WOENSDAG 7 DECEMBER 1927. 293 den over te brengen naar de minder bedeelden. Spreker bedoelt dit niet in ongunstigen zin, maar wil hiermede zeggen, dat de th eorie van den heer van Eek een verdeeling op andere wijze wilde. Nu tracht de heer van Eek zijn denkbeelden te enten op de gemeentepolitiek. Men moet echter met enten voorzichtig zijn, hetgeen blijkt uit de vele gevallen van encephalitis postvaccinata, die zich in den laatster) tijd voorgedaan hebben en spreker meent, dat die ideeën van den heer van Eek in de gemeentepolitiek niet thuis behooren. De positie van de sociaal-democraten is een moeilijke; de S. I). A. P. heeft er behoefte aan constructief mede te werken aan het bestuur van stad en land, maar ontmoet daarbij zeer groote moeilijkheden; men is er niet afkeerig van, maar men weet niet de juiste plaats te vinden, die men in dit nu eenmaal bestaande systeem moet innemenhaar beginsel past niet bij de beginselen der tegenwoordige Regeering. Dat is misschien ook de verklaring van het feit, dat de heer van Eek den eisch gesteld heeft van 2 zetels in het College, hoe wel dat meer is dan waarop hij volgens het evenredigheids beginsel misschien aanspraak zou kunnen maken, omdat hij gevoelde, dat er alleen dan leden is om mede te werken, wanneer hij ook aan zijn beginselen en aan zijn partij volledig recht kan d>en wedervaren. Hij begrijpt, dat dit zelfs geen voldoende zekerheid geeft en daarom vraagt hij bij voorbaat, dat de meerderheid zich zal neerleggen bij eenige verordenin gen, zooals hij zich die gedacht heeft. Spreker meent, dat de S. D. A. P., hetzij met 1, hetzij met 2 wethouderszetels, moeite zal hebben om in deze Regeering een plaats te vinden een groote moeilijkheid schuilt vooral hierin, dat de beginselen van een partij, die de belangen van één klasse voortdurend tot haar hoofdtaak maakt, zich nu eenmaal moeilijk in over eenstemming laten brengen met die van partijen, die de belangen van alle klassen behartigen. Spreker zal nu verder de politieke zijde, die verder niet bijzonder ter zake doet, laten rusten. De heer van Eek heeft in verband met hetgeen hij heeft opgemerkt over verhooging van den gezinsaftrek gesproken over belastingvlucht en in verband daarmede over uitbreiding van het gebied der gemeente Leiden. Spreker meent, dat de heer van Eek er niet op deze wijze over had moeten spreken, want men zou zoo gemakkelijk den indruk kunnen krijgen: nu wij van de gezinnen, die Leiden hebben verlaten wegens den hoogen belastingdruk, het voor deel hebben genoten, gaan wij dat gebied weer annexeeren en hutzelfde spelletje kan zich herhalen. Dit zou geen goede methode zijn om te komen tot uitbreiding van het grond gebied der gemeente, hetgeen op andere gronden misschien zeer goed te verdedigen zou zijn. Wat betreft de quaestie van de uitbreiding van de Com missie van Fabricage heeft de heer van Eek, al weet spreker niet, of deze het zoo bedoeld heeft, het verwijt gemaakt aari het college van Burgemeester en Wethouders, dat dit het als een partijbelang zou hebben opgevat, maar dit is niet juist. Het College heeft juist voorgesteld omtrent het voorstel van den heer van Eek praeadvies uit te brengen, omdat bet meende, dat er geen politieke grond aanwezig was, die hierin een rol speelde. De heer van Eck heeft zijn voorstel verdedigd op grond van een billijkheidsbelang. De Voorzitter meent van den heer van Eck begrepen te hebben, dat volgens zijn meening het voorstel om redenen van partijbelang in handen van het College van Burgemeester en Wethouders zou worden gesteld om praeadvies. Het College echter meende, dat er zakelijke beschouwingen over het voorstel mogelijk waren en dat die aan den Raad moesten worden voorgelegd, alvorens hierover een beslissing zou wor den genomen. De quaestie van de uitbreiding der Commissie heeft reeds een onderwerp van onderzoek uitgemaakt; er is een zeer uitvoerige nota over samengesteld en spreker kan wel mede- deelen, dat het het voornemen is van het College deze zaak, die in het College ter sprake kan komen in de eerste dagen van 'Januari, met den meest mogelijken spoed bij den Raad aanhangig te maken. Spreker hoopt, dat de heer van Eck zich nog eens zal beraden en genoegen zal nemen met het voorstel, dat het College van Burgemeester en Wethouders heeft gedaan. De ziekte van den Wethouder van Fabricage zou natuurlijk eenige vertraging kunnen geven, maar de gegevens, die verzameld zijn en de beschouwingen, welke zijn gehouden, bevinden zich in handen van den Wethouder, die deze zaak op zijn ziekbed bestudeert. Wat betreft de quaestie van toegang der leden tot ver schillende gemeentelijke inrichtingen en het toelaten van Raadsleden bij brand, kan den heer van Eck uit het antwoord van het College van Burgemeester en Wethouders gebleken zijn, dat zij het recht van de Raadsleden erkennen, maar zij mofeten er aan blijven vasthouden, dat van dat recht gebruik moet worden gemaakt op de wijze als zij voorgesteld hebben, n.l. door zich te wenden tot den chel van dienst, waar men toegang wenscht; alleen dan is een ordelijke gang van zaken mogelijk. Het systeem van Rotterdam, waar de Raadsleden een identiteitskaart hebben, waarmede zij gratis op de tram kunnen rijden en alle inrichtingen in oogenschouw nemen, is volgens spreker voor Leiden niet noodig, omdat Leiden niet zoo groot is. Wanneer de Raadsleden zich tot den Directeur van den desbetrefïenden dienst wenden, zullen zij worden toegelaten, natuurlijk met beroep op het College, zoodat, wanneer een Directeur den toegang mocht weigeren spreker betwijfelt of dat wel eens voorkomen zal deze daarvoor onmiddellijk op de vingers getikt kan worden. Wat deze quaestie bij brand betreft, in de verordening staat, dat Burge meester en Wethouders andere personen kunnen aanwijzen om tegenwoordig te zijn, die toegang hebben tot het terrein van den brand. Spreker zou het niet wenschelijk vinden, indien alle 33 Raadsleden op het terrein van den brand kwamen; dat zou alleen maar aan het blusschen moeilijkheden en hinderpalen in den weg leggen. Het College is volkomen bereid om ieder Raadslid, dat dit vraagt, aan te wijzen om bij brand op het afgesloten terrein te gaan en hem daarvoor de noodige herkenningsteekens te geven; daarmede is toch volkomen aan het verlangen van den heer van Eck voldaan! Over de Zondagsrust is wel eens meer gesprokende heer van Eck weet uit ervaring, dat dit een zeer moeilijk punt is, dat niet alleen door spreker moeilijk geacht wordt, maar ook door de meest felle voorstanders van een scherpe hand having der Zondagswet. De heer van Eck heeft het spreker evenwel zeer gemakkelijk gemaakt door te verwijzen naar Amsterdam; daar is een anti-revolutionnair burgemeester, die uitgaat van deze gezonde opvatting, dat hij zich richt naar de stemming in zijn gemeente en die heeft hem er toe gebracht zeer soepel te zijn in zijn opvattingen omtrent de Zondagswet; spreker wenscht zich ook te richten naar de stemmingen in deze gemeente en het geheele College met hem. Spreker wil te rade gaan met de in Leiden heerschende gevoelens hieromtrent en gelooft, dat de toepassing der Zondagswet, zooals die thans geschiedt, grootendeels in over stemming is met wat de meerderheid van de bevolking wenscht spreker gelooft niet, dat men in Leiden optochten met muziek en »dancings" op Zondagmiddag wenscht en wanneer spreker door menschen, die vergunning vragen daarvoor, voorgespiegeld wordt, dat de Leide naars des Zondags naar den Haag gaan, omdat zij dat zoo dolgraag wenschen, dan gelooft spreker, dat volgens de meerderheid der bevolking de tegenwoordige toepassing der Zondagswet, zooals die bij wijze van compromis geschiedt, de voorkeur verdient. Bij de beslissing, die hier opnieuw genomen zal moeten worden, zal de stemming van de bevolking weer gepeild worden en spreker zal zich daarbij neerleggen. Spreker kun zich voorts niet geheel vereenigen met hetgeen de heer Wilbrink heeft gezegd. De heer Wilbrink heeft nog eens nagezien wat dienaan gaande is voorgevallen en heeft gezegd, dat, toen spreker de permissie had gegeven om den 1 Mei-optocht op Zondag avond te houden, spreker de traditie niet heelt voortgezet, maar dat is niet juist. Vergunning voor optochten van wien ook op Zondagavond na acht uur is altijd gegeven en die traditie is door spreker gehandhaafd. Spreker herinnert er aan, dat voor den 1 Mei-optocht dit een nieuwe zaak is, want nooit te voren is daarvoor vergunning gevraagd voor Zondagavond. Toen in 1921 de eerste Mei ook op een Zondag viel, had de partij zich voorge steld een optocht op den middag te houden, maar zij had de zeker heid, dat voor dien middag geen vergunningzou worden gegeven en heeft den optocht toen op Maandag gehouden. Intusschen is er ook iets waar van een traditie, dat aan de S. D. A. P. ver gunning is gegeven op Zondag, want in 1926 is vergunning gegeven om een optocht te houden met muziek van het station naar het verenigingsgebouw op de Heerengracht. De heer Sijtsma heeft gewezen op de elasticiteit van het belastingbetalend vermogen van de Leidenaren. Hij heeft gezegd, dat vroeger de belastingen gering waren, maar dat zij langzamerhand omhoog zijn gegaan en dat men heeft geroepen: het wordt te hoog; als er nog iets bijkomt, breekt de rug van den kameel enz. Spreker meent, dat de heer Sijtsma heeft vergeten, dat Leiden vroeger zeer veel menschen aantrok met kleine vermogens, omdat zij hun kinderen op de goed bekend staande Leidsche scholen wilden doen opleiden of ze. wilden laten studeeren. Leiden, Delft en Kampen hadden daarvoor een zekere ver maardheid gekregen. Deze toestand is ten nadeele van Leiden veranderd. Dergelijke menschen met kleine vermogens vestigen zich niet meer in de gemeente, omdat de belastingen zoo hoog zijn geworden en er is dus reden tot voorzichtigheid. De heer Sijtsma wees er ook op, dat het met de welvaart in Leiden niet zoo slecht was gesteld, maar spreker wijst hem op de verschillende fabrieken, die haast geen van alle werken op de capaciteit van voor den oorlog, waarbij er natuurlijk wel rekening mee dient te worden gehouden, dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 15