290
WOENSDAG 7 DECEMBER 1927.
zeer voorzichtig moeten zijn, omdat de belastingdruk zoowel
voor de arbeiders als de middenstanders en de hoogere inkomens
zeker zwaar genoeg is.
De Raadsverkiezingen hebben een sterke rechtscbe meerder
heid gebracht; ook het College is in meerderheid rechts ge
bleven en men mag dus verwachten, dat de gemeentepolitiek
meer in rechtschen dan in linkschen zin georiënteerd zal zijn,
niet het minst met betrekking tot de onderwijspolitiek. Spreker
weet zijn plicht ten aanzien van het openbaar onderwijs, maar
eischt ook een loyale toepassing van de gelijkstelling van het
openbaar en bijzonder lager onderwijs. Eveneens vraagt spreker
een behoorlijken steun voor het middelbaar bijzonder onder
wijs, daar de beide gemeentelijke middelbare scholen, aan den
Rijndijk en aan de Garenmarkt, ook den rechtschen gemeente
naren veel geld kosten.
Spreker meent, dat de heeren van de overzijde zich wel
eens ter dege mochten inprenten, dat de Raad op het oogen-
blik een vrij sterke rechtsche meerderheid heeft en dat men zal
moeten begrijpen, dat de tien leden sterke groep der S.D.A.P.,
al is zij de sterkste, niet haar meeningen en beginselen vol
komen zal kunnen opleggen aan die rechtsche meerderheid.
Die groep zal haar wenschen kunnen uiten, maar in beginsel
zal zij het nooit eens kunnen zijn met de rechterzijde, die
haar eigen levensopvattingen zal moeten volgen.
De heer van Eek heeft gesproken van het recht van den
mensch en den eerbied voor den mensch. Hij heeft gezegd,
dat het geestelijk peil van den mensch moest verhoogd worden
door een zekere welvaart en heeft den Christenen verweten,
dat zij daaraan niet hebben willen medewerken. De heer van
Eek zal nog iets meer nota moeten nemen van het ware
Christendom, want dat houdt rekening met de zonde, die in
de wereld gekomen is en den mensch door zijn eigen wil
slecht gemaakt heeft. Boven een menschwaardig bestaan en een
goede voeding heeft de mensch in de allereerste plaats noodig
den Christus der Schriften als Verlosser van onze geestelijke
ellende. Dat is de parel van groote waarde, die wij noodig
hebben, ook de arbeider. In sprekers kringen geldt het woord:
zoekt eerst het Koninkrijk Gods en alle dingen zullen u toe
geworpen worden.
Wanneer spreker het een en ander zal zeggen over de
voorstellen van den heer van Eek, hoopt hij niet in herhaling
te treden van hetgeen reeds is gezegd, maar tot zijn spijt
heeft hij twee vergaderingen niet kunnen bijwonen.
De heer van Eek meent, dat de financiën der gemeente
noodzakelijk moeten worden versterkt, maar niet door een
algemeene belastingverhooging. Op de winst van de fabrieken
mag niet gerekend worden, want die is te wisselvallig. Een
kolenstaking bijv. zou al een heele verandering teweeg brengen.
Laat men echter blij zijn, dat de winst op het oogenblik zoo
ruim is, want dan zal men in staat, zijn een mogelijken tegen
valler op te vangen.
De heer van Eek wil, dat de gemeente zal petitionneeren
bij het Rijk om een snelle afdoening van de financiëele ver
houding tusschen Rijk en gemeenten. Spreker zou dit prachtig
vinden, maar dan moet de gemeente niet eerst de zaak gaan
bederven door ƒ220.000.prijs te geven uit de winst van
de Lichtfabrieken. Ook het voorste! van den heer Eikerbout
acht spreker niet juist, omdat een groot deel hiervan niet
ten goede zou komen aan Leidsche ingezetenen. Het Rijk zou
dan terecht kunnen zeggen: bederf niet eerst zelf de zaak
en kom dan bij mij om verbetering vragen.
De heer van Eek wil voorts 50 opcenten op de vermogens
belasting, maar zegt zelf, dat Leiden meer en meer een arbeiders
stad wordt en de gegoeden er uit gaan. Spreker begrijpt dan
niet, waar de heer van Eek die 50 opcenten wil vandaan
halen. Toch niet van de arbeiders, zeker.
Spreker kan ook niet meegaan met het voorstel van den
heer van Eek om de belastingprogressie te wijzigen, want
daardoor zal de belastingdruk voor de inkomens, die toch al
zwaar belast zijn, nog grooter worden en zal alle energie tot
meer arbeid aan velen ontnomen worden.
Aan de instelling van een gemeentelijken levensmiddelen-
dienst kan spreker niet medewerken. Sprekers beginsel is,
dat de particulieren op dit gebied moeten optreden en zoo
noodig aanvullend de gemeente. Dat aan de Raadsleden op
vertoon van een toegangsbewijs op naam toegang zou worden
verleend tot allerlei inrichtingen der gemeente, ook bij brand,
kan niet anders dan storend werken op den goeden gang van
zaken en spreker gelooft niet, dat een brand er 5 minuten
eerder door gebluscht zou zijn; dat gaat gelijken op een
zekere medezeggenschap en daarmede moet men erg voor
zichtig zijn. Die gedachte van medezeggenschap komt al zeer
sterk uit bij het voorstel van den heer van Eek om het per
soneel uit de bedrijven ook toe te laten tot de desbetreffende
commissies; daarmede moet men zeer voorzichtig zijn; die
commissies bestaan al, maar de verantwoordelijkheid moet
tenslotte toch bij de leiding van het bedrijf blijven berusten.
Spreker acht het gewenscht het voorstel van den heer van
Eek in zake de uitbreiding van de Commissie van Fabricage
en die voor het Grondbedrijf aan Burgemeester en Wethou
ders om praeadvies te zenden; wanneer dat kalm door het
College bekeken is, kan de Raad deze zaak veel beter beoor-
deelen, speciaal het tweede gedeelte van het voorstel, dat
zooveel mogelijk alle politieke richtingen in de commissies
vertegenwoordigd moeten zijn. Het tweede gedeelte zal uit
deze motie gelicht moeten worden, want terecht heeft men
reeds gezegdhet gemeentebelang moet hierbij in het oog
gehouden worden en niet ,dat van de politieke partijen. Geen
anti-revolutionnair Raadslid zal vóór het voorstel in zake de
toepassing der Zondagswet kunnen stemmen. De heer van
Eek zegt wel, dat de Zondagswet oud en verouderd is en
niet meer past in het kader van onzen tijd, maar er zijn nog
heel wat menschen, die nog precies zoo over den Zondag
denken als toen de wet werd gemaakt. Ten bewijze daarvan
haalt spreker een artikel uit zijn beginselprogramma aan,
waarin wordt gezegd, dat de Overheid regeert bij de gratie
Gods en, hieraan haar regeermacht ontleenénd, het recht heeft
den eed te vragen; ook heeft zij den plicht om aan de maat
schappijen van vervoer in de concessie te bedingen gedeelte
lijke of algeheele stopzetting van het verkeer. Daarom kan
spreker niet stemmen voor het toelaten van optochten met
muziek en banieren, zelfs al zou 't zijn voor het doorluebte
Oranjehuis.
De heer van Eek zegt, dat hij er van overtuigd is, dat met
geweld geen betere resultaten le bereiken zijn; daarom kon
hij het ook met den revolutionnair Knuttel niet eens zijn.
Spreker wil den heer van Eek wel voorspellen, dat deze binnen
niet al te langen tijd ontnuchterd zou worden, want het is
niet te ontkennen, dat ook in den boezem van de S.D.A.P.
een groot verschil van meening te dien opzichte heerscht en
het zou misschien niet voorbarig zijn te zeggen, dat de scheu
ring in die partij reeds dreigt. Spreker noemt hier den naam
van Stenhuis contra Oudegeest, Albarda en Polak. Zoolang
de S.D.A.P. meent, dat de menschen zich door eigen kracht
moeten verbeteren en opwerken, zal zij bedrogen uitkomen,
omdat zij dan geen rekening houdt met het feit van de zonde.
En die kostelijke gaven, waarvan de mensch zichzelf heeft
beroofd, zijn alleen te verwerven door verzoening met God
in Christus.
De heer Spendel zal geen politieke salto mortale maken,
want hij heeft bij dit debat wel geleerd, dat men zich aan
de overzijde ook gespeend heeft van alle mogelijke politieke
beschouwingen en dat is spreker een leerschool geweest.
Spreker heeft de klacht hooren uiten, dat men aan Ge
meentewerken te weinig en te langzaam ai-beidt. Er zijn
verschillende groote werken genoemd, die allang klaar hadden
moeten zijn, althans in staat van voorbereiding en men denkt
dan zeker, dat als men aan Gemeentewerken een stuk land
krijgt, op papier althans, men daar eenige strepen op zet,
dat het ontwerp dan klaar is en men dan kan beginnen met
werken. Dat noemt men dan werkverschaffing. Spieker wijst
er echter op, dat de voorbereiding van grootere werken veel
tijd vordert, dat vele factoren belemmerend kunnen werken en
dat er tal van moeilijkheden moeten worden overwonnen,
voordat men met uitgewerkte plannen en bestekken kan
komen. Er is geen enkel jaar, waarin zooveel bestekken van
Gemeentewerken zijn uitgegaan als in het atgeloopen jaar,
wel een bewijs, dat men daar actief is, en dat alle mogelijke
qaoeite wordt gedaan om aan de werkloosheid tegemoet te
komen.
Spreker hoort de opmerking maken, dat er dan te weinig
personeel is, maar hij meent, dat er voldoende personeel is,
als ieder maar zijn plicht doet en den hem toegemeten tijd
voldoende productief maakt.
Werken van beteekenis worden uitbesteed en Gemeente
werken heeft dan alleen het opzicht. De uitvoerder zal dan
wel zorgen, dat het voldoende wordt opgeleverd.
Over de financiëele zijde van het vraagstuk is weinig gehoord
de Raad heeft een uiteenzetting gehad van den heer de
Reede, die een rede hield, die met reden kan worden aan
gemerkt als een zeer goede rede. Maar als de heer van Eek
nu zegt, dat de financiëele positie zeer zorgelijk is, dan
begrijpt spreker niet, dat hij met zoovele voorstellen komt,
die zoo verbazend veel kosten. De begrooting is zoodanig samen
gesteld, dat er geen speld tusschen kan; het eenige onaan
gename is, dat men uit de reserve 3 ton heeft moeten
bijpassen om haar sluitend te maken. Wanneer men zoo
doorgaat, zit men over een paar jaar aan den grond. Spreker
begrijpt dan ook niet, hoe de heer van Eek en de zijnen met
zulke onverantwoordelijke voorstellen kunnen gaan rond
strooien om de begrooting geheel uit haar fundamenten te
lichten, zonder te weten hoe de kosten daarvan gefinancierd
moeten worden. Men komt wel met kleinigheden, zooals ver
hooging van opcenten en andere snippertjes, maar die kunnen
toch nooit goedmaken de enorme sommen, die met die voor
stellen van de overzijde gemoeid zijn! Hetzelfde geldt voor
de andere voorstellen tot bestrating enz. Dat zijn wel allemaal