304
DONDERDAG 8 DECEMBER 1927.
standpunt, waarvoor spreker groote waardeering heeft, maar
wat dien geest van de bevolking betreft, wil spreker toch
opmerken, dat z.i. de overgroote meerderheid van de groepen,
waaruit de Leidsche bevolking is samengesteld, geen bezwaar
heeft tegen optochten op Zondag. Die groepen zijn er 4, n.l.
de orthodox-Christelijke, de socialistische, de Katholieke en
de vrijzinnige.
Yan die groepen heeft alleen de orthodox-Christelijke er
bezwaar tegen en wanneer men zich richt naar den geest van
de bevolking, dan gaat het niet aan, dat een minderheid het
hier uitmaakt. Nu verkeert de Voorzitter inderdaad in een
eenigszins moeilijke positie, want de R.K. Partij speelt een
beetje schuilevinkje. Aan den eenen kant zegt zij, wij zijn
niet tegen optochten met muziek op Zondag en wanneer de
katholieken buiten Leiden zijn, dan doen zij er lustig aan
mee, dan zijn alle gemoedsbezwaren vervallen, maar hier trekken
zij bedenkelijke gezichten en spreken zij er heel ernstig over.
De heer Heemskerk: Uit verdraagzaamheid.
De heer van Eck meent, dat die verdraagzaamheid zich dan
niet uitstrekt tot de broeders en zusters, die op Zondag
optochten zouden willen houden. Het College is van oordeel,
dat de Raad zich over deze zaak moet uitspreken, en dat het
dan hiernaar kan handelen. Wanneer de heer Heemskerk en
de zijnen nu tegen het houden van optochten stemmen, dan
belemmeren zij anderen in hun vrijheid en dat is ook niet
verdraagzaam. Het niet mogen houden van optochten met
muziek is een buitengewone belemmering voor de propaganda.
In Leiden kan men niet, als in andere plaatsen, een centrale
meeting houden, omdat de menschen, die eenigszins van ver
weg moeten komen, alleen op Zondag kunnen. Nu heeft
spreker groot respect voor de orthodoxe christenen, die voor
standers zijn der Zondagsheiliging, maar dat beginsel kunnen
zij toch alleen zelf toepassen? En men kan dat niet van een
ander eischen. Men kan door dwang veel, maar door dwang
kan, men dit niet gedaan krijgen. Men kan iemand in zijn
vrijheid belemmeren en zeggen: dat mag je niet doen, maar
men kan iemand niet gebieden, hoe hij zijn Zondag zal
besteden. Door dwang kan men niet tot Zondagsheiliging
worden gebracht. De persoonlijke vrijheid wordt hierbij ernstig
belemmerd en de R. K. hebben blijkbaar wel eerbied voor
het ongenoegen, dat de christelijke partijen wordt aangedaan
door het houden van optochten, maar geen oog voor de
belemmering van de vrijheid van anderen, die optochten
willen houden. Tot zijn teleurstelling heeft spreker ook niets
gehoord van den Vrijheidsbond. Het betrof een deel van het
urgentieprogram en spreker zou gaarne hebben gezien, dat de
Vrijheidsbond zijn standpunt had ondersteund.
Spreker komt thans tot den heer Tepe, die spreker buiten
gewoon uitvoerig en heel sympathiek heeft geantwoord in
zake de medezeggenschap. De heer Tepe staat daar niet
vijandig tegenover, evenmin als de heer Bosman. Maar de
heer Tepe meende, dat men voorzichtig moet zijn, omdat de
sociaal-democraten en het deel der christenen, die beiden
voor medezeggenschap zijn, toch niet hetzelfde bedoelen. Hij
heeft daarbij aangehaald, dat de sociaal-democraten den
privaat-eigendom bestrijden, (maar hij bedoelde zeker van
grond- en productiemiddelen, want de sociaal-democraten zijn
niet tegen privaat-eigendom in het, algemeen), terwijl de
christelijken niet tegen den privaat-eigendom zijn.
Ook het algemeen kiesrecht en het vrouwenkiesrecht zijn
met medewerking van alle partijen tot stand gebracht, of
schoon de een er heel iets anders mede beoogde dan de
ander. Spreker ziet niet in, waarom op het gebied van de
medezeggenschap geen samenwerking zou kunnen bestaan,
al zijn de verwachtingen van den een anders dan die van
den ander.
De heer Tepe wil de particuliere bedrijfsleiding met. het
nemen van proeven laten voorgaan, omdat in al het nieuwe
iets gevaarlijks schuilt. Als iedereen zoo redeneerde, dan
kon er nooit iets nieuws gebeuren en spreker ziet niet in,
waarom zijn buitengewoon bescheiden voorstel tot een ge
vaarlijke proefneming kan leiden. Er is noch wetswijziging,
noch wijziging van de verordeningen noodig. Waar de
directeur de Commissie-vergaderingen bijwoont, begrijpt
spreker niet, waarom afgevaardigden van het personeel dat ook
niet zouden mogen doen met een adviseerende stem.
Spreker gevoelt als lid van de Com missie van de Lichtfabrieken
telkens het gemis, dat er geen leden van het personeel bij
de vergaderingen tegenwoordig zijn, omdat men als Commis
saris dikwijls vreemd staat tegenover zaken, die behandeld
worden.
Spreker zou er tegen zijn om de beslissing in handen van
de afgevaardigden van het personeel te leggen de mede
zeggenschap moet geleerd worden maar de tegenwoordig
heid van hen kan aan het beheer van het bedrijf ten
goede komen. Uit het oogpunt van het inwendige van het
bedrijf en van het belang van de arbeiders acht spreker het
gewenscht, ook het personeel te laten meespreken, voordat
door Commissarissen en Directie de noodige beslissingen
worden genomen. Men zal er niet direct groote voordeelen
van zien, omdat die dingen moeten worden geleerd, maar
op den duur zal het in het belang van de bedrijven zijn.
Evenmin als de politieke democratie is kunnen worden
tegengehouden, zal dat het geval zijn met de economische
democratie en het spijt spreker, dat men in deze te Leiden
niet meer durf toont. Met genoegen heeft spreker gehoord,
dat de heer Tepe er in beginsel niet vijandig tegenover staat.
Spreker komt nu tot den heer Goslinga.
De heer Goslinga heeft het voorgesteld als zou spreker
niets anders doen dan uitgaven op de gemeente leggen,
waarbij hij het maar aan den Wethouder zou overlaten om
te zien, hoe de zaak in orde komt. Maar de door spreker
ingediende voorstellen zullen bijna geen geld kosten. Het
eenige voorstel, dat geld kostte, betrof de winst op de Licht
fabrieken, maar het was niet in strijd met het oordeel der
Commissarissen en werd zelfs gesteund door de grootst
mogelijke minderheid. Daar er meer winst op de Lichtfabrieken
werd gemaakt dan men bij de begrooting geraamd had,
heeft spreker voorgesteld, het meerdere te gebruiken voor de
verlaging van de prijzen voor gas en electriciteit. Spreker
heeft dus een winstderving voorgesteld, maar wat heeft hij
verder voorgesteld, dat zooveel geld kost? Spreker heeft
voorgesteld het bedrag voor noodzakelijk levensonderhoud te
verhoogen met ƒ200.maar er onmiddellijk aan toegevoegd,
dat het moest samengaan met de invoering van een sterkere
progressie. Dit voorstel kost de gemeente dus geen geld,
maar beteekent alleen een verplaatsing van belasting. Spreker
heeft ook een poging gedaan om de gemeente wat meer
geld te bezorgen. Nu zijn er aan al die voorstellen bezwaren
verbonden, maar zij zijn toch niet onuitvoerbaar. Door 50
opcenten op de vermogensbelasting te heffen, terwijl er ver
schillende gemeenten zijn, die er 100 heffen en een heele
reeks gemeenten, die er 50 heffen, zullen de menschen toch
niet ertoe worden gebracht Leiden te gaan verlaten.
De heer Goslinga heeft het verder voorgesteld, alsof de
zakelijke belasting op het bedrijf buitengewoon drukkend
zou zijn. Misschien heeft spreker daar zelf eenige schuld aan,
maar hij heeft bedoeld, dat de belasting ingevoerd zou worden,
zooals zij den laatsten tijd gold, n.l. op 22 Januari 1923.
Dan betaalt een klein bedrijf dus 2.per arbeider en
per jaar of 2/a cent per dag. Dat kan opklimmen voor be
drijven met 20 arbeiders en meer tot f 12.per jaar en
per arbeider of 4 cent per dag. Wanneer een bedrijf zich
niet staande kan houden of zich hier niet kan vestigen om
die 2/3 a 4 cent per dag, dan is het ook maar beter, dat het
verdwijnt of niet hier komt. Hoe de heer Goslinga die be
lasting een belemmering kan noemen voor de werkver
ruiming is niet duidelijk, want wanneer de winst moet be
staan in die 2/3 cent per dag en per arbeider, dan wordt
het toch wel een beetje overdreven voorgesteld. Óp die wijze
kan men alle pogingen om wat meer geld in de gemeente
lijke schatkist te brengen wel den nek omdraaien. In andere
plaatsen is toch ook weer de loonstandaard hooger, waardoor
de concurrentie moeilijker wordt, zoodat dit kleine bedrag er
hier wel op kan. Het is inderdaad geen ideale belasting en
spreker is er geen bewonderaar van, maar ter ontlasting van
degenen, die nu zoo zwaar worden gedrukt door de gemeente
lijke inkomstenbelasting, zou haar invoering toch zeer wensche-
lijk zijn, terwijl het geld gebruikt zou kunnen worden juist
voor de werkverruiming. Het is een zeer onschuldige manier
om geld in de gemeentelijke schatkist te brengen.
Spreker komt er tegen op, dat de heer Goslinga de door
hem aangekondigde voorstellen oneerlijk heeft genoemd. Hij
erkent, dat de toestand van de gemeentefinancien niet gunstig
is, maar anderzijds heeft de heer de Reede volkomen terecht
den kapitaalstoestand van Leiden wel gunstig genoemd, hetgeen
een zeer belangrijk lichtpunt is. Spreker heeft geen buiten
gewone voorstellen gedaan, die veel geld kosten. Wel heeft
hij in het algemeen de wenschelijkbeid betoogd van werk
verruiming, dus van het doen verrichten van productief werk,
maar voor productieve werken, die meestal eerst geruimen
tijd later hun gunstigen invloed gaan uitoefenen, mag worden
geleend, waartegen te Leiden met het oog op den betrek
kelijk gunstigen kapitaalstoestand te minder bezwaar bestaat.
Spreker komt op tegen de voorstelling, als zou hij aan den
eenen kant geld willen halen en aan den anderen kant veel
geld willen uitgeven.
Wat de gemeentelijke financiëele politiek betreft, keurt
spreker de houding van Burgemeester en Wethouders af. De
toestand is op het oogenblik volstrekt niet wanhopig; men
kan zichzelf redden en men heeft een spaarpotje, maar op
den duur zou men vastloopen, als men elk jaar 3 ton tekort
kwam. Wat doen Burgemeester en Wethouders echter? Men
bedekt den slechten financiëelen toestand en daarvan wordt
de groote massa het slachtoffer. De uitkeeringen van het
Burgerlijk Armbestuur en die aan de werkloozen zijn laag en