312
DONDERDAG 8 DECEMBER 1927.
van de vuilverwijdering. Toch is dit een gewichtige zaak,
meent spreker, want het is mogelijk, dat het goedkooper is
het vuil naar den akker te brengen, dan het te verbranden.
De Voorzitter wil dadelijk antwoorden, dat de zaak in
studie is. Er zijn rapporten ingekomen van den directeur
van Gemeentewerken en van den directeur van de Licht
fabrieken, en de zaak zal verder besproken worden met de
betrokken maatschappij.
De heer Sijtsma wil gaarne constateeren, nu de heer Gos-
linga zijn eeiste groote rede gehouden heeft, dat daaiin veel
goede dingen werden gezegd en dat die rede op eeu hoog
peil stond ten aanzien van het voorstel van den heer
Eikerbout is spreker door den Wethouder zells bekeerd; hij
is nu overtuigd, dat de gemeente 7U.U00.zou derven, die
voor een groot deel ten geschenke zouden worden gegeven
aan personen wonende buiten de gemeente maar toch
meent spreker, dat de Wethouder verstandig zou doen zoo
niet te blijven optreden. Aan het slot van diens rede dacht
spreker: Jk heb niet geheel ten onrechte de vrees uitge
sproken, dat de heer Goslinga wel eens een te groot ij veraar
kon worden. De peroratie, die uitliep op een propaganda-
speech voor de eigen christelijke beginselen, was niet op haar
plaats, waar de heer Goslinga het beleid van Burgemeester
en Wethouders verdedigde. Spreker voegt den Wethouder
nogmaals toe: doe alles voor de gemeente en in het belang
van de gemeentefiuanciën, maar maak geen propaganda! Ten
aanzien van hetgeen de heer Goslinga over sprekers partij
heeft gezegd, merkt spreker op, dat zijn partij nooit meer
dan 5 leden in den Raad telde. Thans zit spreker er toe
vallig alleen, want eigenlijk had zijn fractie uit twee personen
moeten bestaan en dan had zij gelijk gestaan met vier jaar
geleden, maar door een minder goede regeling in de Kieswet
s haar ditmaal een zetel te weinig toegewezen en de
S. D. A P. één te veel. Voor de invoering van het algemeen
kiesrecht was sprekers partij een groote partij en toen waren
haar aanhangers uitsluitend de verdedigers van de arbeiders,
maar daarna zijn de sociaal-democraten gekomen met vele
beloften en arbeiders, niet socialisten, kwamen er door in
't gevlei. Misschien zal er later weer een andere partij ont
staan, die nog verder gaat dan de S. D. A. P., en dan zullen
mogelijk de sociaal-democraten moeten kiezen of deelen weder
bij sprekers partij zich aan te sluiten. Wie weet wat de toe
komst in dat opzicht nog zal biengen! De heer Goslinga had
echter met meer recht kunnen zeggen, dat de oud-liberale
partij aan het verdwijnen is, want deze had, toen spreker in
den Raad kwam, 10 of 17 zetels, terwijl zij er nu maar 3 heeft.
De heer Huurman houdt tegenover den heer Kooistra staande,
dat het gewenscht zou zijn, dat alle woordvoerdeis zich
speciaal bepaalden tot de behandeling van de begrooting van
1928. De heer Kooistra zegt meteenigen ophef, dat de sociaal
democraten 10 of 20 jaar vooruit zien, spreker kan dat nu
eenmaal niet.
Onder de dingen, die de heer van Eek besprak als be-
hoorende tot de overheidstaak, waren ook de watervoor
ziening en meerdere zaken, welke spreker paradepaardjes
noemt. Voorop moet staan de vraag, of zulke dingen in de
toekomst inderdaad te verwezenlijken zijn en nu heeft spreker
er op gewezen, dat de gemeente de eerste jaren onmogelijk
de waterleiding aan zich kan trekken, omdat het vorig jaar
aan de Leidsche Duinwater-Maatschappij opnieuw voor
10 jaar concessie is verleend. Die opmerking is toch geens
zins een bewijs van kortzichtigheid. De heer Kooistra heeft
dan ook niet de minste aanleiding om zich er op te beroemen,
dat hij en zijn vrienden degenen zouden zijn, die zoo bizonder
ver vooruitzien.
De heer Kooistra heeft ook opgemerkt, dat de molen hier
zoo langzaam maalt en dat het in andere plaatsen zooveel
beter gaat. Als hij in den Haag komt, ziet hij daar zoo
maar de landerijen in bouwterreinen herschapen. Evenwel,
de heer Kooistra weet niet, hoeveel tijd de voorbereiding
heeft gekost. Wanneer men hier eenmaal met den aanleg
begint, is het ook maar een quaestie van enkele maanden.
In dit verband heelt de heer Kooistra het erfpachtstelsel
aanbevolen. Dan kostte de grond slechts 0.VI0 per M2.
Spreker kreeg toen den indruk, dat de heer Kooistra niet
precies wist of dit bedrag bedoeld was per week, per maand,
per jaar of ineens; maar, dat daargelaten, een erfpachts
canon wordt jaarlijks betaald. De heer Kooistra deelde mede.
dat in den Haag gronden waren uilgegeven aan een arbei-
derswoningbouw-vereeniging tegen f 0.90 per c.A. Naar
sprekers meening is dit allesbehalve goedkoop. Indien een
terrein f 6.of 8.per M2 kost, wat voor Leiden al een
vrij hooge prijs is, en men heeft noodig voor een arbeiders
woning een terrein van 4 bil 25 M., dus 100 M2, dan zijn
de kosten van den grond 800.Tegen 5% gerekend
de tegenwoordige hypotheekrente beteekent dat 40.—
per jaar, terwijl volgens de mededeeling van den heer Kooistra
bij uitgifte in erfpacht de kosten van den grond f 90.
per jaar zouden beloopen. Wanneer men den grond in eigen
dom verkrijgt, scheelt dat dus 50.per jaar, of 1.per
week minder huur. Bovendien is het verkrijgen van hypo
theek, wanneer de gebouwen op eigen grond staan, heel
wat gemakkelijker dan wanneer de huizen op erfpachts-
gronden zijn gesticht. Het is dan ook niet aanbevelenswaardig,
op de quaestie van erfpacht nader in te gaan.
De heer Kooistra had het over de exploitatie van Zuiderzicht,
maar het moet 1 Januari 1928 nog twee jaar worden, dat
de gemeente de beschikking over deze terreinen verkreeg.
De voorbeieiding tot exploitatie van een terrein als Zuider
zicht eischt veel tijd. De plannen zijn reeds in een verge
vorderden staat van voorbereiding, en Burgemeester en Wet
houders verdienen z. i. hulde voor de oplossing, die zij binnen
betrekkelijk korten tijd hebben gevonden.
Thans een enkel woord aan den heer Schüller, die zegt, dat
spreker geen voorstellen heeft ingediend. Spreker doet met
zoo spoedig voorstellen, omdat hij weet, dat, als een voorstel
wordt aangenomen, niet alleen de voorsteller de verantwoorde
lijkheid draagt, maar er ook geld moet zijn om het voorge
stelde uit te voeren. Wel hetft spreker meermalen een motie
ingediend, waarin de wenschelijkheid van het een of ander
werd uitgesproken en aan Burgemeester en Wethoudeis werd
verzocht een plan en begrooting op te maken, opdat de Raad
zou kunnen oordeelen, welke de kosten zouden zijn om daarna
een besluit te nemen. Als de heer Schïiller dienzeltden weg
volgde, dan zou hij z. i. verstandiger doen, dan door lukraak
het eene voorstel na het andere in te dienen.
Spreker komt tenslotte tot de werkverruiming. De heer
van Stralen heett in verband daarmede verschillende dingen
naarvoren gebracht o.a. de pietlutterige verbetering van het
Jaagpad,een werkje, dat,afgezien van de kosten van het materiaal,
ƒ1300.zou hebben gekost, terwijl later bleek, dat het weg
geworpen geld zou zijn geweest. Zulk een werk vult wel een
regel in de courant en een nummer op het programma van
den heer van Stralen, maar men kan toch zoo'n kleinigheid
geen werkverruiming noemen.
Over het Levendaal sprekende heeft de heer van Stralen
gezegd: het heeft zoo lang gestonken, laat het Rapenburg en
het Plantsoen ook maar eens stinken. Spreker vraagt, of het
nu van wijs beleid getuigt, een maatregel te bespreken en
aan te bevelen, als men tevoren niet weet, dat daai door ver
betering zal worden aangebracht, alleen om enkele menschen
te werk te stellen. Bovendien komt bij het dempen van een
gracht zooveel speciaal werk te pas, dat niet door werkloozen
kan worden veriicht, dat het belang van die demping uit
een oogpunt van wei k verschaffing bitter tegenvalt. Wil men
het Levendaal dempen ter wille van verkeersveibetering, omdat
de Hoogewoerd zeer smal is, dan is daartegen niets te zeggen,
maar men moet de zaak met verstand bekijken. Men kan dit
werk niet uitvoeren ter wille van de werkverschaffing en als
men het wenscht te doen om den stank kwijt te raken, moet
men het niet zóó aanpakken, dat de stank verplaatst wordt.
Gisteren heeft spreker reeds verklaard, dat hij zich gaarne
zal scharen onder de leiding van Burgemeester en Wethou
ders. Ter wille van den tijd zal hij het thans hierbij laten.
De heer Elkerbout brengt in herinnering, dat hij volgens
Wethouder Goslinga den heer van Eek op den voet zou vol
gen. Daarvoor zijn twee redenen. In de eeiste plaats maakt
•te financiëele toestan I van de gemeente het niet gewenscht,
al te diep ingrijpende voorstellen te doen, waardoor het voor
stel van den heer van Eek hem te ver gaat. In de tweede
plaats, omdat voor het gas een sterkere behoefte aan prijs
vermindering bestaat, gezien wie daarvan het meest zullen
profiteeren, dan voor de electriciteit.
Er is gezegd, dat de gemeente het geld niet kan missen,
men komt drie ton te kort. Dat is echter in tegenspraak met
het denkbeeld, dat de Wethouder geopperd heeft, om de
winst boven de ÖOO.OOO,te reserveeren voor sociale doel
einden. Wanneer er een tekort is, kan men geen spaarpot
maken en dan zou het zeker een jaar of drie duren voor men
iets zou kunnen gaan doen voor sociale doeleinden. Dat is niet
de goede weg. Het geld, dat men noodig heelt, moet men
gebruiken, maar niet in een spaarpot wegbergen, en als er
een tekort is, moet de heer Goslinga maar voorstellen den
gasprijs te verhoogen, desnoods met 2 of 3 cent.
De heer Goslinga stuurt aan op belastingverlaging. Spreker
is daarvan voorstander, maar dan moet men daarbij niet
behouden een indirecte belasting, die op een groot aantal
menschen wordt gelegd, in den vorm van een hoogeren gasprijs.
Voorts heeft de heer Goslinga beweerd, dat spreker met
zijn voorstel den middenstand dupeert. Dat is onbegrijpelijk
als men overweegt, dat hij bij een verbruik boven de 15 M*„
dus onbeperkt, een reductie wil verlpenen.
Spreker wil gaarne van den heer Goslinga nog eens hooi en,
wat de anti-revolutionnaire partij bedoelt, wanneer zij in haar