262
MAANDAG 5 DECEMBER 4927.
4 cent per dag en per arbeider. Spreker begrijpt niet hoe
men bezwaar kan hebben tegen een dergelijke belasting.
Hiermede zijn de middelen om den Tinanciëelen toestand
der gemeente te verbeteren vrijwel uitgeput. Spreker erkent,
dat die middelen mager zijn en hij begrijpt dan ook niet,
waarom niet alle politieke partijen te zamen krachtige pressie
trachten uit te oefenen op het Rijk, om dien toestand ver
beterd te krijgen.
Spreker heeft niet de redding gezocht in verhooging der
winstuitkeeringen van de bedrijven. Reeds vroeger wees
spreker op het gevaarlijk ünanciëel beleid, om de geldmiddelen
van de gemeente voor een belangrijk gedeelte afhankelijk te
maken van die onzekere bron van inkomsten, maar hij heeft
daartegen ook principiëele bezwaren. Het optreden van de
overheid op het gebied van de levensmiddelenvoorziening,
waartoe ook behoort het leveren van gas, electriciteit en ten
deele zelfs van cokes, moet in de eerste plaats geschieden
om de ingezetenen te voorzien van goede en niet te dure
waar. Dat is het doel van het overheidsbedrijf,hetgemeerischaps-
bedrijf in wording. Het is natuurlijk niet verboden winst te
maken, maar dit moet een meevaller zijn, er mag niet op
worden gerekend. Dit geldt voor het heden. In de toekomst,
als mogelijk het particulier bedrijf opgehouden zal hebben
te bestaan en dus de inkomsten, hieruit verkregen, niet meer
belast kunnen worden, zal het gemeenschapsbedrijf zoo mogelijk
een aanzienlijk deel der gemeenschappelijke lasten hebben op
te brengen. Thans beteekent het: onnoodig duur maken van
de waren, die de gemeente levert. Het legt een groot gedeelte
der gemeentelasten op de gemeentenaren, ook op de aller
armste. Die duurte werkt als een indirecte belasting; zij
houdt geen rekening met de draagkracht en zij wordt
onmeedoogend ook ingevorderd bij volstrekt onvermogenden.
Progressie en vrijstelling van de allerarmsten, zooals de
belasting kent, vindt bij de bedrijfstarieven geen toepassing.
Winstuitkeeringen zijn een gevaarlijke, een onbillijke en
dus afkeurenswaardige bron van inkomsten.
Spreker wil thans een enkel woord zeggen over de voor
gestelde tariefsverlagingen. Uit de cijfers, door de Directie der
Lichtfabrieken verstrekt, blijkt, dat, als wordt overgegaan tot
verlaging van den eenheidsprijs, met 1 cent voor het gas en
2 cent voor de electriciteit, er toch zeer groote waarschijnlijk
heid bestaat, dat de gemeente de winstbedragen, welke op de
begrooting zijn uitgetrokken, zal trekken. Dat oordeel wordt
onderschreven door de gansche Commissie voor de Licht
fabrieken. De grootst mogelijke minderheid wenscht over te
gaan tot verlaging der tarieven, terwijl de kleinst mogelijke
meerderheid er de voorkeur aan geeft die gelden aan de
gemeente te doen ten goede komen.
Het voorstel van den heer Eikerbout, strekkende om voor
het verbruikte gas boven de 15 M3 per maand een reductie
van 1 cent per M3 te verstrekken, is spreker wel sympathiek,
omdat het in het bijzonder den kleinen verbruiker ten goede
komt, maar hij geeft de voorkeur aan zijn eigen voorstel,
omdat dii meer algemeen is en ook een verlaging van het
electriciteitstarief beoogt. Hij is er een voorstander van om, als
het gas en de electriciteit goedkooper kunnen geleverd worden,
in het algemeen den prijs te verlagen. Telt men de inkomsten
van het gasbedrijf en van het electriciteitsbedrijf bij elkander,
dan kunnen de tarieven worden verlaagd, terwijl de gemeente
toch de winst, waarop gerekend is, kan behalen. Wat be
treft de bedragen, welke de Lichtfabrieken bij tariefsverlaging
zullen moeten derven, dat bedraagt voor het gasbedrijf
f 120.000.en voor het electriciteitsbedrijf 100.000.
Het ziet er dus voorloopig met de financiën der gemeente,
dus met de mogelijkheid om iets van beteekenis te doen in
het belang van leniging van den socialen nood, treurig uit en
het is dus niet te verwonderen, dat de sociaal-democraten
waarborgen verlangen, dat er iets bereikt kan wTorden alvorens
zij zitting nemen in het College van Burgemeester en Wet
houders.
Wanneer de sociaal-democraten hun macht op gemeente
lijk politiek gebied meenen te moeten gebruiken om een
betere verdeeling te brengen in de maatschappelijke inkomsten,
dan is zulks een onderdeel van de groote beschavingstaak,
welke zij te vervullen hebben. Er is verband tusschen stoffelijk
en geestelijk levenspeil van den mensch; althans de gewone
mensch heeft om zijn beschavingspeil te verwerven en te
behouden noodig het bezit van zekere welvaart. Armoede en
gebrek halen den mensch geestelijk en zedelijk omlaag en
wanneer de proletariërs aanspraak meenen te mogen maken
op een beter stoffelijk levensbestaan, dan is dat weder een
beschavingsdrang, welke moet worden gewaardeerd en ge
steund. Moet het materialistisch genoemd worden, dat het
proletariaat aanspraak maakt op een behoorlijke woning,
goede voeding, kleeding, verwarming, enz., enz., en dat alles
in ruil voor zijn inspanning, dan zijn alle menschen materia
listisch, want dat verlangt nagenoeg iedereen. Het proletariaat
te willen afhouden van zijn drang in die richting, is vruchteloos.
Vooral de sociaal-democraten begroeten dien beschavings
drang met groote vreugde, omdat daarop is gebouwd hun
overtuiging, dat de komende nieuwe maatschappij beter zal
zijn dan de tegenwoordige.
Het is voor de sociaal-democraten een groote teleurstelling,
dat zij bij het vervullen hunner taak bijna altijd tegenover
zich vinden hen, die zich bij uitstek Christenen noemen.
De sociaal-democratie zou gaarne de hand reiken aan een
sociaal-Christendom, een Christendom, dat opkwam voor de
rechten en belangen van de kleinen en verdrukten, en de
arbeiders van het opwaarts strevend proletariaat wenschte
te steunen. Aan mooie woorden en stemmingsuitingen heeft
het proletariaat niets. Als spreker en de zijnen voorstellen
doen, zelfs van bescheiden aard en strekking, vinden zij
bijna altijd hen, die zich Christenen noemen, tegenover zich
als een gesloten phalanx. Wil echter het Christendom een
sociale taak vervullen, dan moet het zich weten te ont
worstelen aan de bezuinigingskoorts en de vrees voor uit
breiding van overheidszorg. Alleen de overheidsorganen zijn
in staat de groote massa, die door het kapitalistische stelsel
stoffelijk en geestelijk naar omlaag wordt gedrukt, voldoende
te helpen, maar dan moeten die organen over de noodige
geldmiddelen beschikken, welke geldmiddelen alleen kunnen
gevonden worden door zware belastingen op de vermogenden.
Een flinke belasting zal de gegoeden dwingen tot bezuiniging
in hun uitgaven, vooral in wreelde-uitgaven. Het strekt den
Christenen niet tot eer, dat de moreele fout der gegoeden
om te trachten zich te onttrekken aan den druk der zware
belastingen, die noodig zijn tot leniging van den socialen
nood, door hen wordt goed gepraat en gesteund. Den moed
der Christelijke arbeiders, om, met verlaging van hun soli
dariteitsgevoel met hun noodlijdende kameraden, zich voor
het karretje van de kapitalisten te laten spannen, kan spreker
niet bewonderen. Het ligt dan ook voor de hand, dat het
aantal dergenen, die hun rijen verlaten, toeneemt en velen
hun toevlucht nemen tot de sociaal-democratie.
Spreker erkent natuurlijk de groote macht, die de Christe
lijke partijen uitoefenen op een belangrijk deel van het
proletariaat en hij zou samenwerking tusschen haar en de
sociaal-democratie in bepaalde gevallen toejuichen, maar de
eerste teekenen van daadwerkelijke toenadering moeten nog
komen. Onder die teekenen verstaat spreker niet het aan
bieden van een wethouderszetel aan sprekers fractie, omdat
daarbij waarborgen voor het inslaan van een nieuwen koers
niet zijn gegeven.
Spreker komt thans tot enkele speciale punten, om de
gebrek lijdende massa te hulp te komen. Waar sprekers
partijgenooten andere middelen zullen bespreken, wenscht
spreker zich tot een tweetal te bepalen; vooreerst een billijker
heffing van de gemeentelijke inkomstenbelasting en ten tweede
de instelling van een gemeentelijken levensmiddelendienst.
Meermalen hebben de sociaal-democraten gepoogd een ver
hooging te krijgen van het bedrag, dat afgetrokken wordt
voor noodzakelijk levensonderhoud, maar daarvan is nooit,
wat spreker onbegrijpelijk voorkomt, door den Raad de
billijkheid ingezien. Een aftrek van 700 voor gehuwden
plus 100 voor elk kind en van 500 voor ongehuwden is
toch werkelijk veel te laag. Iemand zonder kinderen betaalt
te Leiden:
Rij een inkomen van 1000.—17.68
1200.29.70
1400.41.89
1600.54.27
aan gemeentelijke belasting.
Iemand met 2 kinderen betaalt bij een inkomen van
f 1000.5.85. Dat is niet veel, maar bij menschen met
dergelijke inkomens moest worden gebracht in plaats van
gehaald.
Men voert twee bezwaren aan: dat dan de belasting voor
anderen te drukkend wordt, en dat verhooging der belasting
de gegoeden wegdrijft.
Dat de belasting te drukkend wordt voor kleine inkomens,
kan voorkomen worden door verandering der progressieschaal,
maar ook voor het tweede bezwaar mag men niet uit den
weg gaan. Leiden is en wordt meer en meer een arbeiders
stad. De gegoeden gaan zich meer en meer in den omtrek
vestigen. Er zijn helaas nog andere en krachtiger factoren,
welke dezen uittocht bevorderen, en in- het algemeen is
tegen dien uittocht niets te doen. De middelen van verweer,
welke ten dienste staan, zijn: te bevorderen, dat de naaste
omgeving, die economisch met Leiden één geheel vormt,
ook politiek met Leiden wordt vereenigd; dat Leiden aan
trekkelijk worde als woonstad; dat de werkgelegenheid te
Leiden wordt verruimd.
Verder kan de instelling van een gemeentelijken levens
middelendienst het middel worden om de economische positie
vooral van hen, die het zwaarst gedrukt worden, te ver
beteren. Amsterdam levert het mooie voorbeeld, wat in dezen
zelfs met een in meerderheid burgerlijken Raad kan worden
bereikt.