WOENSDAG 7 DECEMBER 1927. 283 deel der clientèle verloren was gegaan, zag hij zijn dwaling in. Zoo ook de ceramiekfabrieken, die, zooals wel is gebleken, hun outillage lieten verouderen. In de particuliere bedrijven komen de fouten, door de concurrenten, dadelijk aan het licht, doch in de gemeente lijke bedrijven blijven ze verborgen, omdat daar geen con currenten zijn. Terwijl bij deze laatste bedrijven de kans voor fouten, door verschillende oorzaken, die spreker hier maar onbesproken zal laten, juist veel grooter is. Het College zegt nu wel in de memorie van antwoord, dat het meent, dat er niets aan de bedrijfsleiding hapert, doch spreker vindt dat een gevaarlijk optimisme. Zoo'n antwoord als dat van Burgemeester en Wethouders is altijd wel gemakkelijk te geven, doch spreker zou er een grootere beteekenis aan toe kennen, als het gegeven werd na een grondig deskundig onderzoek. Tenslotte wijzen Burgemeester en Wethouders op het accountantsrapport. Spreker juicht zulk een rapport toe; dat zal ongetwijfeld nut hebben, maar het heeft weinig met de bedrijfsvoering te maken. Een accountantsonderzoek is toch niet anders dan een contróle op de administratie en op administratief gebied kan het nuttige wenken geven. Een dergelijk onderzoek kan soms wel bedrijfscijfers geven, die iets leeren omtrent het bedrijf, maar over de bedrijfsvoering geeft het niets. Tot een onderzoek, of een bedrijf zoo zuinig mogelijk werkt, kan iedere politieke partij meewerken, omdat niemand wil, dat er geld wordt uitgegeven, waaraan niemand iets heeft, maar dan moet er meer gebeuren dan alleen een accountantsrapport. Wat het voorstel van den heer van Eek betreft in zake het verleenen van medezeggenschap in de bedrijven, spreker zou dit van een anderen kant willen bezien als de heer Elkerbout. De heer Eikerbout heeft uitsluitend het oog gehad op de belangen van het personeel, die bij die vertegenwoordiging betrokken zouden zijn, maar spreker zou het vraagstuk in de eerste plaats willen bezien uit het oogpunt van de bedrijfs leiding. De heer van Eek heeft zijn betoog over deze zaak doen vooraf gaan door een zeer interessante beschouwing over de bedrijfs leiding, niet alleen van de overheidsdiensten, maar ook van de particuliere bedrijven. Hij heeft betoogd, dat zelfs bij de eenvoudigste werkzaamheden de persoonlijkheid van den arbeider een rol speelt en spreker kan dat ten volle onder schrijven, gelijk er meer in diens rede was, dat sprekers instem ming had. Er is een streven van de S.D.A.P. om ook in het parti culiere bedrijf de medezeggenschap van de arbeiders naar voren te brengen en van de zijde der industriëelen wordt die zaak in het algemeen met een argwaneud oog bekeken. Men voelt er niet veel voor, misschien ook niet omdat het van zekere zijde komt, waarvoor men een beetje bang is. Persoon lijk zou spreker tegen het nemen van een proef weinig bezwaar hebben, al gelooft hij niet, dat die gelukken zou. Het zou een proef moeten zijn met de eerlijke bedoeling om te zien of de medezeggenschap ten goede kan komen aan den gang van zaken van het bedrijf. Spreker is overtuigd, dat de proef op een fiasco uitloopt, omdat de arbeider nooit voldoende inzicht kan krijgen in den volledigen gang van het bedrijf, hetgeen toch noodzakelijk is voor het uitbrengen van een advies. De heer van Eek ontkent niet, dat het in het begin ook wel moeilijkheden zal geven, maar zegt, dat het op den duur beter zal gaan, omdat de arbeiders zichzelf opvoeden en anders wel een handje geholpen kunnen worden. Maar spreker blijft bij zijn meening, dat het een mislukking zal worden. Wanneer een verstandig arbeider wordt gekozen, zal hij inzien, dat hij voor een taak gesteld werd, die hij niet kan verrichten en na eenigen tijd verzoeken maar eens met een ander een proef te nemen en wanneer er dan iemand komt, die minder verstandig is, maar van een andere natuur, dan zal het een eindeloos getob worden, dat tot niets leidt. Voor het laatste zou spreker vooral in de gemeentebedrijven bang zijn. Wantin de parti culiere bedrijven staat men vrijer tegenover elkander en daarom kunnen eerst beter de resultaten daar worden afge wacht. In de gemeentebedrijven is men niet zoo gemakkelijk van elkander af en spreekt men niet zoo openhartig met elkander. Daarom moet spreker het nemen van een dergelijke proef in de gemeentebedrijven ten sterkste ontraden. De heer Kooistra zegt, dat de heer Huurman, bij het debat over de waterleidingsquaestie van gisteren, gezegd heeft, dat men hier bezig was met de begrooting voor 1928 en dat men niet verder moest kijken. Spreker en de zijnen willen ook het gordijn over volgende jaren oplichten en een weinig vooruitzien. Wanneer het iets betreft, dat voor de bevolking noodig is, dan moeten de gemeentelijke bemoeiingen zich juist over zoo'n tak van bedrijf uitstrekken; wanneer men vroeger, bij de oprichting van de maatschappij, van dat ge zichtspunt was uitgegaan, had men dit reeds toen tot zich getrokken en dan had nu de gemeente niet voor groote financiëele moeilijkheden komen te staan, waardoor men nu bijna niet tot naasting van dit bedrijf kan overgaan. Wat nu de volkshuisvesting betreft, op pagina 21 van de memorie van antwoord zeggen Burgemeester en Wethouders: «Overneming van het particulier initiatief bij den Woning bouw acht ook ons College verkeerd. Gaarne zullen wij daarom de particuliere bouwnijverheid zooveel mogelijk bevorderen." Spreker verzoekt een nadere toelichting hierop. Wanneer dat zou beteekenen, dat aan de bouwvereenigingen niet meer werd toegestaan te bouwen met medewerking der gemeente, dan kan spreker dat niet goedkeuren; het is verkeerd de bouwvereenigingen aan banden te leggen, doordat Rijk en gemeente geen financiëelen steun meer geven. Op dezelfde bladzijde staat nog, dat bij het College in be handeling is het in exploitatie brengen van Zuiderzicht, hetzij door den grond bouwrijp te maken, hetzij door den grond aan derden te verkoopen voor huizenbouw. Voor het bouwrijp maken van die terreinen is spreker direct te vinden. Dat had al eerder moeten gebeuren. Wanneer men ziet, dat in den Haag straten worden aangelegd, dat de grond wordt opgehoogd en geheel bouwrijp wordt gemaakt, dan vraagt men zich af, waarom dat in Leiden ook niet kan. Wanneer de heer Huurman nu bij interruptie op Zuider zicht wijst, dan merkt spreker op, dat er nog wel meer gronden in den omtrek van Leiden zijn, die bouwrijp gemaakt kunnen worden. Ook Zuiderzicht had wel eerder uitgevoerd kunnen worden. Maar het is niet goed, dat de gronden ver kocht worden, het is beter ze in erfpacht uit te geven, waar door ze ook goedkooper verstrekt kunnen worden. Was dit systeem in vele gemeenten vroeger toegepast, dan zou men nu niet voor onnoemelijke uitgaven komen te staan voor uitbreiding en verkeer. Bij het geven in erfpacht kunnen bepaalde voorwaarden worden gesteld eri blijven de gronden eigendom van de gemeente. In 's-Gravenhage heeft een coöperatieve bouwvereeniging een bouwplan aan Burgemeester en Wethouders ter goed keuring voorgelegd tot den bouw van 98 woningen en 4 winkels aan het Moerbeiplein, met verzoek om geldelijken steun en om grond in erfpacht te mogen ontvangen tegen 90 cent per M*; dat is voor een bouwrijp stuk grond in den Haag niet te veel. Verder heeft de heer Siebolts bij de begrooting er over gesproken, dat het in erfpacht geven van gronden een bijzonder goed stelsel is en dat het in den Haag ingevoerd is door den heer Vrijenhoek en reeds van de rech terzijde nu medewerking ondervindt en dat alle klachten daarover van vroeger verdwenen waren. Spreker geeft in overweging, om, wanneer die grond bouwrijp is, hem aller eerst aan bouwvereenigingen en in de tweede plaats aan particulieren in erfpacht te geven; men moet vooruit zien, men moet verder zien dan 1928 en zien, wat in de toekomst voor verkeer en uitbreiding der gemeente noodig zal zijn; dan is het mogelijk, dat wij beslag moeten leggen op ter reinen van particulieren, verkocht door de gemeente. Maar wanneer men ze in erfpacht geeft, houdt men ze in eigendom en kan men er altijd over beschikken, wanneer dat noodig is. De heer de Reede zegt, dat de tot dusverre gepubliceerde begrootingen over 1928 in het algemeen geen gunstig beeld geven van den toestand der plaatselijke financiën. De batige saldi zijn vrijwel overal opgeteerd en de uitgaven nemen, mede dank zij het natuurlijke accres der bevolking, toe. Vele gemeenten verkeeren in moeilijke omstandigheden en andere staan aan den rand van een bankroet. Dat in aanmeiking nemende kan men gerust zeggen, dat de toestand in Leiden nog niet zoo ongunstig is. Toch kunnen verschillende op merkingen van Burgemeester en Wethouders sprekers in stemming niet hebben. Wanneer zij bijv. zeggen, dat er voor de pessimistische geluiden, die sommige sprekers hebben doen hooren, geen voldoende aanleiding is en dat de ver wachtingen voor de toekomst hoopgevend zijn, dan getuigt dat van een te groot optimisme. En spreker kan zich ook niet vereenigen met de opvatting, dat de voortschrijdende rekeningstekorten veroorzaakt zouden worden door tijdelijke omstandigheden, die zich misschien een volgend jaar minder sterk zouden doen gevoelen. Ten slotte is hier alles tijdelijk en in zooverre heeft men dan altijd gelijk maar de maatschappij bevindt zich nog altijd in een nngeregelden toestand als gevolg van den oorlog en zoekt naar een even wichtstoestand, die ook komen zal, ofschoon op een ander peil, dan men voor den oorlog heeft gekend. Al is dus vergelijkenderwijze de toestand in Leiden niet ongunstig, toch is hij zorgelijk en in den laatsten tijd geregeld achteruitgaande. Wat de kwade posten uit de belastingen betreft staat het vast, dat zij niet. zullen blijven op de hoogte van de laatste jaren, maar die was dan ook meer dan absurd. Het is wel eens 20 geweest van het totale bedrag. Maar daar bij moet men niet yergeten, dat de kwade posten niet allemaal on inbaarverklaringen zijn, omdat de belastingschuldigen om een

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 5