332 VRIJDAG 9 DECEMBER 1927. zijner tijd worden overwogen, of termen aanwezig voor eene vaste aanstelling", opgesloten de gedachte, dat de diensten aan de afdeeling van Sociale Zaken op den duur niet meer noodig zullen zijn. Indien Burgemeester en Wethouders meenden, dat de werkloosheid op den duur eenigszins zou afnemen, dan zou spreker zich die gedachte kunnen begrij pen, maar vooreerst hebben bij de algemeene beschouwingen verschillende leden als hun oordeel te kennen gegeven, dat men voorloopig nog niet van de werkloosheid af is, en boven dien, gesteld al, dat de werkloosheid een gunstige wending nam, dan nog zal aan die afdeeling een behoorlijk sterk personeel moeten zijn, omdat in dezen tijd steeds meer sociale vraagstukken op den voorgrond treden en ook de aandacht van het gemeentebestuur vragen. Sprekers bezwaar is, dat bij dien dienst reeds vijf jaar lang in los dienstverband iemand rondloopt, die met controle-werkzaamheden is belast, terwijl hij tevoren reeds 6 jaren bij een anderen tak van dienst is werkzaam geweest. In een persoonlijk onderhoud heeft de Wethouder spreker toegezegd de zaak te zullen onderzoeken, maar nu geeft het antwoord van Burgemeester en Wethou ders weinig hoop, dat bedoelde persoon een vaste aanstelling zal krijgen. Spreker is er in het algemeen tegen iemand zoo langen tijd in dit geval is het 11 jaar in lossen dienst te houden. Vandaar sprekers motie, die hij vooral daarom heeft ingediend, omdat, al zouden Burgemeester en Wethou ders overweging toezeggen, de betrokken persoon gevaar loopt, op een leeftijd te komen, dat het moeilijk wordt, hem een vaste aanstelling te geven. Spreker wijst er verder op, dat, indien deze man een vaste aanstelling krijgt, daaruit voorde gemeente buitengewoon weinig kosten zullen voortvloeien, vooreerst, omdat zijn loon op dit oogenblik onder den alge- meenen post »Schrijfloonen" is ondergebracht en in de tweede plaats, omdat hem op grond van zijn arbeidsovereenkomst een verhooging was toegezegd. Waar het niet door den beugel kan om iemand, die zijn werkzaamheden goed doet anders zou hij geen loonsver- hooging hebben gekregen zoo langen tijd los te laten rondloopen, hoopt spreker, dat de Raad zijn motie zal aan nemen. De heer Baart zou over dit volgnum mer niet gesproken hebben, omdat hij dezer dagen van den Wethouder heeft vernomen, dat het in de bedoeling ligt zoo mogelijk tot vaste aanstelling van het personeel over te gaan, maar wil er nu toch de aan dacht op vestigen, dat naast den controleur, die er zes jaar in dienst is, er nog iemand in dienst is, die belast is met de geldelijke uitgaven. Er wordt gezegd, dat deze boven den leeftijd is, maar spreker vraagt, of het mogelijk is hem zeker heid in rechtspositie te geven. De man is 55 jaar, maar heeft al jaren geleden eenig werk voor de gemeente verricht, ter wijl hij nu met duizenden guldens omgaat en alle verant woordelijkheid heeft voor de uitgaven en inkomsten. De man wordt hiervoor betaald met ongeveer f 1800Spreker zou gaarne het oordeel van den Wethouder hierover vernemen. De heer van Stralen heeft den indruk, dat deze betrek kelijk nieuwe tak van gemeentedienst wat stiefmoederlijk wordt bedeeld ten opzichte van andere gemeentebedrijven. De rangindeeling lijkt hier op een chaos. Er is hier in veel sterker mate sprake van schrijvers, hulpklerken enz. Spreker acht het geval door den heer Baart genoemd een sterk sprekend voorbeeld. Deze man heeft recht op een positie, die meer in overeenstemming is met zijn verantwoordelijkheid. Spreker wil den Wethouder, die nog niet in de zaken inge wijd kan zijn, vragen deze zaak eens in studie te nemen en na te gaan, of er geen aanleiding bestaat de rangverdeeling te herzien en een nieuw verband te maken. De heer Goslinga heeft niet gezegd, dat het in het voor nemen ligt de betrokkenen vast aan te stellen, maar dat het in zijn voornemen ligt deze zaak opnieuw in het College ter sprake te brengen. Een dergelijke toezegging kan iedere Wethouder doen en spreker acht het niet goed dat in het openbaar uit te leggen, alsof het een belofte van het College zou zijn. Ten aanzien van de opmerkingen van den heer Heemskerk kan spreker zeggen, dat er bij vaste aanstelling inderdaad vaststelling zal moeten plaats hebben van den pensioens grondslag, maar de betrokkene gaat dan zelf 8^ achteruit. In de tweede plaats hebben de heeren Baart en van Stralen er een anderen persoon bij gehaald, n.l. den kassier van het bedrijf. Die mijnheer heeft een salaris van 2000.en is in lossen dienst. Hij behoeft echter niet elk uur van den dag te denken, dat hij wel eens weggestuurd kon worden. Hij is in dienst op arbeidscontract, zooals honderden kassiers. Spreker vraagt, of die menschen daardoor oneerlijk zijn en of zij eerlijk en betrouwbaar zouden wezen, indien zij een vaste aanstelling kregen. Spreker wil de zaak nog eens overwegen, maar de argu menten, die de heeren aanvoerden zijn allerminst geschikt om die over weging te leiden in de door hen gewenschte richting. Er zijn te veel persoonlijke zaken in het geding en daarom is het wel goed de zaak nog eens te onderzoeken en na te gaan, welke ondergrondsche stroomingen hier aanwezig zijn. Spreker ontraadt den Raad ernstig een dergelijke motie aan te nemen. Er zijn misschien veel meer menschen in de ge meente, die in dezelfde positie verkeeren en voor wie geen motie wordt voorgesteld, zoodat spreker niet begrijpt, waarom het voor dien eenen persoon wel moet gebeuren. Het is voldoende, als Burgemeester en Wethouders beloven de zaak te willen overwegen. De Raad kan den man toch niet vast aanstellen. De heer Heemskerk merkt op, dat daarom zijn motie zóó is geredigeerd, dat de Raad de wenschelijkheid uitspreekt. Spreker weet zeer goed, dat alleen Burgemeester en Wet houders den man een vaste aanstelling kunnen geven. De heer Goslinga zegt, dat, als de Raad de motie verwerpt, hij dat zal opvatten als een uitspraak van den Raad, dat de man naar het oordeel van den Raad niet een vaste aanstelling moet hebben. De heer Wilmer geeft den Wethouder toe, dat bij aan neming van deze motie in de volgende vergadering mis schien 15 van dergelijke moties zouden worden voorgesteld, maar aan den anderen kant is het z. i. de plicht van den Raad, om op bijzondere gevallen de aandacht te vestigen. Spreker vindt het met den heer Heemskerk een frappant geval, dat iemand na zoovele jaren nog geen vaste aanstel ling heeft. Spreker geeft den heer Heemskerk in overwe ging, het niet op een ^stemming te laten aankomen en ge noegen te nemen met de ver klaring van den heer Goslinga, dat Burgemeester en Wethouders de zaak zeer ernstig zullen overwegen. De heer Heemskerk meent voldoende bereikt te hebben. Zijn bedoeling was den Wethouder ervan te overtuigen, en hij meent daarin te zijn geslaagd, dat het niet aangaat om menschen zoovele jaren in gemeentedienst te houden zonder hun een vaste aanstelling te geven. Waar de Wethouder heeft toegezegd de zaak zeer ernstig onder de oogen te zien, en spreker het. ter wille van den betrokken persoon liever niet op een stemming laat aankomen, trekt hij zijn motie in. Aangezien de motie van den heer Heemskerk is inge trokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit. Volgnr. 517 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stem ming aangenomen. De volgnrs. 518 tot en met 556 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 557, luidende: y> Verificatie (Ge stichten y>Endegeesi'\ Voor geest" en vRhijngeestf500.— De heer Kooistra wil iets zeggen over de rechtspositie van het verplegend personeel, een zaak, welke reeds meer malen in den Raad is geweest. Spreker herinnert er aan, dat er in 1925 reeds een bespreking met het personeel is geweest over deze zaak en spreker vindt het nu wel eigen aardig, dat thans, bij de begrooting voor 1928, wordt ge schreven, dat een desbetreffend voorstel van de Commissie van Beheer dezer dagen in het College zal worden behan deld. Verleden jaar heette het, dat de voorstellen door de Commissie zouden worden ingediend. Spreker gelooft, dat de kamer van den secretaris dicht in de buurt ligt en dat men dus een aardig straatje moet hebben omgeloopen, maar het wordt nu ernstig tijd, dat er aan gewerkt wordt. Het heeft een jaar geduurd eer het voorstel is ingediend. Spreker mag vermoeden, dat dit in Januari 1927 is geweest. Spreker weet, dat het College met werkzaamheden is overladen en wil het ook geen te zwaar werk opdragen, maar zou toch gaarne van den Wethouder vernemen, wanneer het voorstel uit de Commissie van Beheer naar het College van Burge meester en Wethouders is gegaan om een oordeel te kunnen vellen over de houding van het College. De heer Reimeringer wil het geheugen van den heer Kooistra even opfrisschen. Deze is zelf lid geweest van de commissie en in een der vergaderingen heeft spreker hem medegedeeld, dat het ontwerp in kannen en kruiken was en bij Burgemeester en Wethouders klaar lag. Wanneer deze begrooting voorbij is, zal niets weerhouden het zoo spoedig mogelijk aan de orde te stellen. De heer Kooistra zegt, dat hij als lid van den Raad nog

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 12