284
WOENSDAG 7 DECEMBER 1927.
of andere reden ontheven moesten worden, er zitten ook veel
ontheffingen in als een gevolg van administratieve maatregelen
en wettelijke bepalingen. Voor 1928 is dat vermoedelijk
100.000.dat wil zeggen 5 van de geraamde opbrengst
van de gemeentelijke inkomstenbelasting en dien post zal
men altijd moeten derven. Wanneer er maatregelen worden
genomen van administratieven of wettelijken aard, waardoor
die post verdwijnt, dan komt hij toch automatisch tot uit
drukking in een daling van de kohieren. Daar moet men
dan bijvoegen de werkelijke oninbaarverklaringen ten bedrage
van 3 zoodat er altijd te rekenen valt met een verlies op
de kohieren van ten minste 8
Wat de ondersteuning betreft is er in den laatsten tijd
een behoorlijke werkloosheidsdienst, waarbij alle werkloozen
worden ingeschreven, waardoor men zoo ongeveer weet, hoe
het ermede is gesteld.
Daardoor is het nu beter dan vroeger, want toen waren
de statistieken zoo vaag, dat men van de werkloosheid niets
af wist. Wanneer Burgemeester en Wethouders nu zeggen:
de toestand in Juli en Augustus was zoo gunstig als nooit
te voren, en daaruit afleiden, dat we een betere toekomst
tegemoet gaan, dan vindt spreker dat grenzeloos oppervlakkig;
het resultaat van 1 of 2 maanden zegt ten aanzien van een
dergelijken toestand niets. Men moet gegevens over meerdere
maanden hebben, vóórdat men daaruit de conclusie kan
trekken, dat er verruiming van werkgelegenheid en een betere
toestand is. Spreker vreest juist, dat men op dat punt is aan
geland, waarop eerder van een stabilisatie in de werkloosheid
kan worden gesproken en dat men denzelfden toestand zal
houden, wanneer geen bijzondere maatregelen genomen wor
den; in dat geval is van vermindering van uitgaven geen
sprake.
Het College meent, dat uit de bedrijven wat meer ge
haald kan worden; dat kan, want zij gaan den laatsten tijd
goed, maar een bedrijf blijft altijd gevoelig voor allerlei om
standigheden van buiten af; de winst kan dalen en met andere
dingen moet men ook rekening houden. De heer van Eek
doet direct een aanval op die winst; daardoor brengt hij die
in gevaar en brengt hij tevens het bedrijf in een minder
gunstige positie dan tot nog toe het geval was. Wanneer er
eens minder gunstige tijden zouden aanbreken, dan moet men
met tariefsverhooging komen en daar zou meer over gesproken
worden dan over tariefsverlaging. Die winst moet daarom zoo
veel mogelijk gestabiliseerd worden; door een reservefonds te
vormen kan men het bedrijf zoo sterk maken, dat men de
winst, die in de gewone middelen der gemeente gestort wordt,
zoo regelt, dat het geen invloed heeft op de uitkeering aan
de gemeente, wanneer de winst al eens een jaar achteruit
loopt. Daardoor zou de positie van de gemeente versterkt
worden, want wanneer er verlaging van de winst is, is dat
een onvermijdelijk gevolg van een minder gunstigen econo-
mischen toestand en bij een dergelijken toestand kan men
niet overgaan tot belastingverhooging, want dan vermindert
het inkomen van allen.
Wat de financiëele verhouding tusschen Rijk en gemeente
betreft, spreker meent, dat de voorstellen van de desbe
treffende Staatscommissie onvoldoende zijn; het College heeft
zelf berekend, dat Leiden daardoor f 190.000.extra zal
krijgen; dat is voor Leiden niet veel. De Minister van Finan
ciën heeft gezegd, dat hij zijn best zal doen om de regeling
in deze periode tot stand te brengen en met 1 Januari 1930
in te voeren, maar spreker heeft van welingelichte zijde ge
hoord, dat daarvan absoluut niets komt en dat het uitgesteld
zal worden. Maar zelfs wanneer dit onjuist is, kan men toch
niet vóór 1 Januari 1930 op eenige voorziening rekenen en
omdat de Staatscommissie den eisch gesteld heeft, dat het
het eerste jaar gebruikt zal moeten worden voor belasting
verlaging, geeft de uitkeering dan nog geen voordeel. Gesteld
dat Leiden dat kon doen, dan zou men op 1 Januari 1931
weer voor een belastingverhooging staan, wilde men er eenige
verbetering uit kunnen boeken en daardoor zou de toestand
weer precies dezelfde zijn als vroeger. Dan zou men dus absoluut
geen nut hebben gehad van die heele uitkeering.
Burgemeester en Wethouders hebben een kleine stijging
in de kohieren der gemeentelijke inkomstenbelasting gecon
stateerd. Wanneer men echter de statistiek van de Rijks-
inkomstenbelasting nagaat, dan is er een stijging van het
aantal aanslagen, maar daarnaast een, zij het zeer geringe,
daling van de belasting zelf. Er is een stijging van het belast
baar inkomen en een daling van 1700.van de hoofdsom
van de Rijksinkomstenbelasting. Nu komt dat in de gemeente
lijke belasting niet precies zoo tot uiting wegens een verschil
in progressie en het is best mogelijk, dat er bijzondere posten
tusschen zitten, die een stijging bij de gemeente hebben
veroorzaakt. Maar het gemiddelde inkomen was in de laatste
vier jaar 2429.2315.2263 en 2242.—. Dat
is een voortdurende daling en hoe kan dit nu wijzen op een
zekeren welstand Daar de inkomens beneden f 2000.ver
meerderd zijn met 362 en het totale aantal aanslagen met
slechts 261 is toegenomen, zijn dus de inkomens boven
f 2000.met 100 gedaald. Ook de inkomens tusschen ,de
f 2000.en de 10.000.wijzen een voortdurende daling
van belastbaar inkomen aan. Voor eenige jaren was het
bedrag f 429.000.tegenover 347.000.nu, zoodat spreker
meent over drie jaar die belasting voor het Rijk met
20% is teruggeloopen. De groote inkomens dalen dus, terwijl
er iets bijkomt van de lagere inkomens. Nu kan men zeggen,
dat daar een zekere welvaart in zit, omdat het wijst op meer
werkgelegenheid, maar die brengt niet meer winst voor den
middenstand en de grootere bedrijven. De grootere concurrentie
en de slapte in zaken werken niet gunstig op de winstmoge
lijkheid, noch op de mogelijkheid voor de gemeente om be
lasting te heffen.
De snelle verkeersmiddelen, waardoor Leiden zoo schitte
rend verbonden is met de omgeving, doen evenmin goed aan
den winkelstand. Heel veel Leidsche dames gaan in den Haag
teaen en doen er hun inkoopen. De concentratie der bedrijven,
de vorming van naamlooze vennootschappen, waarmede een
opeenstapeling van artikelen in eenzelfde magazijn gepaard
gaat, heeft evenmin een gunstigen invloed als de uitbreiding
van het aantal winkels, door het feit, dat werkloozen hier en
daar een zaakje opzetten, waardoor het debiet van alle win
kels min of meer te lijden heeft. In dit verband wil spreker
een enkele opmerking maken over de financiëele voorstellen
van den heer van Eek, die spreker haast zou willen noemen
de groote inconsequentie van den heer van Eek. Al die voor
stellen kunnen een zeker nut hebben, maar geen van alle
kan veel opbrengen; de belasting op de bouwterreinen, de
opcenten op de vermogensbelasting geven baten van betrek
kelijk weinig beteekenis, die weinig invloed hebben op het
tekort. Daarnaast noemt hij de zakelijke bedrijfsbelasting en
de wijziging van de inkomstenbelasting. De zakelijke bedrijfs
belasting mist volgens spreker een behoorlijken rechtsgrond.
Men kan wel zeggen: als men aan een bedrijf de gelegenheid
geeft zich in een gemeente te vestigen, moet het daarvoor
wat over hebben, maar spreker zegt: als een bedrijf zich in
een gemeente vestigt, moet de gemeente daar wat voor over
hebbenwanneer een bedrijf zich hier vestigt, grond van de
gemeente in gebruik neemt, dan komen hier werklieden en
kantoorpersoneeldie merischen verteren en betalen en schep
pen zoodoende werkgelegenheid voor andere arbeiders waar
door het algemeen belang gebaat wordt; ook de middenstand
krijgt meer debiet en het geeft dus welvaart. Men moet de
vestiging van bedrijven dus aantrekkelijk maken, teneinde
daardoor de werkloosheid te ve drijven, in plaats van beper
kende bepalingen te maken, zooals het invoeren van de
zakelijke bedrijfsbelasting. De heer van Eek zegt wel: in
den Haag is zij weer ingevoerd, maar de eerste belasting,
die verdwijnen zal. zal volgens den Burgemeester van 's Gra-
venhage de zakelijke bedrijfsbelasting zijn.
Een voorstel tot wijziging der inkomstenbelasting zou spreker
niet onsympathiek zijn, wanneer het mogelijk zou zijn de
lagere inkomens te ontlasten, maar de grootere inkomens
verdwijnen en de lagere nemen toe. Als men nu door een
verscherpte progressie die inkomens wil gaan belasten, waar
gaat men dan naar toe? Tot op zekere hoogte zitten die
menschen vast, maar als men de belasting zoozeer verhoogt,
dat men er 30 of 40% bovenop gaat leggen, hetgeen zal
gebeuren als het voorstel van den heer van Eek eenig effect
zal sorteeren, dan komt men tot zoo'n hooge belastingheffing,
dat die menschen liever in de randgemeenten gaan wonen,
waar zij zooveel meer comfort en genoegens vinden dan
wanneer zij in Leiden blijven. Dan houdt men nog wel 2/a
van die belastingen over, maar het beoogde doel wordt er
toch niet mede bereikt en men slaagt er niet in de men
schen, voor wie spreker met den heer van Eek het meeste
voelt, te helpen, maar zal hen juist nog zwaar moeten belasten.
Op iedere 100 inwoners van Leiden hebben slechts 4 een
inkomen van 6.000.of hooger en die brengen in totaal
meer dan de helft van de gemeentelijke en de rijksinkomsten-
belasting op, terwijl de inkomens boven 10.000.—opbrengen
42 van de gemeentelijke inkomstenbelasting. Wanneer men
door 'een verhoogde progressie iets wil bereiken voor de
lagere inkomens, dan blijkt hieruit duidelijk, hoe scherp dat
gaat werken. Wanneer de heer Verweij nu aan spreker toe
voegt: »Maar wat houden ze nog over!" dan wil spreker er
op wijzen, dat het daar niet om gaat, maar dat het de vraag
is: wat zal Leiden over houden. Leiden staat voor de in
komens van 4.000.af vrijwel bovenaan in de heffffng van
de plaatselijke inkomstenbelasting. Alleen Apeldoorn en Dor
drecht gaan daar bovenuit. De belastingheffing in Leiden is
dus al fot een zeer hoog peil gestegen. En verdere verhoo
ging kan ook een negatieve uitwerking hebben.
Dat Burgemeester en Wethouders alleen hebben gesproken
over de meevallers, die er in de begrooting zitten, is eenzijdig,
want waarom hebben zij niet gesproken over de tegenvallers?
Cit de begrooting voor 1927 zullen met zeer groote waar
schijnlijkheid tegenvallers te voorschijn komen, bijvoorbeeld