DINSDAG 6 DECEMBER 1927. 273 gemeester en Wethouders. Dat was in Januari 1927. Blijkens de stukken hebben Burgemeester en Wethouders in het laatst van Augustus aan de commissie antwoord gezonden op dien brief. De commissie en haar leden hebben daarvan eerst kennis gekregen half November, toen een vergadering van de Commissie werd gehouden. In elk geval blijkt, dat deze zaak niet is behandeld met heel veel ernst en voort varendheid. De uiting van Burgemeester en Wethouders in het antwoord op het sectieverslag, dat zij het vorige College willen navolgen, is al bedenkelijk, want onder dat vorige College is niet al te veel verricht. Bedenkelijk is ook de mededeeling, dat, behalve door werkverschaffing, getracht is door omvormingscursussen voor schilders en metselaars de werkloosheid te verminderen. Er wordt niet bij gezegd ot die pogingen resultaat hebben gehad, maar zij hebben ook inderdaad ten aanzien van de vermindering van de werk loosheid geen resultaat gehad. Daarmede is bevestigd de critiek van de sociaal-democraten, die er indertijd reeds op hebben gewezen, dat die pogingen ter voorziening in de werkloosheid geen resultaat konden hebben, althans niet in de eerstkomende jaren. Tegen omvorming en vakbekwaming op zich zelf' bestaat geen bezwaar, maar de critiek was daarop gericht, dat Burgemeester en Wethouders meenden, hiermede genoeg te hebben gedaan. Deze maatregelen kunnen geen onmiddellijk effect sorteeren en noodig is juist op het oogenblik iets te doen ter verbetering. Zoo is ook in 1924 een post uitgetrokken van f 10.000. ten behoeve van emigratie ter bestrijding van de werkloosheid. Die uitgaven zouden weer in de gemeentekas terugvloeien. De Raad heeft er echter nooit meer iets van gehoord, hij weet niet of die gelden terugbetaald zijn, en het is in elk geval bij die eene proef gebleven. De schilders zijn in één winter zoo bekwaamd, dat geen hunner werkloos is. Spreker zal aantoonen, dat dit niet juist is, en met de metselaars, die gekweekt zijn, zal het overeen komstig de voorspelling van den heer Huurman denzelfden kant opgaan. Er zijn nadien veel meer werklooze metselaars en schilders dan te voren. De heer Heemskerk zegt, dat dit niet het gevolg is van deze cursussen, hetgeen spreker ook niet heeft beweerd. Spreker komt er tegen op, dat men den indruk wil vestigen, alsof dit nu werkelijk middelen tot bestrijding der werkloos heid op het oogenblik zijn. De Raad en het College moeten positieve dingen doen. Spreker heeft nog enkele werken ge noteerd, die z. i. voor werkverruiming in aanmerking komen. In de eerste plaats vraagt spreker, hoe het met d-e Vee markt staat. In het antwoord van het College aan de Commissie voor de werkverschaffing staat, dat met de daadwerkelijke uitvoering van den aanleg der nieuwe veemarkt nog geruimen tijd gemoeid is en dat dit werk niet in aanmerking komt voor incidenteele werkloosheidsbestrijding. Spreker begrijpt dat niet; spreker heeft vernomen, dat van de nieuwe veemarkt een plan is gemaakt, dat echter veel te duur is en waarvan afgezien moest worden en nu schijnt men weer te meenen, dat de plaats daar ongeschikt is en dat er een ander deel van de stad voor gekozen moest wordenals dat laatste zoo is, zal het, afgezien van het maken der plannen, wel weer een heelen tijd duren, voordat er van de uitvoering van dit werk sprake is. Wat den woningbouw betreft, ruim een jaar geleden is de goedkeuring van het Rijk afgekomen voor den bouw van 174 woningen; kan hierbij nu niet sneller en doortastender wor den opgetreden, omdat er juist den laatsten tijd zoo'n onrust barende werkloosheid is onder de metselaars en de timmerlie den en de daarbij betrokken vaklieden? Spreker dringt er op aan het mogelijke te doen om te komen tot verderen arbei derswoningbouw. Wanneer Burgemeester en Wethouders meenen, zooals in het rapport over de woningtelling en in de discussie naar aanleiding daarvan gebleken is, dat aan arbei derswoningen geen behoefte bestaat, dan stelt spreker daar als zijn meening tegenover, dat er wel degelijk een groote behoefte aan bestaat. Wanneer Burgemeester en Wethouders besluiten tot woningbouw over te gaan, kunnen aan den eenen kant de talrijke werklooze metselaars, timmerliedenen opperlieden werk vinden en wordt anderzijds het gevaar ver meden van onredelijke huurverhoogingen, die na de opheffing der Huurwetten van den kant der huiseigenaren dreigen. Door aanbouw van gemeentewege kan men voorkomen, dat de huurders daarvan de dupe worden. Wat de demping van het Levendaal betreft, die zaak moet nu wachten tot de uitbreidingsplannen aan de orde komen. Ook met dit werk, dat belangrijk zou kunnen bijdragen tot werkverruiming, wordt getraineerd. Technische en andere bezwaren worden opgeworpen, maar wanneer men deze en andere dingen met ernst ging uitvoeren is het de vraag, of al die bezwaren wel bezwaren zouden blijken te zijn. Spreker heeft van gezaghebbende zijde gehoord,dat partiëele demping van het Levendaal, los van het rioleeringsplan, wel uitvoerbaar zou zijn en dat men daarmede niet behoeft te wachten totdat over een tiental jaren het Zuidelijk plan tot uitvoering zal komen. Op de noodzakelijkheid van verbetering van den Haag- weg heeft spreker al meermalen gewezen. Dit is inderdaad een rijksweg, maar spreker heeft indertijd gevraagd of Bur gemeester en Wethouders aandrang wilden uitoefenen bij het Rijk om zoo spoedig mogelijk tot die verbetering te komen. Daarvan heeft men niets meer gehoord, verbetering van den toestand blijft achterwege. Bij de spoorweghaven bij den Haagweg heeft men een akelige, smalle en vervallen brug. Verbetering is dringend noodig. Natuurlijk zullen He Spoor wegen hierin ook iets te zeggen hebben, maar het scheelt toch veel of Burgemeester en Wethouders telkens en telkens weer de aandacht op deze zaak vestigen dan wel, of zij er eenvoudig in berusten, dat de Spoorwegen geen haast hebben. Deze zaak is te meer spoedeischend, nu in de omgeving zoo veel gemeentewoningen en woningen van bouwvereenigingen staan. Degenen, die wonen aan de Potgieterlaan, moeten een heel eind omloopen om hun woning te bereiken, of wel, zij moeten over een sloot springen. Dat is toch niet een toestand, die Leiden waardig is. Meermalen heeft spreker hier de aandacht gevestigd op den aanleg van een verkeersweg van Tuinstadwijk naar de Kore- vaarstraat. Toezeggingen zijn herhaaldelijk gedaan door de Wethouders Mulder en Splinter, maar tot uitvoering komt het niet. Toch kan de gemeente zelfstandig over dat terrein beschikken, zonder dat zij medewerking van andere autori teiten behoeft. Er is dus gelegenheid om een belangrijke verbetering van het verkeer te verkrijgen en tevens een aan tal werkloozen aan werk te helpen, maar men volstaat met toezeggingen er zit geen gang in. Dergelijke onderwerpen moesten met energie worden aangepakt. Men zegt wel, dat dergelijke plannen voor incidenteele werkloosheidsbestrijding niet in aanmerking komen, maar het is toch te begrijpen, als der gelijke plannen worden uitgevoerd, dat een aantal menschen daarvan kan profiteeren. Ook over den Leidschen Hout is hier meermalen gesproken. In het schrijven van Burgemeester en Wethouders aan de Commissie staat, dat het ontwerpen van een plan is opge dragen aan een deskundige, dat dit met den meesten spoed wordt voorbereid en dat de Commissie, als zij er meer van weten wil, zich maar moet wenden tot het Bestuur. Spreker wenscht zich echter te wenden tot het Gemeentebestuur, want de stichting zal zich van de sub-commissie voor de werkver schaffing weinig aantrekken. Als Burgemeester en Wethou ders inzien, dat aan dit object iets is te doen, er is een kleine 100.000.althans 70.000,aan bijdragen ont vangen, is het dan niet het beste men weet toch waar dit bosch komen zal, want de terreinen zijn reeds aangewezen om er reeds gedeeltelijk uitvoering aan te geven, om den grond bv. reeds geschikt te maken voor het aanplanten van een bosch; men kan b v. de paden reeds aanleggen, voordat het geheele bedrag binnen is. Spreker heeft het vorige jaar al aangedrongen op het hou den van een samenspreking met andere gemeentebesturen in de provincie; de mogelijkheden in Leiden zijn niet onuitput telijk en door overleg met andere plaatsen, waar ook werk loosheid heerscht, zou iets positiefs tot stand kunnen komen. De heer Tepe zegt: je kan het niet met praten oplossen. Neen, maar men moet daarmee toch beginnen. In Zuid-Hol land zijn er verschillende werken, die aan de orde gesteld kunnen worden. Amsterdam heeft dat ook gedaan. In de Provinciale Staten van Zuid-Holland is daarover ook gesproken. Spreker hoopt, dat Gedeputeerde Staten met den noodigen ernst aan het provinciaal wegenplan zullen werkenhij heeft vernomen, dat ook provinciale wegen in de omgeving van Leiden ter hand zullen worden genomen, en dat het mogelijk zal zijn, wanneer wegen verbeterd worden in de omgeving van steden, de werkloozen uit die gemeenten daar geplaatst zullen worden. Burgemeester en Wethouders zullen zich daar over met Gedeputeerden moeten verstaan. Naast de groote door spreker voorgestelde werken moet men ook op de kleine mogelijkheden van werkverruiming letten. Spreker heeft ge sproken over sleur en onwil, en wil in dit verband nog iets zeggen over de regularisatie in het schildersbedrijf. Door een commissie van patroons en arbeiders wordt er al eenige jaren ijverig naar gestreefd om schilderwerk, dat net zoo goed in den winter kan geschieden als in den zomer, in den winter te doen plaats hebben, omdat er in den winter geen werk en in den zomer te veel is, maar die commissie heeft tot nu toe nog heel weinig resultaat bereikt. Indertijd is aangevoerd, dat de werkloosheid oorzaak is van de niet-bekwaamheid, maar het is spreker gebleken, dat ondanks de schoolcursussen in 1927 reeds half Augustus een beduidende werkloosheid was. In begin September van het vorige jaar was er nog weinig sprake van werkloosheid. Thans waren er half Augustus reeds '14 werkloozen, 1 September waren 20 schilders werkloos en zoo neemt de werkloosheid toe in steeds sneller tempo. Het is te betreuren, dat de ijverige pogingen van de commissie

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 7