DONDERDAG 8
DECEMBER 1927.
313
program uitspreekt, dat de bedrijven een matige winst moeten
maken.
Spreker noemt een winst van ongeveer 500.000.een
matige winst. Vroeger heeft hij wel eens een lager cijfer ge
noemd, maar omdat er gaandeweg op de bedrijven meer
winst wordt gemaakt, komt men er door allerlei omstandig
heden toe om te zeggen, dat het meegenomen is en dat het
maar in de gemeentekas moet worden gestort, afgedacht van
de vraag, of er wellicht een verlaging van de tarieven zou
moeten plaats hebben.
Spreker hoopt, dat de Raad zijn voorstel zal steunen. Wat
den aftrek van de gezinsinkomsten betreft is spreker er voor
om van de eerste f 5.niets in mindering op de ondersteu
ning te brengen. De heer Goslinga meent wel, dat daardoor
de prikkel wordt weggenomen om arbeid te zoeken, maar
spreker meent, dat men in dit opzicht niet mag generali
seeren. Iemand, die werken wil, zal wel degelijk trachten
werk te krijgen; gelukt dit hem niet, dan is dit niet aan
hem te wijten. Kan worden aangetoond, dat er onwil in het
spel is, dan is er reden om den steun te onthouden. Maar
zoolang dat niet het geval is, moet de overheid juist een
zekeren prikkel laten bestaan om althans eenig werk te blijven
verrichten, door van de eerste 5.niets in mindering op
de ondersteuning te brengen.
De Wethouder heeft gezegd, dat vertegenwoordigers van
vakvereenigingen eigenlijk in het Burgerlijk Armbestuur niet
op hun plaats zijn. Waar geleidelijk personen van den eenen
steun naar den anderen overgaan en tenslotte bij het Burger
lijk Armbestuur terecht komen, meent spreker, dat er alles
voor te zeggen is, dat in dit college menschen zitten, die
kijk op de arbeiders-toestanden hebben en over de arbeiders
gezinnen mede kunnen spreken. Volgens den heer Goslinga
zijn er zulke menschen wel onder de leden van het Burger
lijk Armbestuur, maar spreker betwijfelt, of die personen de
noodige bekendheid op dit gebied bezitten. De vorige maal
heeft spreker reeds gezegd, niet zooveel heil te zien in de
voordracht, die Burgemeester en Wethouders aan den Raad
hebben aangeboden. Hij beveelt de benoeming van den heer
Schoneveld aan.
Spreker komt verder tot de rede van den heer van Eek,
die heeft gezegd, dat zijn partij, nu zij grooter is geworden,
een andere tactiek gaat voeren en van meening is veranderd,
zoodat zij bereid is op bepaalde voorwaarden in het College
van Burgemeester en Wethouders zitting te nemen.
Achter de bewering, dat de partij grooter wordt, zet spreker
een dubbel waagteeken. Er \Vas op een zekér moment een
flinke aanwinst waar te nemen, maar spreker kan niet be-
oordeelen, of die aanwinst voortgaat dan wel, of er stabiliteit
is,, of wel een zekere teruggang. Wanneer gezegd wordt:
er zijn andere meeningen gekomen in de partij, dan kan
men dat aannemen, maar als men zegt: wij willen in het
College zitting nemen op voorwaarden, dan is dat een raad
sel, want dan heeft men een vroeger principe overboord
geworpen. De heer van Eek toch heeft destijds gezegd, dat
een sociaal-democratisch Wethouder in een in meerderheid
burgerlijk gemeentebestuur moet ophouden, ten volle een
sociaal-democratisch vertrouwensman te zijn, omdat hij in
dienst van den burgerlijken Staat is getreden. Wanneer dat
geldt voor één Wethouder, moet het ook gelden voor twee
Wethouders.
Verder heeft de heer van Eek gezegd, dat voor ons, sociaal
democraten, geen andere keuze overblijft: of men moet het
kapitalisme dienen, of men moet het bestrijden. Een sociaal
democratisch Wethouder moet het kapitalisme dienen, ook
al is hij gekozen tot uitvoering van een hervormingsprogram.
Ten slotte geeft de heer van Eek zelf te kennen: indien men
een Wethouderszetel aanvaardt, zit men vast aan een accoord
met de burgerlijke partijen en belemmert men den klassen
strijd.
Het argument, dat de partij grooter is geworden, gaat
dus niet op, want daarvoor verzaakt men geen principe.
De heer van Stralen heeft gezegd, dat spreker hem was
tegengevallen, omdat hij niet was voor medezeggenschap. De
heer van Stralen moet echter de zaken niet verdraaien.
Wanneer men spreekt van medezeggenschap, dan denkt men
aan de loonen en de arbeidsvoorwaarden. In het particuliere
bedrijf moet men alle moeite doen om het in die richting
te leiden. Dikwijls wordt met de betrokkenen zelfs nog geen
enkel woord gesproken over loonen en arbeidsvoorwaarden.
Moet men dan in het gemeentelijk bedrijf nu reeds zoo ver
gaan, dat men leden van het personeel laat zitting nemen
in de commissies, om mede te spreken over de bedrijfs-
verhoudingen? Vooralsnog kan spreker zijn stem daaraan
niet geven.
De heer van Stralen heeft aanstoot genomen aan de uit
spraak tegen de sociaal-democraten, die spreker voorgelezen
heeft, hoewel die niet van hem, maar van den Voorzitter van
den Chr. Besturenbond was. Hij wil die woorden echter
gaarne onderstrepen. Men bedenke maar, dat verleden jaar
van Burgemeester en Wethouders het voorstel kwam voor
een Kersttoeslag, en dat dit voorstel net den neus van de
sociaal-democraten voorbij ging.
Het is bekend, dat de sociaal-democraten, wanneer zij
weten, dat verschillende dingen aanhangig worden gemaakt,
er als de kippen bij zijn om te dien aanzien voorstellen in
te dienen. De voorstelling, die de heer van Stralen heeft
gegeven, alsof de persoon, die als vertegenwoordiger in de
Commissie van Sociale Zaken zat, in het bestuur van den
Bestuurdersbond zou hebben gezegd, dat men voortgang
moest maken met het indienen van een voorstel omtrent
beroepskeuze, omdat eerstdaags daaromtrent een rapport van
Burgemeester en Wethouders was te verwachten, is niet
juist. Uit de notulen kan worden aangetoond, dat reeds een
besluit was genomen om, zoodra de Raad in zijn nieuwe
samenstelling zou zijn geconstitueerd, een dergelijk voorstel in
te dienen. Van het voeren vaneen naargeestige concurrentie,
als waarvan de heer van Stralen sprak, is geen sprake.
De aantijging van den heer van Stralen, dat in sprekers
partij de leden een voetval moeten doen en geen ruggegraat
hebben, laat spreker voor rekening van den heer van Stralen,
ilij kan de verzekering geven, dat er in zijn partij wel eens
harde woorden vallen, doch dat de Christelijke arbeiders in
de Kiesvereeniging fier en vrij voor hun meening durven
uitkomen, wanneer de zaken volgens hun meening niet in
die richting worden geleid, zooals zij meenen, dat deze geleid
moeten worden.
De heer Kooistra gevoelt zich verplicht te beginnen met
een opmerking te maken aan het adres van den heer van
Es. Hij vindt dat in dit geval niet prettig, omdat hij gods
dienstige kwesties zeer serieus opneemt en men naar zijn
meening op dit gebied zeer voorzichtig moet zijn. Spreker
heeft allen eerbied voor de menschen, die de goede godsdien
sten uitvoeren, maar hij moet opkomen tegen de woorden,
die hier zijn gebezigd juist in verband met de steunverlee-
ning aan de menschen, die het hard noodig hebben, een
steuuverleening van ƒ13.per week voor hun gezinnen.
Daaromtrent heeft men van den heer van Es moeten hooren,
dat de arbeiders tevreden moeten zijn met deze woorden:
Zoek eerst het Koninkrijk Gods en het andere zal u worden
toegeworpen.
Daarbij moet men ook bedenken, dat in deze vergadering
allerlei soorten van menschen zitten. Zou men niet denken,
dat er menschen hier zijn, die daarbij dachten: kan ik met
die praatjes naar den bakker gaan en er wat voor koopen?
Wanneer men weet, dat er zulke menschen zijn, moet men
zich wachten voor dergelijke uitdrukkingen, want dan maakt
men den godsdienst tot een bespotting.
De Voorzitter heeft een door spreker gestelde vraag niet
beantwoord. Hij kan dat zeer wel begrijpen, want er waren
den Voorzitter vele vragen gesteld, en voor de wijze, waarop
zij beantwoord zijn, heeft hij respect. Het gebeurt hier wel
eens op een andere manier. Spreker zou echter nog gaarne
een antwoord ontvangen op zijn vraag, hoe Burgemeester en
Wethouders zich voorstellen de overneming van het particu
lier initiatief door bouwvereenigingen.
Wat Zuiderzicht betreft, heeft de Voorzitter geantwoord:
dat is klaar. Is die grond nu reeds vergeven, of bestaat er
voor iedereen nog kans?
De heer Huurman heeft spreker gekapitteld in zake erfpacht.
Het is wel bekend, dat degenen, die veel te maken hebben
met den handel in gronden niet sympathiek staan tegenover
het denkbeeld van uitgifte in erfpacht. De heer Huurman is
ingegaan op het cijfer van ƒ0.90 per M!, maar hij vergat,
dat dit een cijfer is uit den Haag, en dat de stratenaanleg
daarbij inbegrepen is. De heer Huurman zegt, dat maakt de
zaak nog erger, maar dat is niet juist, de prijs wordt daar
door lager, maar, dat daargelaten; wanneer het hier goed-
kooper kan, dan is dat des te beter voor de bewoners, want
dan wordt de huur ook lager. Als de grond in Leiden goed-
kooper wordt, wordt de erfpachtscanon ook lager, maar het
verschil met verkoop is, dat de gemeente onder zekere voor
waarden later weer aanspraak kan maken op de gronden.
Spreker vraagt, of juist is hetgeen hij heeft vernomen, dat
de gronden van Zuiderzicht reeds aan een maatschappij zijn
toegewezen en dat die maatschappij ze tegen een matige
winst wil overdoen aan een vereeniging, die daar huizen
wil bouwen. Spreker heeft ook vernomen, dat die vereeni
ging, welke zich noemt «Eigen Woning", zelf tevergeefs heeft
gevraagd om die gronden en is verwezen naar bedoelde
maatschappij, die er wat aan zou moeten verdienen. Zijn die
geruchten juist, dan vindt spreker die grondpolitiek niet
goed. Het is wenschelijk, dat de gemeente zooveel mogelijk
gronden koopt tegen lage prijzen, gronden, waarvan is te
voorzien, dat de gemeente ze in de toekomst bij uitbreiding
van de stad zou kunnen gebruiken, maar dan zal men die
gronden steeds in erfpacht moeten uitgeven, waardoor de
huur zal moeten en kunnen worden verlaagd.