DONDERDAG 8
DECEMBER 1927.
299
Voortzetting Tan de geschorste openbare
vergadering van 5 December 1927
op Donderdag 8 December 1927,
des namiddags te 2 nar.
Voorzitter:
de heer Burgemeester Mr. A. VAN DE SANDE BAKHUYZEN.
Afwezig: de heeren Splinter, Reimeringer en van Es.
Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de
begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor
den dienst 1928.
De heer Goslinga herinnert er aan, dat dit College bij zijn
optreden deze begrooting kant en klaar ontving. Zij is opge
maakt door het vorige College, zoodat de verschillende ramingen
en beschouwingen, die men er in aantreft, geheel komen voor
rekening van dat College, hetgeen natuurlijk niet wil zeggen,
dat het tegenwoordig College, en spreker speciaal, zich in het
algemeen niet met deze begrooting zouden kunnen vereenigen.
Het wil echter wel zeggen, dat men niet elk woord, elke
uitdrukking en elk cijfer, in deze begrooting voorkomende,
aan het tegenwoordig College voor de voeten kan werpen.
Bij de rede van den heer van Stralen bleek dan ook, dat
deze meer debatteerde tegen den vorigen Wethouder van
Financiën en sociale aangelegenheden, den heer Sanders, dan
tegen spreker. Het ligt voor de hand, dat spreker niet alle
opmerkingen zal kunnen beantwoordende heer van Stralen
moge daarin echter geen veronachtzaming zien van hetgeen
hij in het midden heeft gebracht. Aan zijn opmerkingen zal
ongetwijfeld de noodige aandacht worden geschonken. Hij
bedenke, dat hij te doen heeft met een nieuwen Wethouder,
die zich nog volledig in de zaken moet inwerken. Spreker
heeft getracht deze drie maanden zooveel te doen als in zijn
vermogen was, maar de administratie is te omvangrijk om haar
in drie maanden geheel meester te zijn.
De heer Sijtsma heeft spreker gewaarschuwd tegen zelotisme.
De heer Sijtsma schijnt van meening te zijn, dat spreker
aanleg heeftom zeloot te worden of misschien, dat hij het al is.
Spreker zou den heer Sijtsma willen verzoeken, den Raad
eerst eens duidelijk te maken, wat zelotisme is en verder
willen vragen, of spreker in zijn optreden in het verleden
aanleiding heeft gegeven om hern een dergelijke waarschuwing
te geven. De heer Sijtsma verbetert het woord nu iri ij veraar,
maar wanneer, iemand een ijveraar is voor een godsdienstige
of politieke zaak, dan zal men hem dat niet ten kwade mogen
duiden. Integendeel gelooft spreker, dat er veel te weinig
ij veraars zijn. Er zijn heele rassen, die zich van de publieke
zaak niets aantrekken. Spreker heeft gaarne met menschen
te doen, die er op dat punt een overtuiging op nahouden,
ook al staan zij diametraal tegenover hem. Maar het woord
zelotisme heelt een verdachten bijsmaak.
De financiëele toestand van de gemeente wettigt noch de
pessimistische beschouwingen van de heeren van Eek en
de Reede, noch de meer luchthartige van den heer Sijtsma.
De toestand is niet schitterend, omdat er op de begrooting
een tekort is van drie ton. De heer van Eek heeft gesproken
over de proletarische massa, maar de grootste proletariër in
de gemeente is de Wethouder van Financiën, want die zit
met een tekort van drie ton en dat is geen kleinigheid.
Gelukkig was er over 1926 nog een saldo, zoodat er nog iets
achter de plank is.
Met den heer van Stralen meent spreker, dat de uitkeeringen
aan de werkloozen aan den zuinigen kant geraamd zijn, n.l. op
160.000.terwijl er voor het loopende jaar 190.000.
geraamd was. Inderdaad gelooft spreker, dat Burgemeester en
Wethouders bij het opmaken van de begrooting ten aanzien van
dit punt iets te optimistisch zijn geweest. Men moet echter
in dit verband even denken aan de volgende cijfers. De
verstrekte steun aan de werkloozen bedroegin 1923/345.000.
in 1924 240.000.—, in 1925 ƒ154.000.—, in 1926/149.000.—,
terwijl in 1927 ƒ130.000.het bedrag der voorloopige raming
was. In het licht van deze cijfers kan men het optimisme van
Burgemeester en Wethouders in dezen zomer natuurlijk wel
eenigszins begrijpen. De heer van Stralen heeft echter ver
moedelijk gelijk, als hij voorspelt, dat het geraamde bedrag
te gering zal blijken te zijn.
Er is nog een Jobsbode geweest in den vorm van den heer
de Reede, die het weten kan en die voorspeld heeft, dat de
inkomstenbelasting 1 ton zal tegenvallen. Dit versterkt de
stelling van spreker, dat de toestand werkelijk niet schitteiend
is en spreker zal straks aantoonen, waarom hij niet vervalt
in pessimisme, als hij zegt, dat de uiterste voorzichtigheid bij
het financiëel beleid moet worden in acht genomen.
Dank zij een voorzichtig beheer van de vorige Colleges,
waarbij spreker in het bijzonder wil noemen den oud-burge
meester de Gjjselaar, is Leiden vrij behoorlijk uit de oorlogs
crisis gekomen. De crisisschulden zijn direct afgeschreven.
De bedrijven zijn er goed uitgekomen, omdat reeds voor den
oorlog de kolenclausule in de contracten voorkwam, waardoor
men, in tegenstelling met de Provinciale bedrijven in Noord
holland, hier ter stede voor millioenen verlies is gespaard
gebleven.
De bestudeering van de begrooting heeft spreker de over
tuiging gegeven, dat de zaak goed in elkander zit. Leiden
is arm, maar soliede en kan zich geen bokkesprongen ver
oorloven, integendeel, het moet de uiterste voorzichtigheid be
trachten. Aangestuurd moet worden op versterking van de
inkomsten en in het bijzonder op vermindering van uitgaven.
Uit een economisch oogpunt is deze laatste nog van meer
nut dan verhooging van inkomsten. In de komende periode
zal vooral gewaakt worden tegen uitzetting van de uitgaven,
vooral tegen die, welke niet strikt noodzakelijk zijn en tegen
permanente uitgaven; al kan natuurlijk niet elke uitgave
worden afgewezen, de bezuinigingsleus kan niet worden los
gelaten, wil men tot een sluitende exploitatie-rekening komen.
Eerst wanneer deze laatste is bereikt, kan vermindering van
inkomsten worden overwogen.
De inkomsten-belasting is hoog: dat is een donkere vlek
op het gemeentelijk diorama. Er zijn weinig gemeenten, waar
de inkomstenbelasting zoo zwaar drukt als in Leiden. Spreker
zal zich niet verdiepen in de vraag, hoe dat gekomen is. Hij
zou niet weten, of hij tot de Noormannen, dan wel tot de
Batavieren zou moeten teruggaan. De inkomstenbelasting is
hoog en er kan niets meer bij. Integendeel zal spreker er
ernstig naar streven en hij weet, dat hij daarin gesteund
zal worden door het College dat er iets af kan. Spreker
is het roerend eens met de leden, die gezegd hebben, dat
de belasting hier drukkend is, maar het middel, dat zij aan
bieden om de belasting minder- drukkend te maken, faalt.
Want dit ontheft wel een aantal aanslagen, maar het ver
zwaart den druk voor de anderen dermate, dat spreker er de
verantwoordelijkheid niet voor zou kunnen aanvaarden. Het
voorstel, waarvan de heer van Eek mededeeling heeft gedaan,
niet in het financiëele gedeelte van zijn rede, maar daar
waar hij het had over verzachting van het lot vaii den arbei
denden stand, zou een verlies op de inkomstenbelasting geven
van 273.000.Waar er slechts 266 aanslagen zijn voor
inkomens boven de 10.000.—, die in hoofdzaak dit verlies
weer goed zouden moeten maken, daar voelt men wel, dat
men zich niet kan blootstellen aan experimenten. Men kan
wel zeggen, dat Leiden toch een stad van arbeiders is en
dat die hooge inkomens dau maar weg moeten gaan, maar
het is volkomen in strijd met de belangen van de gemeente
en van de gemeenschap, om ieder, die eenigszins boven een
bepaald inkomen uitgaat, de stad uit te jagen. Bovendien
houdt een dergelijke belastiugverhooging de binnenkomst van
andere ingezetenen weer tegen en zal men nog sneller in den
vicieuzen cirkel ronddraaien, dat de hoogere inkomens de
stad verlaten, omdat de belasting zoo hoog is en dat de be
lasting verhoogd moet worden, omdat de hoogere inkomens
de stad verlaten. Dan zal men op den duur tot allerlei wan
hopige daden zijn toevlucht moeten nemen: de salarissen
zullen verlaagd, de pensioenaftrek zal verhoogd worden, het
fröbelonderwijs zal afgeschaft moeten worden, de prijzen van
het gas verhoogd, daden, waartoe niemand gaarne zou over
gaan en waarvan Leiden op dit oogenblik gelukkig nog be
vrijd kan blijven.
Terecht is er gewezen op de tegenvallers, die de gemeente
staan te wachten met betrekking tot den steun en de op
brengst van de inkomstenbelasting. Nu zou men meenen, dat
de heeren den eenigen mogelijken meevaller, namelijk de
verhooging van de winst op de bedrijven, zouden koesteren
als een pas geboren kind, dat zij zouden zeggen Het is wel
droevig en er zijn allerlei donkere vlekken aan, maar er zijn
ook lichtpunten: Gas, Electriciteit, Endegeest en het Slachthuis.
Van dflle kanten worden echter de bedrijfswinsten belaagd.
De heer van Eek wil daarvan 220.000.— minder hebben.
Nu wil spreker niet ontkennen, dat bij de huidige gunstige
positie van de Lichtfabrieken, ook bij prijsverlaging, de geraamde
winst zou worden gehaald, maar dat is geen voldoend motief
om het tarief te verlagen, te meer, waar men zit met een
tekort van 3 ton, dat wellicht kan aangroeien tot 4£ ton.
Ook de heer Eikerbout wil aan die winsten plukken en de
heer Heemskerk wierp reeds een sympathieken blik in de
richting van den heer Eikerbout, ofschoon hij zoo vriendelijk
was, het antwoord van den Wethouder te willen afwachten.
De heer Bergers ging dadelijk over stag en zeide wel iets te
voelen voor het voorstel van den heer Eikerbout, omdat dit
aan de groote gezinnen ten goede kwam. Ook spreker gevoelt
iets voor de belangen van groote gezinnen, maar men dient
in het oog te houden de algemeene gemeentebelangen, waarbij
de belangen van de groote gezinnen een onderdeel vormen,
en welke bij de behandeling van deze begrooting in de eerste
plaats behooren te worden behartigd. Wat de bedrijfswinsten
betreft: dat hier ter stede uit die bedrijven 6 ton wordt ge-