WOENSDAG 7
DECEMBER 1927.
285
de opbrengst van de inkomstenbelasting, die stellig een ton
te boog geraamd is. Het zal voor spreker een bijzonder groot
genoegen zijn, wanneer er meevallers zijn, die de tegenvallers
goed maken en een nog grooter genoegen, wanneer die tegen
vallers meevallers worden. Maar men moet niet eenzijdig rede
neeren van meevallers, als er ook tegenvallers kunnen komen.
De stijging van uitgaven is onvermijdelijk en hangt met
verschillende dingen samen. Het aantal inwoners en de be
woonde oppervlakte breiden zich uit. Daaraan zitten meer
kosten vast. Bovendien laten wetten en verordeningen de
gemeente niet vrij om de uitgaven maar ongelimiteerd te
beperken. Een groot gevaar vormen ook de dreigende tekorten
op de volkshuisvesting. Verschillende woningbouwvereenigingen
hebben tegenwoordig heel wat huizen leeg staan. Door de
opheffing van de Huurcommissie zal de prijszetting te niet
gedaan worden en daardoor zullen de huren dalen. Dan zit
de gemeente voor een tekort en daarom is het van het aller
grootste belang, dat Burgemeester en Wethouders er bij de
Regeering ten sterkste op aandringen de 6% leeningen zoo
spoedig mogelijk te converteeren en in elk geval niet later, dan
wanneer de Regeering zelf een leening met een hoog rente
type in een goedkoopere converteert.
Verschillende noodzakelijke voorzieningen kunnen ook niet
achterwege blijven en wanneer de gemeente niet achteruit
wil gaan, dan zal zij in een tamelijk vlug tempo vooruit
moeten gaan. Voor 50 jaar was Leiden voor haar tijd een
ideale stad. Alles sloot zich aan bij de behoeften van de
inwoners en van het verkeer.
Spreker vindt Leiden nog een ideale stad, maar zou niet
graag durven beweren, dat het met de behoeften van den tijd
is meegegaan. Wanneer een stad, die toch een soort gebruiks-
object is, in gebruikswaarde achteruitgaat, is dat een belang
rijke verarming eu dan moet alles gedaan worden om dat te
verbeteren. Men doet wel een en ander, maar altijd uit bui
tengewoon: men leent en men leent maar. Maar men vergeet,
dat de eischen in de toekomst ook zullen veranderen en dat
er dan ook dingen te doen zijn, zoodat het nageslacht dan
voor dubbele lasten zit en het niet meer opbrengen kan.
Door de grootere aantrekkelijkheid van Leiden zullen hier
wel meer menschen komen wonen, maar geen menschen, die
hier kalm en prettig gaan rentenieren, doch wel menschen,
die hier moeten wonen om hun werk en die zullen dat allemaal
moeten opbrengen. Spreker is het dus met den heer van Eek
eens, dat de toestand zorgelijk is; ongetwijfeld zijn er licht
punten, maar die staan niet zoo vast, dat zij niet wel eens
gedoofd zouden kunnen worden. Een van die lichtpunten
ziet spreker in de kapitaalspositie van Leiden. In een ver
kiezingsblaadje is de indruk gevestigd, dat Leiden onder de
schulden zit; Leiden heeft wel een tamelijke schuld, maar
dit geld is behoorlijk aangewend in winstgevende bedrijven:
evenwel zijn in den laatsten tijd kostbare voorzieningen ge
troffen, die sterk drukken op den gewonen dienst en worden
de tekorten van dien dienst gedekt door een klein overschot
op het kapitaalfonds; men gaat dus achteruit en dat is niet
de meest gelukkige toestand.
Spreker is geen tegenstander van groote en belangrijke
werken, mits deze maar de welvaart bevorderen, mits men
maar iets bereikt voor de werkverruiming, mits maar vast
staat, dat de gemeente daarvan op den duur profijt zal trekken
en mits de op de gemeente gelegde lasten maar op een be
hoorlijke manier gedragen zullen kunnen worden.
De heer Groeneveld zegt, dat het College de memorie
van antwoord begint met te zeggen, dat het zooveel mogelijk
positieve antwoorden zal trachten te geven op de gestelde
vragen. Men krijgt er echter den indruk uit, dat het zooveel
mogelijk getracht heeft te ontkomen aan positieve antwoorden.
Telkens wordt gezegd: de zaak heeft onze aandacht, het
College zal het overwegen; dergelijke antwoorden zijn niet
bijzonder positief, maar beteekenen een uitstel voor onbepaalden
tijd. Spreker zou er genoegen mee kunnen nemen, wanneer
verzekerd werd, dat alle toegezegde overwegingen in 1928
tot een oplossing konden komen, maar hij denkt, dat Burge
meester en Wethouders zich voorstellen nog eenige jaren te
blijven denken.
ïn zake de regeling van het verkeer wordt in het algemeen
in het antwoord van Burgemeester en Wethouders verwezen
naar den nieuwen Commissaris van Politie. Toch zal spreker
maar zeggen, wat hij op het hart heeft, in de hoop, dat de
Commissaris het wel eens zal lezen. Spreker heeft verzocht
de zijramen van de Zijlpoort tot aan den grond uit te breken,
waardóór twee poorten ontstaan ten dienste van de voet
gangers. De tegenwoordige doorgang is te nauw en het is er
voor de voetgangers levensgevaarlijk. Door de ramen uit te
breken komt er aan weerskanten een doorgang, terwijl het
oude gebouw vrijwel intact blijft. Daarop is geantwoord, dat
deze zaak de aandacht heeft van het College. Zij is echter
in het geheel niet nieuw, want prof. Eerdmans heeft er vroeger
al op gewezen.
Reeds vroeger heeft spreker er aanmerking op gemaakt, dat
de eigenaren van auto's op plaatsen, waar iri het geheel geen
auto geduld kan worden, hun wagen laten staan, bij voor
keur in de voetpaden. Nu antwoorden Burgemeester en Wet
houders, dat men een dokter, die een patiënt bezoekt, niet
kan verhinderen, zijn wagen voor het huis te laten staan.
Maar daarover loopt het niet. Men laat de auto vaak uren
lang voor zijn eigen huis staan.
Tal van personen beschouwen aldus de straat als een
garage. Ook houdt de politie niet voldoende toezicht op het
neerzetten van wagens in smalle stegen, waardoor die her
metisch voor al het andere verkeer worden afgesloten. Men
zal zeggende politie kan niet alles zien en niet overal
tegelijk zijn, maar zelfs als er wel politie is, wordt er geen
aanmerking op gemaakt; spreker denkt niet aan een proces
verbaal of aan den gummistok; het is slechts achteloosheid
en als de menschen er opmerkzaam op worden gemaakt,
komt er al verbetering in het vroegere raadslid Huges zeide, dat
de politie-agenten de ceremoniemeesters van de straat moesten
zijn. Menschen, die een pakhuis in een steeg hebben, zetten,
om te laden of te lossen, een sleeperswagen dwars voor die
steeg en versperren zoodoende den doorgang. Men moet het
publiek opvoeden; hoe jonger men daarmee begint, hoe beter.
Spreker heeft reeds meermalen gezien, dat onderwijzers bij
8* school wandelingen bij voorkeur het linkertrottoir nemen
dat is ook achteloosheid. Spreker zou zoover niet willen gaan
om verkeersles te geven op school, maar wil ook niet verkeerd
les laten geven
Zelfs al hebben de school wandelingen plaats in een stille
straat, dan is het nog verkeerd de kinderen te leeren om
links van den weg te loopen. Op zijn brief aan den vorigen
Wethouder van Onderwijs met het verzoek daar de onder
wijzers op attent te maken, heeft spreker geen antwoord gehad.
De vorige Burgemeester maakte vaak de opmerking, dat
het dikwijls beter was een bepaalde zaak even met den
betrokken Wethouder schriftelijk of mondeling te behandelen,
dan ze in de Raadsvergadering ter sprake te brengen. Maar
Wethouder Meijnen liet spreker eens een uur wachten, ver
schillende ambtenaren gingen voor en eindelijk kreeg spreker
de boodschap, dat de Wethouder naar huis ging en voor drie
weken de stad uitging. Wanneer men op een dergelijke vlegel
achtige wijze wordt behandeld, dan geeft men er maar de
voorkeur aan, de zaken in den Raad ter sprake te brengen.
Dat is ook veiliger, want dan staat het gesprokene zwart op wit.
Spreker hoopt intusschen, dat de tegenwoordige Wethouders
op andere wijze zullen optreden. Terwijl spreker van zijn
zooeven genoemden brief geen resultaat heeft gehad, zal naar
aanleiding van zijn opmerking in de sectie daarentegen een
schrijven aan de hoofden van scholen worden gericht.
Voorts heeft spreker geklaagd over de voetgangers, die op
de rijwielpaden loopen. Het antwoord is, dat dit niet verboden
is, maai' dat zij het rijwielpad moeten verlaten, wanneer er
een signaal wordt gegeven. Maar dat doen zij juist niet!
De politie kan niet alles zien en is niet overal, maar zelfs
wanneer zij er wel is, wordt er geen aanmerking op gemaakt.
De politie moet meer opvoedend optreden. Spreker heeft ver
nomen, dat er in die richting al iets wordt gedaan en dat
op de Breestraat af en toe een politieagent de menschen
rechts laat houden; dat is een goede maatregel. Spreker zou
in afwijking van het gevoelen van het College, de Watersteeg
willen openstellen voor het motorverkeer, omdat die ook voor
het andere verkeer opengesteld is; spreker begrijpt niet
waarom dit verschil gemaakt wordt. Aangezien deze zaak
toch in behandeling komt bij de eerstvolgende wijziging van de
verordening op het Rijden, zal spreker het thans hierbij laten.
De heer Heemskerk wil een enkel woord wijden aan den
uitslag van de laatste verkiezingen, vooral in verband met
de indrukken, die de heer van Eek hier heeft trachten te
vestigen. De heer van Eek heeft er op gewezen, dat aan
de overzijde men zooveel meters noodig had om zijn partij-
genooten onder te brengen, omdat de door de S. D. A. P.
gevoerde politiek een uitbouw, een groei van de sociaal
democratische beginselen tengevolge had. Spreker deelt die
meening niet; de heer Wilbrink heeft dit reeds tot de
juiste proporties teruggebracht door er op te wijzen, dat de
S. D. A.P. vroeger 9 zetels had en dat het door de wijziging
van de Kieswet slechts toeval is geweest, dat zij er een
tienden zetel bij kreeg. Hoe de uitslag der verkiezingen ook is,
de rechterzijde kan er met genoegen op terugzien; de anti-
revolutionnairen en christelijk-historischen hebben ieder een
zetel gewonnen, terwijl de roomsch-katholieke partij, die den
vorigen keer den zevenden zetel op een betrekkelijk gering
overschot had gekregen, thans gerust kan zeggen, dat die
zevende zetel stabiel is. Het College, en ook de meerderheid
in den Raad, kan hierin een bewijs zien, dat de in de atge-
loopen 4 jaren gevoerde politiek niet alleen den toets der
critiek kan doorstaan, maar ook dat de Leidsche burgerij
daaraan haar goedkeuring heeft gehecht door in meerderheid