308 DONDERDAG 8 DECEMBER 1927. dat de heer Goslinga een voorstander is van de ophooging van dat terrein. Spreker noemt verder de verbetering van het Delftsche Jaagpad. Een desbetreffend voorstel van Burgemeester en Wethouders is 5 ot O jaar geleden verworpen, waarbij de heer Knuttel den doorslag gaf. Nu de heer Knuttel weg is, zou et- kans op aanneming zijn en spreker begrijpt niet, waarom het College met dat voorstel niet terugkomt, waar men destijds van meening was, dat dit werk als object voor werkverruiming in aanmerking kwam. De heer Huurman heeft gezegd, dat spreker alvorens der gelijke voorstellen te doen, zich eerst door een deskundige moest laten voorlichten, maar wanneer de Raad de sociaal democraten niet, had geweerd uit de Commissies van Fabricage en voor het Grondbedrijf, dan hadden zij misschien meer voorlichting gehad en zouden zij wellicht op andere wijze gesproken hebben. Zoodat een deel van de schuld terugvalt op de rechterzijde zelf. De heer Spendel heeft gisteren in dit verband gewezen op de bestekken, die door de gemeente gemaakt zijn. Het spreekt vanzelf, dat er in een zich uitbreidende stad voortdurend gewerkt moet worden, maar sprekers bedoeling was, dat er met het oog op de heerschende werkloosheid, waarmede men nog wel eenige jtren te kampen zal hebben, meer dan tot nu toe in die richting gewerkt moet worden. Velschillende werken behooren te worden vervroegd en wat men aanvankelijk voor nemens was over 10 jaar ter hand te nemen, zou dit of het volgende jaar kunnen geschieden. De demping van het Leven daal is ook al jaren aan de orde, daar zit een heel stuk werk verruiming in; dat het moet gebeuren, staat ook vast, zoodat onder deze omstandigheden er niets tegen kan zijn, dat werk zoo spoedig mogelijk ter hand te nemen. De heer Huurman heeft er wel op gewezen, dat de andere grachten dan misschien wat meer gaan stinken, maar al zou het Rapenburg iets meer verontreinigd worden, dat is maar een kwestie van tijd. Maar bovendien zal, vóór de demping van het Levendaal een feit is, het nieuwe rioleeringsplan een heel eind gevorderd zijn, dat de stank van hel Rapenburg zal opheffen. Bovendien wordt bet Levendaal voor een groot deel verontreinigd, niet door de gesteldheid van den bodem, maar door hetgeen erin gegooid wordt. Wat het provinciale wegenplan betreft, dringt spreker er op aan, dat Burgemeester en Wethouders niet zullen wachten tot zij hooren wat Gedeputeerde Staten van plan zijn. Spreker heeft vernomen, dat de weg naar Oude Wetering in aan merking komt voor het provinciale wegenplan en door ver schillende Statenleden is er op aangedrongen, bepaalde wegen te laten voorgaan. Kan het College zich nu niet wenden tot Gedeputeerde Staten voor de wegen in den omtrek van Leiden, die toch ook niet zoo best zijn? Wat de ondersteuning betreft is spreker erkentelijk voor den steun aan zijn desbetreffend voorstel van de heeren Eiker bout en Heemskerk. Laatstgenoemde heeft daarbij gezegd, dat een geheele herziening van het steunreglement hem wenschelijk voor kwam, omdat het door al die bijvoegingen geheel onover zichtelijk zou worden, hetgeen spreker met hem eens is. Ite heer Goslinga heeft zich afwijzend gesteld tegenover sprekers voorstel, dat een kleine verbetering van den steun beoogt en nu bevalt het spreker minder, dat de Wethouder heeft gezegd, dat zijn oppervlakkige indruk deze was, dat, als die verbetering werd aangebracht, de prikkel tot het zoeken van werk zou verminderen. Spreker betreurt het, dat zijn voorstel wordt afgewezen op grond van een oppervlakkigen indruk. Bovendien heeft de Wethouder een paar cijfers genoemd, om te laten zien lot welke hoogte de steunverleening zou kunnen klimmen bij aanneming van sprekers voorstel. De verge lijking, die de Wethouder daarbij heeft gemaakt, met een persoon, die een klein loon verdient en die er z. i. slechter aan toe zou zijn, dan een gesteunde, gaat niet op, want iemand, die van steun moet leven, is er altijd slechter aan toe, dan hij, die zijn eigen inkomsten kan verdienen, ook al is zijn loon dan betrekkelijk laag. De vrees van den Wethouder, dat de werklooze gezinnen zich aan weelde- uitspattingen zullen schuldig maken, behoeft niet te bestaan, omdat het steunreglement voorschrijft, dat de steun niet meer mag bedragen dan 65% van de inkomsten. Spreker komt op tegen de bewering, welke in den Raad is gehoord, dat het voor de transport- en losse arbeiders niet goed zou zijn, als zij beter werden gesteund. Voor de transport arbeiders is reeds een beduidend mindere steunregeling ingevoerd, doordat zij na 36 dagen zich tot het Burgerlijk Armbestuur moeten wenden. Onlangs heeft spreker nog kennis genomen van een man met 3 kinderen, die, na 21 dagen van de crisisuitkee.ririg te hebben getrokken, van het Burgerlijk Armbestuur 7.50 per week voor zijn gezin kreeg. Door het optreden van een der leden van het Burgerlijk Armbestuur is dat bedrag gelukkig verhoogd tot 10.per week. De heer Spendel heeft gezegd, dat men de ondersteuning niet moest overdrijven, omdat de voordeelen voor de werk looze gezinnen reeds van zoodanigen aard en van een zoo groot aantal waren, dat men daarmede rekening moest houden. Hij noemde daartij de schoolkindervoeding en -kleeding. Het is met den heer Spendel al ver gekomen, als hij op die wijze verklaart tegen een kleine verbetering van de steunregeling te zijn. De heer Spendel heeft zich al meer in dien geest uitge laten, ook waar het ging over den toestand van de gezinnen, in welk verband spreker den heer Wilb-ink had gevraagd, hoe deze dacht over den toestand in de gezinnen met Sinterklaas. Hij heeft toen gezegd, dat er in de gezinnen van de armen veel meer vreugde kon heerschen, dan in die van de rijken. Dat is alles heel mooi, maar spreker wil wijzen op het verschil tusschen een gezin van een beter gesitueerde, waar men alles kan bekomen, wat men behoeft, en het gezin van een werklooze, waar aan alles gebrek is. Uit deze opmerking van den heer Spendel leidt spreker af, dat hij een cynisch en hardvochtig mensch is en de lust komt in hem op den heer Spendel toe te wenschen, dat hij ook eens met zijn gezin in een toestand van langdurige werkloosheid komt. Dan zou de heer Spendel met kennis van zaken kunnen spreken en zou men van hem andere klanken vernemen dan thans. Er is ook gezegd: Zoek eerst het Koninkrijk Gods, dan zal al het andere u worden toegewoipen. Maar kan men dat een werklooze toevoegen, die met zijn vrouw en kinderen niet kan rondkomen? Dergelijke uitlatingen zijn een aanfluiting en een beleediging tegenover menschen, die evengoed recht op een bestaan hebben als anderen, die wel werk hebben kunnen vinden. Dergelijke uitlatingen worden gebezigd door naam-christenen, die niet handelen naar den geest van Christus, die een vriend der armen was. Zijn voorstel in zake den steun zal spreker op verzoek van den heer Goslinga ditmaal niet kunnen intrekken. Verleden jaar heeft hij dat gedaan op verzoek van den heer Sanders, omdat er toen een bepaalde toezegging was. De heer Goslinga heeft slechts gezegd, dat hij een herziening van de steun regeling zou overwegen, maar het is heelemaal niet gebleken, dat hij er voor voelt de steunbedragen te verbeteren. Spreker zal er echter niet op aandringen in deze vergadering omtrent zijn voorstel een beslissing te nemen, maar hij wil het College verzoeken er praeadvies op uit te brengen en het te behandelen bij de herziening van hel steunreglement. Spreker zal alwachten, tot welke voorstellen Burgemeester en Wethouders komen. Over het Armbestuur zullen de Weihouder en spreker het waarschijnlijk ook niet eens worden. Spreker heeft wel met genoegen kennis genomen van de mededeeling, dat de acten van onvermogen voortaan op de Secretarie zullen worden afgegeven. Tot dusverre was het voor de arbeiders vaak onmogelijk hun recht te zoeken, omdat het Burgerlijk Arm bestuur een dergelijk bewijs niet afgaf en de kosten van een proces niet te betalen waren. Spreker zegt den Wethouder dank voor die mededeeling. Overigens kan spreker den Wethouder niet dankbaar zijn, voor hetgeen deze over het Burgerlijk Armbestuur heeft ge zegd. Spreker weet wel, dat het Burgerlijk Armbestuur zich aan de wet heeft te houden en dat het, indien het uit Raadsleden bestond, dat ook zou moeten doen, maar hij weet evenzeer, dat liet de plicht van het Burgerlijk Arm bestuur is, om gezinnen voor gebrek te vrijwaren en dat heeft te doen met een zoo ruim mogelijke toepassing van artikel 29 der Armenwet. Sprekers bezwaar dateert niet alleen van dit jaar, maar zoolang hij deze zaak in den Raad heeft behandeld, heelt hij moeten constateeren, dat het Burger lijk Armbestuur niet zorgt, dat de arme gezinnen geen ge brek lijden. Men is overtuigd, dat bij de Gemeentelijke Crisis commissie het geld niet over den balk wordt gesmeten en hetgeen daar uitgereikt wordt, hoog noodig is voor de eerste levensbehoeften, maar wat doet nu het Burgerlijk Arm bestuur als regel? Als iemand bij de Crisiscommissie is af gevoerd, dan worden de f 14.of f 15.die hij van de commissie kreeg, automatisch verminderd tot 10.of 7.50, en ook wel eens tot niets. Als tot dit laatste door schuld aanleiding bestaat, dan zou spreker dat kunnen goedkeuren, maar dan dringt hij er toch nog op aan, om aan de arme gezinnen van die personen te denken. Spreker is het met den heer Goslinga absoluut oneens, dat menschen, die een jaar lang ondersteund zijn, zouden moeten worden gekwalificeerd als: te beroerd'om naar werk te zoeken, en een prikkel zouden moeten hebben van het Burgerlijk Armbestuur in den vorm van de horigerzweep, die hen naar werk drijft. Die menschen zijn er eenvoudig niet in geslaagd, door de slechte bedrijfstoestanden, om werk te vinden en hebben wel degelijk recht op hulp van over heidswege. En dan kan het niet door den beugel, dat het Burgerlijk Armbesluur aan gezinnen, bestaande uit 4 of 5 peisonen, slechts f 10ondeisteuning geelt, waarvan dan nog de huishuur moet worden betaald. Zoolang daarin geen ver-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 10