DONDERDAG 8 DECEMBER 1927. 311 barmhartigheid bewogen, zich daarvoor geven. In de Heilige Schrilt kan spreker niet lezen, dat de barmhartigheid zou moeten worden beoefend in den Raad, en op de wijze, zooals de heer yan Eek dat voorstelt. In de Heilige Schrift wordt gevraagd, dat ieder van het zijne zal geven en daarvan aan anderen mededeelen. Hier zou men nemen van anderen, om weder aan anderen te geven, en dan zou men daarmede zijn eigen goede hart toonen. Dat kan men echter alleen doen door te geven van hetgeen men zelf bezit. Hier is dus een quaestie, die het beginsel raakt. Spreker en zijn vrienden siaan geenszins bij de sociaal-democraten achter, wanneer het aankomt om het goede hart voor den medemensch te toonen. Zij toonen dat echter in eigen kring en niet in den Raad. Dit ook in antwoord aan den heer van Stralen, die zeide: gij moet door daden toonen, dat gij met de menschen mede leeft. Dat geschiedt inderdaad, maar de sociaal-democraten doen niet anders dan voorstellen, om van anderen te nemen, ten einde aan weer anderen te kunnen geven. Spieker zal stemmen tegen de motie in zake modezeggen schap in de bedrijven. De heer van Eek heeft betoogd, dat daardoor de klassenstrijd wel zal worden getemperd, maar dat hij toch zal moeten worden uitgevochten in de bedrijven der gemeente. Dat is voor een goede samenwerking en voor de resultaten der bedrijven funest. Al was spreker dan ook nog zulk een voorstander van medezeggenschap, reeds op dien grond zou hij zich er tegen moeten verklaren. Wat de werkverruiming betreft heeft spreker den heer van Eek bestreden, niet zoozeer principieel, maar meer in dezen zin, dat de heer van Eek wel aangaf wat er gedaan moest worden, maar wat heel gemakkelijk heenliep over de vraag: waar men de middelen vandaan moest halen om dat te doen. Bovetnlien heeft spreker gezegd, dat men niet alleen heeft te rekenen met plaatselijke, maar ook met nationale en internationale verhoudingen, m. a. w. dat men niet meer kon doen alsof men in den natuurstaat leefde. In een dicht bevolkt land als Nederland en speciaal in deze dicht bevolkte streek kan er alleen werkverruiming komen door industrialisatie, omdat, waar in deze omgeving alles aan den grond wordt onttrokken, wat maar eenigszins mogelijk is als gevolg van een effectief cultuurwezen, het niet mogelijk zal zijn daarbij nog veel meer menschen onder te brengen. Onder werkver ruiming verstaat spreker niet tijdelijke maatregelen, zooals het aanleggen van een paar straten, maar maatregelen, waardoor op den duur de kracht van de werkloosheid wordt gebroken. Dit laatste kan alleen worden bereikt door te trachten nieuwe industrieën naar Leiden te trekken. In dit verband wees de heer Manders er terecht op, dat men uitnemende waterwegen naar Leiden moet hebben, maar dan moet men aan den anderen kant den menschen, die de werkverruiming moeten brengen, niet door het nemen van allerlei maatregelen ervan afschrikken om hun bedrijf te Leiden te vestigen. Men moet zorgen, dat de plaatselijke omstandigheden dien menschen veel voordeelen kunnen bieden. Spreker kan, ook na het betoog van den heer van Eek te hebben gehoord, niet inkomen in de principiëele opmerking van den heer van Eek, dat hij door zijn principes en inzichten aan een groote minderheid van de Leidsche bevolking haar recht onthoudt. De heer van Eek wil de openbare straat, die voor het algemeen gebruik bestemd is, die aan allen toebehoort en waar niemand aanstoot gegeven mag worden, gebruiken voor de propaganda van zijn partij. Hij wil een andere meerder heid of minderheid dwingen om dat publieke terrein tijdelijk af te staan voor zijn partij-doeleinden. Het komt nooit voor, dat iemand voor zijn tegenstander of concurrent in het maat schappelijk leven opstaat en zich tijdelijk terugtrekt, ten einde den ander het beheer in handen te geven. L)at is niet nood zakelijk, en het is ook niet wenschelijk voor de gemeente Leiden. Men moet rekening houden met het Christelijk volks deel, dat ten zeerste zou worden gegriefd, wanneer men den heer van Eek en zijn partijgenooten in deze zou tegemoet komen. Er bestaat ook volstrekt geen vrijheid van de straat, waarvan ieder gebruik mag maken. Er is wel eens getracht in afgelegen buurten op de openbare straat te evangeliseeren, maar dat staat de gemeente ook niet toe. De S.D A.P. wordt dus met dezelfde maat gemeten en zij heeft geen recht om te eischen, dat de publieke straat voor haar zelfs zal worden afgezet. De heer Sijtsma vraagt den heer Schüller, wanneer hij diens partij voorstellen zou hebben afgekaapt, zooals de heer Schüller heeft beweerd. Hij is zich dit euvel niet bewust. De heer Wilbrink heeft gezegd, dat spreker had geïnsinueerd. Spreker heeft evenwel geen enkele bedekte aantijging ge bezigd. Hij heeft alleen verklaard, ook in de secties, dat het hem speet, dat de heer Meijnen niet meer in aanmerking kwam voor het wethouderschap van Onderwijs, dat deze toch vier jaar lang op uitnemende wijze heeft behartigd. Dat is niet insinueeren, dat is juist waardeering uitspreken. Weggewerkt is de heer Meijnen inderdaad. De heer W ilbrink kan wel denken, dat hetgeen hij in zijn Kiesvereeniging doet, niet bekend wordt, maar dat is ditmaal wel het geval ge weest. Zooals het heet wilde men den heer Meijnen niet meer, omdat hij te oud was, maar de reden was, dat hij de dingen zóó zag, dat ook anders-denkenden daarmede vrede konden hebben en hij ervan verdacht werd, zich te veel te laten leiden door een ambtenaar, die misschien toevallig vrij zinnig was. Spreker heeft dus niets terug te nemen. Een tweede factor, die er allicht toe geleid heeft om den heer Meijnen achter te stellen, was deze, dat in andere par tijen niet een man voor Fabricage kon gevonden worden, dien men wel onder de Christelijk-Historische leden aantrof. Het is op het nippertje geweest, dat de heer Tepe Wethouder is geworden, anders zou de heer Manders als zoodanig zijn aangewezen en dan was de heer Meijnen gebleven. Waar spreker het woord »wegwerken" heeft gebruikt, was dat niet een insinuatie, maar een constateeren van feiten. Spreker komt thans tot den heer Baart, die bij een voor stel sprekers leeftijd heeft te berde gebracht. Dit getuigt niet van fijn gevoel en kiesehheid, maar hij zal het den heer Baart niet kwalijk nemen, denkende aan het spreekwoord: ieder vogeltje zingt zooals het gebekt is. Hij hoopt, dat de heer Baart zal leeren inzien, dat zooiets niet betamelijk is en het niet weer zal doen tegenover andere leden, want als hij zelf eens oud mocht worden, wat spreker van harte wenscht, dan zal hij dergelijke dingen ook niet aangenaam vinden. De leeftijd van den voorsteller heeft met een voorstel trouwens niets te maken. Wat sprekers voorstel betreft, dit is niet ingegeven door den wensch om de salarissen verlaagd te zien. Trouwens de heer Baart heeft zelf geconstateerd, dat in de eene afdeeling van den gemeentedienst wel bevordering, en in de andere geen bevordering plaats heeft. Dat heeft ook spreker ge troffen. Bij het nazien van de begrooting viel het spreker op, dat de positie van de twee door hem bedoelde personen in het oog loopend minder was dan van andere met hen gelijk te stellen ambtenaren en daarom heeft hij voorgesteld die twee personen in een anderen rang te plaatsen; maar ook in ander opzicht heelt spreker de wenschelijkheid gevoeld, om door een commissie uit den Raad de salarisregeling te laten onderzoeken. De opmerking van den heer Baart, dat het georganiseerd overleg niet moet worden gepasseerd, was overbodig, want het stond volgens spreker1 vast, dat deze zaak in het ge organiseerd overleg zal worden gebracht. Alleen de vrees, dat enkele salarissen zouden kunnen worden verlaagd, gaf den heer Baart blijkbaar aanleiding spreker een soort repri mande toe te dienen, welke hij absoluut niet verdient; sprekers verleden is daar om aan te toonen, dat hij een goed ambtenaarsvriend is. De heer van Eek heeft ongeveer hetzelfde betoogd, toen hij zeide: er zijn ook salarissen, die te hoog zijn, en daar moet de schaar overheen. Spreker heeft absoluut niet be doeld een salarisverlaging in het algemeen. Hij wenscht een vergelijking met de loonen in particulieren dienst. Het is mogelijk, dat die vergelijking ongunstig uitvalt voor de gemeentelijke loonen, en dan zou een vei hooging moeten volgen. Het kan ook omgekeerd uitvallen, en dan zullen de particuliere werkgevers zich kunnen spiegelen aan de loonen van de gemeente. Misschien is het ook weer een verdachtmaking, te zeggen, dat zulk een voorstel misschien heel mooi was geweest, als het van de S D. A. P. was gekomen, maar nu een eenling het doet, dat het niet goed is. De heer Eikerbout heeft het voorstel op welwillende wijze besproken en de heer Heemskerk vond het zelfs heel goed. De heer Heemskerk zegt nu, dat hij de gedachte goed vond, maar niet de wijze van uitvoering. Y\ el nu, het voorstel is voor amend, ering vatbaar. Evenwel, het ongeluk is nu eenmaal, dat spieker geen meerderheid en zelfs geen groote fractie achter zich heeft. Zoo is het lot er van gemakkelijk te voorspellen. Burgemeester en Wethouders deelen in de Memorie van Antwoord mede, dat zij dit denkbeeld wel willen toepassen. Wanneer zij willen toezeggen, dat dit ernstig zal geschieden, liefst met toepassing van het Georganiseerd Overleg, dan is spreker bereid zijn voorstel in te trekken. De Voorzitter meende, dat spreker wenscht te bezuinigen op de politie. Hij heeft alleen voorbeelden genoemd van gevallen, waarin het ook anders kon. Wat de quaestie van het politie bureau betreft, er zijn nog wel eenige personen, die weten, dat het inderdaad zoo is als spreker het heelt voorgesteld. Zeer zeker zal de Voorzitter, die toegezegd heeft, dat hij de zaken de politie betreffende zal onderzoeken, bezuinigen waar hij kan en spreker zal daaraan niet twijfelen. De politie moet goed zijn en goed blijven, maar zonder buitensporigheden, die de kosten onnoodig zouden opdrijven. De Voorzitter heeft niet geantwoord in zake de quaestie

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 13