren op tijd binnenkomen en in wier
eigen belang het is, dat de zaak goed functionneert, met de
woningstichting, waarbij zoo gansch andere belangen in het
spel zijn en waarbij spreker het onverantwoordelijk zou vinden
van het gemeentebestuur om de zorg van die woningen ook
maar voor een deel toe te vertrouwen aan menschen van
wie men niet volkomen zeker is, dat zij de verantwoorde
lijkheid voor de gemeente kunnen en willen aanvaarden en
dragen.
Spreker meent dan ook, ook al zou de Christelijk-Histo-
rische richting in het bestuur worden uitgeschakeld, dat de
tijd nog niet gekomen is een bewoner daarin op te nemen.
De heer Spendel kan zich volkomen met het door den
heer Wilbrink gesprokene vereenigen.
De heer van Stralen zegt, dat ook hem de mededeeling
van den heer Wilmer, dat de S.D.A.P. in het bestuur der
stichting is vertegenwoordigd, maar matig is bevallen, omdat
het den schijn heeft, alsof men met zijn partij maar meent
te kunnen doen wat men wil. Toen het bestuur der stichting,
bestaande uit 5 leden, is benoemd, werden daarvoor aange
wezen 3 leden van den Raad, 1 uit de anti-revolutionnaire
fractie, 1 uit de Roomsch-Katbolieke fractie en 1 uit de
Democratische Partij, terwijl sprekers partij, die van het
begin af het meest voor de belangen van de volkshuisvesting
is opgekomen, werd genegeerd. Daartegen hebben de sociaal
democraten toen geprotesteerd. Eenige jaren heeft men dien
toestand gehandhaafd en nu komt men met een hooge borst
vertellen, dat er in het stichtingsbestuur een sociaal-demo
craat zit. De wijze, waarop de benoeming is geschied, ontmoet
bij spreker bezwaar, omdat bet niet aangaat om in zulk een
geval sprekers fractie onkundig te laten omtrent de personen,