330 VRIJDAG 9 DECEMBER 1927. Wat den practischen kant van de zaak betreft heeft Mevrouw Braggaarde Does uitgerekend, dat er zes paar klompen noodig zijn. Wanneer men nu de handelswaarde daarvan gaat stellen tegenover die van de schoenen en niet van één paar, want spreker meent, dat men daar niet genoeg aan heeft, dan zal ieder naar zijn oordeel wel voelen, dat dit een belangrijke stijging der uitgaven zal beteekenen, maar vooral ook de reparatie, die er natuurlijk bij zal komen, zal een groote verzwaring van het budget der vereeniging geven, waardoor ook de subsidie belangrijk zou stijgen. Als resultaat van de besprekingen met het bestuur kan spreker wel mededeelen, dat getracht zal worden minder uniformiteit in de kleeding aan te brengen, maar dat het bestuur niet kan overgaan tot het verstrekken van schoenen in plaats van klompen. Wat het verstrekken van schoolpantoffels betreft, wijst spreker op de proef hiermee genomen in Amsterdam, welke proef buitengewoon slecht is uitgevallen. De pantoffels werden vies en daardoor onhygiënisch, zoodat zij moesten worden afgeschaft. De heer Verweij zegt, dat de bezwaren, die tegen het verstrekken van schoolvoeding gedurende de vacanties worden aangevoerd, van tweeërlei aard zijn: practische bezwaren, die ook door spreker worden erkend en die ernstig onder de oogen zullen moeten worden gezien. Wanneer men echter van de noodzakelijkheid overtuigd is, meent spreker, dat deze bezwaren, gelijk in andere plaatsen, zullen kunnen worden ondervangen. Inde tweede plaats zijn er de principiëele bezwaren, waar onder spreker ook wil rangschikken die, ontleend aan de wet. Spreker meent echter ook deze te moeten betwisten. Men zegt: de schoolkindervoeding moet worden verstrekt tijdens de sch<>ol en wanneer deze er niet meer is spreekt het vanzelf, dat de noodzakelijkheid daarvan ophoudt. Spreker zou dit juist achten, wanneer die voeding noodig was voor de school, maar zij is noodig voor de kinderen, en ook wan neer de kinderen niet op school gaan, dus tijdens de vacan- tie's, zijn zij schoolkinderen. Waar men te doen heeft met een groep van ingezetenen, die krachtens het feit, dat zij van de schoolkindervoeding en schoolkinderkleeding gebruik maken, behooren tot de paupers in de gemeente, en gezien ook het feit, dat daarvan slechts gebruik kan worden gemaakt, als bij een onderzoek is aangetoond, dat dit noodig is, meenen spreker en diens partijgenooten, dat, als het doel goed is, men over bezwaren tegen de middelen, die aangewend worden om het doel te bereiken, moet heenstappen. Waar in andere gemeenten hetgeen zij voorstellen gebeurt, kan huns inziens daartegen te Leiden ook geen bezwaar bestaan. De heer Tepe wil, nu de heer Verweij heeft betoogd, dat de wet alleen het oog heeft op kinderen in het algemeen en de wetgever niets anders heeft willen bereiken dan dat kinderen, onverschillig of zij schoolgaande kinderen zijn of niet, mits zij in behoeftigen toestand verkeeren, kunnen worden gevoed en dat een schoolkind ook tijdens de vacantie een schoolkind is, op een paar wetsartikelen wijzen. De oorspronkelijke redactie van artikel 36 der Leerplichtwet luidde: »In die gevallen, waarin gebrek aan voeding of kleeding oorzaak is van ongeregeld schoolbezoek of het kind verhindert in voldoende mate het onderwijs te volgen, wordt hierin door het gemeentebestuur voorzien volgens de regelen vast te stellen bij algemeenen maatregel van bestuur". Het artikel luidt thans echter niet zonder eenige bedoeling is de redactie gewijzigd »Ter bevordering van het schoolbezoek is de gemeenteraad bevoegd voeding en kleeding te verstrekken voor wie daaraan behoefte bestaat, of met dat doel subsidie te verleenen, een en ander volgens regelen bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen". Spreker heeft dit even willen aanvoeren om aan te toonen, dat de interpretatie, welke de heer Verweij aan de wet geeft, niet juist is. Spreker herhaalt, dat hij zich niet alleen beroept op de letter van de wet, maar ook de wet wil uitvoeren naar haar geest, en dan is het naar zijn overtuiging nooit de bedoeling van den wetgever geweest de mogelijkheid te scheppen, dat ook in de vacanties de schoolkindervoeding zou doorgaan. Het voorstel van mevrouw Braggaarde Does wordt met 15 tegen 13 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Spendel, van Tol, van Es, Wilmer, de Reede, Reimeringer, Tepe, Goslinga, Heemskerk, van der Reijden, Bergers, Huurman, Meijnen, Wilbrink en Eikerbout. Vóór stemmen: de heeren Romijn, Sijtsma, van Stralen, Burgerjon, Baart, Groeneveld, van Eek, Vallentgoed, mevrouw Braggaarde Does, de heeren Verweij, Kooistra, Schüller en Bosman. Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens besloten aan de vereeniging «Schoolkindervoedingen Schoolkinderkleeding" voor 1928 een subsidie te verleenen van ƒ22.925.onder de gebruikelijke voorwaarden. Volgnummer 437 wordt ten slotte eveneens zonder hoofde lijke stemming aangenomen. (De heer Manders had de vergadering inmiddels verlaten.) De volgnrs. 438, 439, dit laatste verlaagd met f 2500. in verband met de opheffing van enkele afzonderlijke cur sussen en een verandering in de lesuren aan de Afdeeling A van de Kweekschool voor Onderwijzers en Onderwijzeressen, en de volgnrs. 440 tot en met 467 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 468, luidende: Uitgaven voor het Stedelijk Museum »de Lakenhal" 25873. waarbij tevens in behandeling komt het door den heer Verwev ingediende vooistel, luidende: «Ondergeteekende stelt voor op de begrooting van het jaar 1928 uit te trekken 1°. f 500.subsidie voor het Instituut voor Arbeidersont wikkeling 2°. enz." De heer Verweij zegt, dat het Instituut voor Arbeiders ontwikkeling zich ten doel stelt de verzorging van de geeste lijke en cultureele behoeften van de leden en dat het dit doel tracht te bereiken door het houden van lezingen over onderwerpen van de meest uiteenloopende richting en door het organiseeren van cursussen in de Nederlandsche taal en verschillende andere vakken. Spreker meent, dat eeu tegemoet koming aan een vereeniging, die een zoodanig nuttig en sociaal doel nastreeft, alleszins kan worden verdedigd. Sprekers voorstel is niet nieuw, maar de overtuiging van de noodzakelijkheid heeft spreker den moed gegeven er wederom mede te komen. Het bedrag is gering en de be grooting, nog minder de kapitaaldienst, zullen er, naar spreker meent, eenig nadeelig gevolg van ondervinden. Spieker herin nert er aan, dat de Wethouder Thomas van Aquino tegenover spreker heeft uitgespeeld omzijn voorstel in zake schoolreisjes te bestrijden en dat die mijnheer van meening was, dat de taak van de gemeente slechts een aanvullende kan zijn. Ook deze 500.is slechts als aanvulling bedoeld, want de kosten voor het instituut zijn veel hooger. Spreker beveelt dan ook zijn voorstel met den meesten aandrang aan. De heer Tepe noemt het een eenigszins ondankbare taak om een voorstel, dat reeds zoovele malen ter tafel is geweest, te bestrijden, omdat het moeilijk is nieuwe argumenten aan te voeren, maar toch wil hij over dit voorstel iets zeggen. Tevoren wil hij onder de aandacht van den heer Verweij brengen, dat Thomas van Aquino een kerkvader was, die reeds lang in de andere wereld vertoeft. De heer Verwey heeft verkeerd begrepen, wat spreker eergisteien naar aan leiding van de rede van den heer van Eek heeft gezegd. Spreker en het geheele College moet dit voorstel bestrijden, in hooldzaak omdat het College en de rechterzijde eenerzijds en de sociaal-democraten anderzijds ten opzichte van de vraag van de overheidsbemoeiing op een verschillend standpunt staan. Eergisteren heeft spreker er op gewezen, dat de heer Wilmer op uitnemende wijze het standpunt van de rechterzijde had uiteengezet. Hij is toen verder niet op de zaak ingegaan, maar hij wil nu wel zeggen, dat te ver doorgedreven overheids bemoeiing op het terrein van de liefdadigheid, dat wil zeggen op het gebied van het uitdeelen van giften, in hooge mate de Christelijke barmhartigheid tegengaat en belemmert en ook ten opzichte van andere vraagstukken belem merend werkt op het particulier initiatief van de men- schen. Als de burgerij weet, dat men bij de overheid kan aankloppen en deze wel zal geven wat ontbreekt, spreekt het vanzelf, dat de particuliere energie vermindert en gedood wordt. Er is een groot verschil van meening tusschen de sociaal-democraten en de rechterzijde ten opzichte van de overheidstaak. Voor de sociaal-democraten is er geen grens op dit gebied, maar voor de rechterzijde is die grens gelegen in het algemeen nut. Nu kan men in concrete gevallen van gevoelen verschillen over de vraag, of een bepaalde zaak door het algemeen belang wordt geëischt en daarover zal ook in de rechtsche kringen, naar gelang men meer of minder voor uitstrevend is, verschil van meening heerschen, maar spreker is overtuigd, dat alle rechtsche partijen, in den Raad ver tegenwoordigd, de meening zijn toegedaan, dat er in dit geval voor de overheid geen taak is weggelegd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 10