VRIJDAG 9 DECEMBER 1927.
Voortzetting ran de geschorste openbare
vergadering van 5 December 1937,
op Vrijdag 9 December 1937,
des namiddags te 3 nnr.
Voorzitter i
de heer Burgemeester Mr. A. VAN DE SANDE BAKHUYZEN.
Afwezig: de heeren Splinter, Parmentier, van Rosmalenen
Kuivenhoven.
De Voorzitter legt alsnog over een verzoek van de afdeeling
Leiden van het »lnstituut voor Arbeidersontwikkeling", om
de groote zaal der Stads-Gehoorzaal met verwarming en ver
lichting kosteloos beschikbaar te stellen op den avond van
27 Februari a.s. ten behoeve van een ontspanningsavond voor
werkloozen.
Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders
om praeadvies.
De Voorzitter vestigt er, alvorens een aanvang te maken
met de artikelsgewijze behandeling van de begrooting, de
aandacht van den Raad op, dat het 't College niet mogelijk
is, hetzij morgen, hetzij een dag in de volgende week, te
vergaderen en het tijd wordt, dat de begrooting naar Gede
puteerde Staten gaat. Hij zal daarom al het mogelijke doen
om heden de behandeling ten einde te brengen en het is zijn
voornemen vanavond zoo lang mogelijk door te vergaderen.
Hij roept de medewerking van de Raadsleden in en verzoekt
hun in telegramstijl te spreken, er op wijzende, dat het voor
alle toehoorders aangenaam is, als een spreker in weinig
woorden hen in kennis stelt met de gedachten, die in hem
omgaan.
Verder zegt spreker, dat de wijzigingen, welke Burgemees
ter en Wethouders bij de Memorie van Antwoord in de volg
nummers hebben aangebracht, als bekend worden beschouwd,
zoodat de posten, voorzoover zij gewijzigd zijn, in dien gewij-
zigden vorm aan de orde komen.
Aan de orde zijn thans de UITGAVEN van den gewonen
dienst van de begrooting van inkomsten en uitgaven der
gemeente voor den dienst 1928.
De volgnummers 161 tot en met 164 worden achtereen
volgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aange
nomen.
Beraadslaging over volgnr. 165, luidende: Jaarwedden
van de WethoudersiOOOO.
De Voorzitter zegt, dat bij dit volgnummer aan de orde
komt de vraag, of de jaarwedde van de Wethouders al dan niet
moet worden verhoogd. Spreker acht het beter deze zaak op het
oogenblik niet in den Raad te bespreken en een commissie
ad hoc van 5 leden te benoemen, welke den Raad daarom
trent van voorlichting kan dienen. Hij doet in dien zin een
voorstel.
De heer van Eck heeft tegen het voorstel op zichzelf geen
bezwaar. Hij had een vraag in de sectie gedaan, die niet is
beantwoord, maar zij is ook niet opgenomen in het sectie-
verslag. Hij heeft die vraag met een bepaald doel gedaan
en hij is er zeker van, dat hij haar heeft gesteld. Spreker
had eenige inlichtingen willen hebben. In een groote ge
meente wordt een Wethouder geheel in beslag genomen door
zijn arbeid, maar in een middelgroote gemeente is dat eenigs-
zins twijfelachtig. Spreker had den indruk, dat men naast
het ambt van Wethouder geen hoofdbetrekking kon vervullen
en dat het daarom gewenscht was de salarissen te verhoo-
gen, in vergelijking met andere plaatsen, doch de aanvaar
ding van het wethoudersambt door den heer Goslinga heeft
spreker een beetje in de war gebracht. Men kan niet con-
cludeeren wat de hoofdbetrekking is en men weet niet, of
de heer Reimeringer in de eerste plaats bankier of Wet
houder is en of de heer Splinter in de eerste plaats architect
is en in de tweede plaats Wethouder, maar spreker dacht
zich het ambt van voorzitter van den Raad van Arbeid zoo,
dat het beslag legde op nagenoeg den geheelen persoon.
De heer Goslinga is daarbij wethouder geworden en voor
zoover spreker kan zien vervult hij zijn taak met groote
nauwgezetheid. Spreker vraagt echter wat de hoofdbetrek
king is: voorzitter van den Raad van Arbeid of Wethouder.
Het wethouderschap van den heer Goslinga vooral betee-
kent een zeer drukken werkkring. Van Rurgemeester en Wet
houders, die hiervan beter op de hoogte zijn dan de Raads
leden, had spreker gaarne vernomen, hoeveel tijd het ambt
van Wethouder van Leiden in beslag neemt. Voor men dit
weet kan men naar sprekers meening de jaarwedde niet
vaststellen. Wanneer er nu een commissie wordt benoemd,
uitsluitend uit Raadsleden bestaande, staat men voor dezelfde
moeilijkheden en moet men afgaan op de belooningen, welke
in andere plaatsen gegeven worden. Spreker zou gaarne zien,
dat Burgemeester en Wethouders over deze zaak nog eens
hun licht lieten schijnen, hetzij nu, hetzij later, als de com
missie in werking is getreden.
De Voorzitter kan zich begrijpen, dat deze inlichtingen
van beslissenden aard kunnen zijn en dat zij in de in te
stellen commissie ernstig ter sprake zullen komen. Degeen,
die daarin namens het College van Burgemeester en Wet
houders zal zitten, en spreker kan zich met het denkbeeld
vereenigen, dat hij daarin zou voorzitten, zal dan de ideeën
van het College duidelijk kunnen maken.
De heer Wilbrink meent, dat het beter zou zijn geweest
deze zaak nog een jaar aan te houden. Een Wethouder kan
over de eerste periode van vier of vijf maanden niet beoor-
deelen, hoeveel tijd het wethouderschap in het algemeen in
beslag neemt, want hij moet zich dan nog inwerken, maar
als hij met den gang van zaken op de hoogte is, kan hij
zeggen hoeveel tijd hij daarvoor absoluut noodig heeft. Dan
kan men ook beter beoordeelen, of de vergoeding, welke
voor het tijdverlies wordt gegeven, evenredig is aan hetgeen
behoort te worden gegeven. Wanneer nu een commissie zou
worden benoemd, zouden de leden daarvan moeten afgaan op
een bepaalden indruk van het werk, terwijl op de voorlichting
van den Wethouder niet al te sterk kon worden gebouwd.
De Voorzitter meent, dat dergelijke punten alle ter sprake
zouden kunnen komen in de commissie. Het voorstel betreft
alleen een quaestie van orde, of men tot de instelling van
een zoodanige commissie zal overgaan. In die commissie kunnen
beter dan in den Raad de détails der zaak besproken worden.
De commissie zou ook wellicht tot de conclusie kunnen komen,
dat het beter is met de herziening van de jaarwedden der
Wethouders nog wat te wachten.
De heer Elkerbout constateert, dat, daar de financiëele
toestand der gemeente van dien aard is, dat alles bij elkaar
moest worden gehaald om de begrooting sluitend te kunnen
maken en het spreker bekend is, dat de werkzaamheden van
Wethouder ongeveer de helft van de week in beslag nemen,
op dit oogenblik de tijd niet is aangebroken om een commissie
ad hoe te benoemen. Er wordt zelfs te kennen gegeven, dat
men terug wil tot 3 Wethouders, doch spreker gelooft, dat
het eigenlijk het vijfde wiel aan den wagen zou zijn. Spreker
meent, evenals de heer Wilbrink, dat het goed zou zijn deze
zaak aan te houden.
De heer van Stralen zegt, dat Burgemeester en Wet
houders in hun antwoord de wenschelijkheid uitspreken een
commissie te benoemen, ten einde den Raad voor te lichten
in zake de salarieering van de Wethouders.
Het is mogelijk, dat deze commissie dan ook bevoegdheid
heeft om na te gaan of het wethoudersambt als bijbetrekking
is uit te oefenen, dan wel dit ambt den geheelen persoon
eischt.
Deze bevoegdheid blijkt echter niet uit het antwoord, dat
Burgemeester en Wethouders op het sectieverslag hebben
gegeven en het is dus wel gewenscht de bevoegdheid der
commissie op dat punt vast te stellen.
Volgens spreker eischt het ambt van Wethouder in een
gemeente als de onze den geheelen persoon. Bij de algemeene
beschouwingen is wel gebleken, dat er stapels werk voor het
College te doen is.
Moet dit werk geschieden door Wethouders, die daaraan
niet hun volle werkkracht geven, dan dreigt er een toestand
te ontstaan, dat de gemeentehuishouding door de ambtenaren
wordt beheerscht, hetgeen spreker ongewenscht acht.
Hij heeft geen bezwaar tegen het benoemen van een com
missie, doch dringt er op aan, dat deze de zaak dan in haar
geheelen omvang nagaat.
De heer Romijn wil, waar het idee van de bezetting met
drie Wethouders door hem is opgeworpen, er op wijzen, dat
hij zeer goed begrijpt, dat op deze vraag geen antwoord is
gegeven, aangezien daar eerst sprake van kan zijn, wanneer
tot verhooging van het salaris van de Wethouders wordt
besloten. Nu naar aanleiding daarvan in overweging is gegeven
het benoemen van een commissie ad hoe, vertrouwt hij, dat
door deze commissie de meer zakelijke en technische kant
van de bezetting met drie Wethouders ten opzichte van de
verdeeling der functies tevens zal worden onderzocht.
De Voorzitter meent, dat hij zijn voorstel moet hand
haven. Bij de leden bestaan over deze zaak blijkbaar allerlei
opvattingen: daarom is het gewenscht haar onder het oog