310
DONDERDAG 8 DECEMBER 1927.
De heer van Eck stelt het op hoogen prijs, dat de Voor
zitter tracht door een bemiddelingsvoorstel partijen tot
elkander te brengen. De sociaal-democraten willen zoo veel
mogelijk zich verdedigen tegen onbillijke aanspraken van
de rechterzijde, maar aan den anderen kant wenschen zij
niet strijd te voeren a tort et a travers. Spreker is thans
evenwel in een moeilijk parket, want hij kan natuurlijk geen
antwoord geven zonder vooraf zijn partijgenooten te hebben
geraadpleegd.
Hij verzoekt daarom den Voorzitter de vergadering voor
vijf minuten te schorsen.
De Voorzitter schorst de vergadering. Na eenigen tijd
wordt de vergadering hervat.
De heer van Eck verklaart zich bereid zijn oorspronkelijke
motie in te trekken en in plaats van zijn hedenmiddag inge
diende motie die van den Voorzitter over te nemen, in het
vertrouwen, dat bij aanneming van die motie Burgemeester
en Wethouders zoo spoedig mogelijk de noodige wijzigingen
zullen ontwerpen.
De heer Wilmer verklaart, dat de geheele rechterzijde
zich met deze motie kan vereenigen.
Aangezien de oorspronkelijke motie van den heer van Eck,
luidende:
»De Raad acht het gewenscht., dat het ledental der Commissies
van Fabrikage en voor het Grondbedrijf worde uitgebreid, ten
einde daardoor te bereiken, dat zooveel mogelijk alle politieke
richtingen in deze belangrijke commissies worden vertegen
woordigd.",
door den voorsteller is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp
van beraadslaging meer uit.
De tweede motie van den heer van Eck, thans luidende:
De Raad van meening, dat billijkheid en goed beleid gebieden,
dat in alle belangrijke raadscommissiën zoo mogelijk alle
belangrijke partijen vertegenwoordigd zijn, geeft Burgemeester
en Wethouders in overweging, zoo spoedig mogelijk de daar
voor noodige wijzigingen in de verordeningen regelende de
samenstelling van de Commissiën van Fabricage en het Grond
bedrijf, voor te stellen.",
wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De algemeene beschouwingen over de begrooting van inkom
sten en uitgaven der gemeente voor den dienst 1928 worden
vervolgens voortgezet.
De Voorzitter verzoekt den Raadsleden nogmaals zich
zeer te bekorten.
De heer Schüller dankt den Voorzitter voor de zeer uit
voerige toelichting van verschillende zaken, die spreker heeft
aangeroerd, en voor de toegezegde medewerking. Waar de
Voorzitter heeft gezegd, dat spreker zich in den Raad be
schouwt als een bruid op een bruiloft, terwijl hij slechts de
gast op die bruiloft is, zegt spreker dat gevoel geenszins te
hebben en ook niet gaarne bruid zou willen zijn. Het kan
zijn, dat de wijze, waarop spreker zijn overtuiging en inzichten
in de zaken meent te moeten stellen, niet aan ieder Raadslid
welgevallig is, maar dat moet worden toegeschreven aan zijn
temperamenten hij kan daaraan niets doen. Üok Wethouder
Goslinga gaf hedenmiddag, om blijkbaar zijn betoog kracht
bij te zetten, een vuistslag op de tafel.
Spreker wil verder een misverstand wegnemen. Volgens
het verslag in het Leidsch Dagblad zou spreker gezegd
hebben, geen medewerking te hebben gehad van den heer
Splinter. Dat moet zijn, dat hij geen medewerking heeft
gehad van de afdeeling Fabricage, aan het hoofd waarvan
voorheen de heer Mulder stond. Spreker heeft zich in dien
zin ook in de sectie uitgelaten.
De Voorzitter zegt speciaal aan den heer Schüller te
hebben gevraagd, of hij den heer Splinter bedoelde.
De heer Schüller herinnert er aan, dat de heer Manders
heeft verklaard, in het betoog van spreker niet te kunnen
zien een aanbeveling voor een eventueel lidmaatschap van
een commissie.
Als dit juist is, is het betoog van den heer Manders ook
geen aanbeveling voor het lidmaatschap van den Raad.
De heer Huurman heeft spreker verweten, dat hij voor
stellen had ingediend zonder te weten, hoeveel de kosten
zouden bedragen, maar ook de heer Huurman heeft wel eens,
zij het niet zelf, voorstellen ingediend, dan toch amendementen
gesteund, waarvan de kosten niet dadelijk waren te overzien.
De examinator, de heer Spendel, heeft sprekers betoog
aldus opgevat, dat naar zijn meening te weinig personeel
aanwezig zou zijn voor de uitvoering van werken. Hij had
evenwel de vraag gesteld, of voldoende personeel aanwezig
is voor de voorbereiding van werken. De Voorzitter heelt
betoogd, dat aan Gemeentewerken met ijver en met spoed
wordt gewerkt. Als desniettemin de werkzaamheden zich op
stapelen, ontbreekt klaarblijkelijk voldoende personeel voor
de voorbereiding.
De heer van der Reijden heeft sprekers opmerkingen als
juist erkend. Hij zal zich wel tweemaal bedenken voor hij
doet wat hij in eerste instantie zeide, n.l. onderwerpen, die
hij van niet genoeg belang acht of die te groote offers van
de gemeente zouden eischen, niet te noteeren. Wanneer hij
nog eens weer rapporteur is, is het te hopen, dat hij alle
opmerkingen zal rapporteeren, van welke zijde ze ook komen.
De heer Goslinga noemde de voorstellen van de S. D. A.P.
kiezersbedrog. Van de voorstellen, die spreker ingediend
heeft, strekken althans twee tot aanvulling van voorstellen
van Burgemeester en Wethouders. Dat iemand daarin kiezers
bedrog zou kunnen zien, is onbegrijpelijk.
De heer Bosman acht het niet noodig tegenover den heer
van Eck, die den Vrijheidsbond indeelde bij de rechterpartijen,
het grondbeginsel van den Vrijheidsbond duidelijk te maken.
De heer van Eck zegt voor zijn gemak, dat alles wat niet
sociaal-democratisch is rechts is. De communisten zullen op
hun beurt hetzelfde doen, en zij zullen de sociaal-democraten
rechts noemen. Het hangt er dus slechts van af, waar men
de streep wil trekken.
De heer van Eck heeft verder verzekerd, dat de Vrijheids
bond gaande weg zal verdwijnen. Dat zal men rustig af
wachten op het oogenblik is de Vrijheidsbond nog niet
verdwenen.
En zoolang hij in den Raad is vertegenwoordigd als zelf
standige partij, zullen de leden der fractie hun besluiten nemen
naar eigen beginselen en niet naar die van anderen.
De heer Wilbrink wijst er den heer Verweij, die meent,
dat men onder de dictatuur van het kapitaal leeft, op, dat
men gemakkelijk zich van die dictatuur kan bevrijden, door
eenvoudig de belastingschroef eenigszins aan te draaien, maar
als men dat doet, dan loopt men gevaar zich in zijn uitgaven
zeer te moeten beperken, omdat men het kapitaal niet kan
missen. De heer Verweij heeft verklaard, dat zijn sympa
thie niet uitgaat tot degenen, die hoogere inkomens hebben,
maar wel tot de menschen, die duizend gulden inkomen
hebben en daarvan belasting moeten betalen. Spreker heeft
geen medelijden, noch met de menschen met hooge inko
mens, noch met menschen met tusschen-inkomens, maar
wel met hen, die in benarde omstandigheden verkeeren en
zich niet het noodige kunnen aanschaffen.
De heer Verweij sprak in ditzelfde verband over school
reisjes en philanthropic. Spreker is allerminst overtuigd van
de noodzakelijkheid van die schoolreisjes en als men daar
naast philanthropie wil beoefenen, kan men dat wel in eigen
kring doen en is de Gemeenteraad van Leiden niet het aan
gewezen lichaam. Philanthropie moet geschieden op ander
terrein door lichamen, die ziqh speciaal daarop hebben inge
steld.
Waar de heer van Eck zeide zoo weinig te bemerken van
die Christelijke barmhartigheid, is spreker van oordeel, evenals
zijn partijgenooten in de Provinciale Staten, dat de overheids
lichamen niet zijn aangewezen om in de eerste plaats philan
thropie en christelijke barmhartigheid ten toon te spreiden.
Als er gesproken wordt van «Christelijk", dan meent spreker
te mogen zeggen, dat Christus den menschen heeft aange
wezen wat hun taak zou zijn en dan meent hij die taak op
het gebied van de barmhartigheid aldus te moeten opvatten,
dat men in toepassing heeft te brengen het woord van Christus:
laat uw linkerhand niet weten wat uw rechter doet. Hij
stelde den barmhartigen Samaritaan als voorbeeld, niet den
Leviet, niet den schriftgeleerde, niet den man van het offi-
ciëele lichaam, den leider van het volk in zijn dagen, maar
den eenvoudigen, vaak verwachten man, die de barmhartig
heid beoefende. Voor spreker ligt daarin de wenk, dat men
niet moet gaan langs den officiëelen weg; dat er moet zijn
een innerlijke drang der harten, die tot uiting komt, elders
dan in publieke lichamen.
De heer van Eck heeft ook gewezen op het verwijt, dat
Jezus richtte tot hen, die hun weldaden uitspreidden voor
de oogen der menschen. Spreker wil niet veronderstellen, dat
de S. D. A. P. aldus te werk wil gaan; hij neemt aan, dat
die partij evenzeer als de zijne wil medewerken om de nooden
te lenigen van hen, die het moeilijk hebben in deze maat
schappij, dat zij dus haar voorstellen doet uit ideëele over
wegingen. Maar, als Christelijke barmhartigheid beoefend
moet worden, dan moet men dat niet doen vanaf het eere
gestoelte, maar dan moeten de personen zelf, door innerlijke