'286
WOENSDAG 7 DECEMBER 1927.
rechts te stemmen, aangezien zij blijkbaar aan de rechterzijde
de vervulling van haar wenschen en belangen veilig acht.
Maar, hoezeer ook door de rechtsche partijen vertrouwen in
het College kan worden uitgesproken, dit neemt niet weg,
dat deze partijen en haar individueele leden op sommige
punten met het College van meening kunnen verschillen,
soms eigen belangen en wenschen hebben; bij de stem
mingen blijkt ook dikwijls, dat zij niet een slaaf willen
zijn ten aanzien van door Burgemeester en Wethouders gedane
voorstellen.
De voorstellen van den heer van Eek tot invoering van
de zakelijke bedrijfsbelasting, de verhooging van de opcenten
op de vermogensbelasting en de belasting op bouwterreinen acht
spreker niet gerechtvaardigd, omdat er van belastingverhooging
gelukkig geen sprake behoeft te zijn. Terwijl deze belastingen
misschien een aanvullend karakter zouden kunnen dragen,
wanneer belastingverhooging noodzakelijk was, is het minder
gewenscht, ze op dit oogenblik een punt van bespreking te
doen uitmaken.
In de eerste plaats heeft men de plaatselijke inkomsten
belasting in het oog te houden, die met de rijksinkomsten
belasting een juist beeld geven van de inkomens der belasting
plichtigen en het beste voor een heffing naar draagkracht
in aanmerking komen.
Het tweedaagsche congres van de R.K. Staatspartij, dat
voor een dag of 10 te Utrecht speciaal is gewijd geweest aan
de belastingen in het algemeen, heeft juist geen principiëele
uitspraak gedaan in de vraag, in welken vorm de belastingen
behooren te worden gegoten, een bewijs, dat deze vergadering,
die per slot van rekening drie specialiteiten als rapporteurs
had, het vraagstuk der belastingen nog niet geheel onder de
knie kon nemen. Maar twee zaken zijn daar vastgesteld. In
de eerste plaats, dat bij de heffing der belastingen meer dan
tot dusverre rekening gehouden moet worden met de groote
gezinnen. En in de tweede plaats, dat met betrekking tot de
indirecte belastingen de noodzakelijke levensmiddelen zooveel
mogelijk onbelast moeten blijven. Niemand zal kunnen tegen
spreken, dat gas en electriciteit noodzakelijke levensbehoeften
zijn, want men kan zich bijna geen gezin meer indenken,
dat daar geen gebruik van maakt. Spreker brengt dit in
verband met de voorstellen van den heer van Eek en den
heer Eikerbout t. a. v. de verlaging der gas- en electriciteits-
prijzen.
Hoe moet men staan tegenover de prijzen in het algemeen?
Het Katholiek gemeenteprogramma zegt daarover, dat het
maken van winst of het streven, om het gemeentebedrijf
als verkapte belasting aan te wenden, geen reden is tot het
monopolie van het bedrijf. En even verder zegt het, dat
winst ter wille van de winst uitgesloten is en dat het tarief
rekening moet houden met de draagkracht, doch niet lager
gesteld mag worden dan de kostprijs. Men kan, zelfs in
dezelfde partij, van meening verschillen of men de inkomsten
moet zoeken in hooge prijzen, dan wel direct in de belastingen,
maar spreker wil zich houden aan het Roomsch-Katholiek
gemeenteprogramma, dat zegt, dat nooit zulke groote winsten
uit de bedrijven mogen worden gehaald, dat men een indirecte
belasting op de ingezetenen legt. Sommige menschen zijn
voorstanders daarvan, omdat zij zeggen: die indirecte be
lastingen worden gemakkelijk betaald, en sommige Raadsleden
zullen ook hier wel zeggenhet wordt door de menschen
niet zoo gevoeld en daardoor kan men het prijsniveau hooger
houden dan noodzakelijk is. Dit meent spreker ook te consta-
teeren in de door het College gevolgde politiek, niet alleen in
die van het nieuwe College. In het algemeen verslag ligt zeer
veel stof om de conclusie te trekken, dat Burgemeester en
Wethouders zullen trachten over het algemeen de gas- en
electriciteitstarieven zoo hoog mogelijk te houden, teneinde
eei voldoende profijt voor de gemeente te maken en de
belastingen lager te houden dan eigenlijk wel mogelijk is.
Spreker wil dit omkeeren, want bij de directe belastingen
wordt meer rekening gehouden met de draagkracht, doordat er
progressie is. Spreker geeft toe, dat er bij de gas- en
electriciteitsprijzen nog vele vraagstukken op te lossen zijn;
spreker heeft zelfs gevraagd of het College wil onderzoeken,
of het z.g. woonhuistarief niet hooger is dan in andere
steden. Burgemeester en Wethouders zeggen: in een enkele
gemeente is dat wel zoo, maar spreker heeft de ondervinding,
dat men in Rotterdam hetzelfde prijsniveau heeft bij het
vastrechttarief als in Leiden, maar dat men daar het eerste
aantal K.W.U. gratis krijgt; het volgende aantal K.W.U.
krijgt men tegen hetzelfde tarief als in Leiden. Bij een ver
gelijking van den gasprijs moet men ook rekening houden
met de qualiteit van het gas, omdat anders de goedkoopere
prijzen hun compensatie vinden in duurder verbruik.
Ér is wel iets voor te zeggen, om op het gas en de elec
triciteit een zekere winst te maken, maar die moet dan niet
gebruikt worden om de belasting laag te houden. Het voorstel
tot prijsverlaging van deze beide artikelen van den heer van
Eek is van verdere strekking dan het voorstel van den heer
Eikerbout. Maar dat voorstel brengt in eens een zekere omwen
teling en bij het terugbrengen van de winst op een lager
niveau moet men de noodige voorzichtigheid betrachten en
geen sprong in het duister doen. Radicaler is bet voorstel
van den heer Eikerbout, dat ook beoogt een prijsverlaging
voor gas, maar zóó, dat de noodige voorzichtigheid wordt
betracht en de menschen met de groote gezinnen er het
meeste mee gebaat zijn. Want die vallen onder een gebruik
van 15 lot 100 Ms. Tenzij de Wethouder zeer sterke argu
menten zou aanvoeren, dat dit voorstel niet uitgevoerd kan
worden, zou spreker daar zeer warm voor voelen.
In verband met de motie van den heer Sijtsma herinnert
spreker er verder aan, dat hijzelf in zijn sectie de vraag heeft
gesteld, of het niet noodzakelijk was, dat Burgemeester en
Wethouders eens overgingen tot een herziening van de salaris
schaal. Bij spreker heeft echter allerminst de bedoeling voor
gezeten, dat men zou moeten overgaan tot een verlaging van
de salarissen. De salarisschaal is echter vastgesteld in een
tijd van hoogconjunctuur, waarop een laagconjunctuur is ge
volgd met als gevolg een ontzettende schommeling in de
verschillende loonverhoudingen in het algemeen. Spreker is
een zeer warm voorstander van een behoorlijke belooning
voor het gemeentepersoneel en heeft daarvoor altijd het hardste
geijverd, maar op het oogenblik is de verhouding met het
particuliere bedrijf verbroken, waardoor de vraag rijst, of
het niet noodzakelijk is het oog te richten op de salarisschaal
der gemeente. Ook het feit, dat de promotie van de ambte
naren der algemeene Secretarie wel is doorgegaan, maar dat
het voor de andere ambtenaren zeer moeilijk is om op het
oogenblik promotie te maken, wijst in dezelfde richting. Mis
schien zouden sommige ambtenaren in verband met de ver
houdingen in de particuliere bedrijven een kleine verminde
ring moeten ondergaan, maar het is ook zeer goed mogelijk,
dat anderen in een hoogere klasse zouden moeten worden
ondergebracht.
Een hergroepeering is dus rechtvaardig en noodzakelijk;
in ieder geval moeten de gemeenteambtenaren op behoorlijke
wijze worden beloond, maar daartegenover zijn de belasting
betalers er niet voor de ambtenaren. Burgemeester en Wet
houders moeten derhalve dit vraagstuk, gelijk zij reeds toe
zegden in de memorie van antwoord, terdege onder de
oogen zien.
Op dit punt lijkt spreker echter de motie van den heer
Sijtsma onuitvoerbaar; spreker kan daaraan zijn stem niet
geven; men heeft nu eenmaal een commissie voor georganiseerd
overleg en als Burgemeester en Wethouders advies willen
vragen, moeten zij dat doen bij die commissie en moet de
Raad daarnaast niet een commissie gaan stellen om alleen
de salarissen van het gemeentepersoneel te beoordeelen. Waar
Burgemeester en Wethouders te kennen geven, dat zij dit
vraagstuk onder de oogen zullen zien, geeft spreker den heer
Sijtsma den raad zijn motie in te trekken.
Wat de rechtspositie van het gemeentepersoneel betreft,
het heeft sprekers buitengewone aandacht getrokken, dat het
College op bladzijde 24 van de memorie van antwoord zegt,
dat het nieuwe lid van het College, dat de personeelszaken
zal behandelen, deze zaak in studie genomen heeft. Beteekent
dat, dat het nieuwe lid alleen deze zaak in studie genomen
heeft of dat Burgemeester en Wethouders daarmede te kennen
geven, dat deze zaak nu pas in studie genomen wordt?
Spreker is zelf lid van het georganiseerd overleg en de Wet
houder, Voorzitter van het georganiseerd overleg, heeft her
haaldelijk toegezegd, dat zeer ernstig en zeer hard aan deze
zaak wordt gewerkt. Gedurende de laatste 4 jaar heeft men
niet anders gehoord dan dat aan deze zaak wordt gewerkt,
en het eenige is, dat sommige wenschen zijn opgenomen in
de instructie van het brandweerpersoneel, maar verder is het
spreker niet gebleken, dat er iets aan deze zaak is gedaan.
Spreker zou zoo zeggen, dat de Wethouder, die tot nu toe
deze zaak behandeld heeft, gevoegelijk nu die ietwat zware
taak op de schouders van een ander heeft kunnen schuiven,
hoewel hij die taak in die periode van 4 jaar toch gemak
kelijk had kunnen volbrengen en gemakkelijk een herziening
van het werkliedenreglement aan de orde had kunnen stellen.
Spreker hoopt, dat de nieuwe titularis geen 4 jaar noodig
heeft om die zaak in de commissie voor het georganiseerd
overleg te behandelen.
Wat het voorstel van den heer van Eek tot het verleenen
van toegang tot gemeentelijke instellingen aan de Raadsleden
betreft, spreker vindt het een ongelukkig idee van den heer
van Eek om in zijn voorstel ook in te lasschen de quaestie
van brand.
Het is mogelijk, dat het in Amsterdam zoo is geregeld,
maar wanneer iets in een andere gemeente verkeerd is
geregeld, dan behoeft Leiden het toch niet over te nemen.
Wel verheugt het spreker, dat Burgemeester en Wethouders
zelf toezeggen, de Raadsleden behulpzaam te zijn tot het
bezoeken van de inrichtingen en bedrijven der gemeente en
hij is het er volkomen mede eens, dat men zich dan zal