MAANDAG 5 DECEMBER 1927.
259
Het verschil tussehen de burgerlijke en socialistische gemeente
politiek is te groot en de aanhang van de S. D. A. P. is te
sterk, dan dat deze deel zou kunnen uitmaken van een college,
waarop zij niet tevens haar stempel kan drukken. Voor de
sociaal-democraten komt eerst de tijd van medebesturen, als
de burgerlijke partijen inzien, dat zij hun medewerking niet
kunnen missen, als de anti-kapitalistische elementen onder
haar inzien, dat met het arbeiders-vijandelijke karakter en
met de verw'aarloozing van de groote volksbelangen moet
worden gebroken, m. a. w. als het voorbeeld van België tot
voor kort in het groot en van Gouda in het klein wordt
gevolgd.
De deur voor samenwerking blijft echter openstaan, doch
samenwerking kan eerst plaats hebben, als Leidens Raad den
ernstigen wil toont reeds tijdens de heerschappij van het
kapitalisme zoo krachtig mogelijk den socialen nood te
bestrijden. In een College van Burgemeester en Wethouders,
dat door de massa gewantrouwd wordt, is voor sociaal
democraten geen plaats.
De sociaal-democraten streven in de gemeentepolitiek hun
eigen doeleinden na; zij trachten te bevorderen de komst van
het socialisme en de belangen van de proletarische massa
nog tijdens de heerschappij van het kapitalisme. De sociaal
democratische gemeentepolitiek is een onderdeel der sociaal
democratische algemeene politiek.
Wat betreft de richting, waarin de sociaal-democraten
trachten te sturen, voor opheffing van den socialen nood
zijn twee zaken noodig: rechtvaardiger en menschlievender
verdeeling der maatschappelijke inkomsten en vergrooting van
die inkomsten; en de sociaal-democratische gemeentepolitiek
tracht dus, zij het dan ook door kleine en zwakke middelen
te bevorderen, dat de opbrengst der productie toeneemt en
het aandeel der massa daarin vermeerdert.
Onder proletarische massa zijn niet alleen te verstaan de
arbeiders; ook een reeks van kleine burgers leiden een prole
tarisch bestaan en zijn economisch volkomen gelijk testellen
met de arbeiders. Trouwens, een reeks van maatregelen, welke
de sociaal-democraten voorstaan, komen allen ingezetenen
met kleine inkomens ten goede.
Wat aangaat de middelen, welke ten dienste staan om de
opbrengst van den arbeid te vergrooten, dus om te maken,
dat er meer te verdeelen valt, valt in de eerste plaats de
aandacht op het feit, dat zoovelen, die kunnen en willen
werken, geen arbeid kunnen bekomen. Het economisch nadeel
van al die doodeters springt duidelijk in het oog. Het is een
weelde, welke de arme kapitalistische maatschappij niet dragen
kan, dat zoovele flinke werkers niet werken. Uit economisch
oogpunt is het trouwens een dwaasheid, dat zoovelen gebrek
lijden aan a'lerlei noodzakelijke dingen, terwijl de grond
stoffen, de machines, de arbeidskrachten in voldoende mate
voorhanden zijn of kunnen voortgebracht worden om de
behoeften te bevredigen.
Het zijn geen natuurlijke oorzaken, doch maatschappelijke
oorzaken, welke het gebruik van alle arbeidskrachten beletten.
De ingewikkelde maatschappelijke verhoudingen met haar
winstbeginsel, het arbeiden alleen waar winst kan gemaakt
worden, vormen het onoverkomenlijke beletsel. Wie een eind wil
maken aan die dwaasheid van niet arbeiden, terwijl er behoefte
bestaat aan dien arbeid, moet ingaan tegen het winstbeginsel.
Alleen de organen der gemeenschap zijn daartoe bij machte.
Op natuurlijk en economisch gezonde wijze moeten zij dien
arbeid laten verrichten, waaraan behoefte bestaat. Daardoor
wordt economisch de werkverruiming als middel om den
economischen toestand te verbeteren en de- werkloosheid te
bestrijden, gerechtvaardigd. Een gemeenschapsorgaan kan dat
doen, omdat de economische voordeelen van verhooging der
algemeene welvaart weer door de publiekrechtelijke gemeen
schap genoten worden. Spreker haalt hier aan het oordeel
van wijlen Prof. Pierson.
De werkverruiming brengt vooreerst groote stoffelijke voor
deelen. Zij vergroot het inkomen en daarmede het economisch
verteringsvermogen van hen, die bij de werken, die uitgevoerd
worden, geplaatst worden, waardoor de vraag naar allerlei
artikelen wordt vergroot en de werkloosheid als gevolg van
de geringe koopkracht der massa bestreden wordt. Bovendien
schept arbeid door zijn resultaten weer anderen arbeidmen
denke aan de gevolgen van ontginning van heidegrond, de
drooglegging van plassen en van de Zuiderzee.
Zwaarder nog dan de stoffelijke wegen de geestelijke voor
deelen van de werkverruiming. Werkloosheid toch doet niet
alleen het geestelijk peil der slachtoffers dalen, maar werkt
ook demoraliseerend op een deel der bevolking, dat niet lijdt
door de werkloosheid, omdat het niet bestrijden daarvan de
practiscbe verloochening der menschenliefde is.
Er is geen belangrijker taak voor de publieke colleges, dan
het tegengaan van de werkloosheid door werkverruiming.
Spreker betreurt het daarom, dat formeele bezwaren den
Raad hebben belet aan do Staten van Zuid-Holland een adres
in zake de werkloosheid te zenden.
Spreker kan geen voorstellen op dit gebied doen, omdat
dit op den weg van zijn partijgenoot van Stralen ligt, maar
hij heeft de gronden aangegeven, die voor Leiden werkver
ruiming gebiedend noodzakelijk maken.
Alle werken, die de volkskracht verhoogen, komen hier
voor in aanmerking.
Men heeft niet alleen te denken aan onmiddellijk voordeel
brengende werken, maar ook aan werken, welke beoogen het
verkeer, de volksgezondheid of de volkshuisvesting te be
vorderen. Aanvullend kan wellicht ook de werkverschaffing
aangewend worden om in de behoeften der bedeelden te
voorzien
Als tweede middel, om de productie te doen toenemen,
komt in aanmerking de uitbreiding der overheidstaak.
De uitbreiding der overheidstaak op het gebied der pro
ductie heeft vóór alles ten doel, dat de stoffelijke arbeids
krachten (kapitaal, machines) goed worden gebruikt. Doel
matig gebruik van den arbeid en van het kapitaal moet de
opbrengst der productie verhoogen.
Niet in eens kunnen in een gemeente als Leiden in dat
opzicht groote dingen tot stand gebracht worden. Toch heeft
Leiden in deze een taak te vervullen. Evenals in het particu
liere leven het geval is, bestaat ook hel optreden van een
publiek lichaam grootendeels uit handelingen van niet ver
reikende strekking, maar die kunnen beteekenis krijgen door
het beginsel, waarvan ze uitgaan. Het groote beginsel, dat
aan de uitbreiding der overheidszorg voor de productie ten
grondslag ligt, is, dat het gebruik der stoffelijke arbeids
krachten, van het kapitaal dus, komt onder publieke controle.
Een particulier is volkomen vrij om met zijn kapitaal te
handelen gelijk hij wil, maar wie in dienst van de overheid
gebruik maakt van kapitaal, is verantwoording schuldig van
de wijze, waarop hij dat gebruikt.
Publieke controle mag in menig opzicht onvoldoende zijn,
de deugdelijkheid van het beginsel is onaantastbaar.
Merkwaardig is de groote dogmatische afkeer, welke bij
de rechterzijde bestaat tegen uitbreiding der overheidstaak.
In dit opzicht zijn de leden der rechterzijde volstrekte aan
hangers van het oud-liberale vrijheidsbeginsel. Die dogmatiek
gaat zoover, dat men zelfs het doodonschuldige Waschbureau
wil weg hebben en de Lichtfabrieken wil beletten er een
toonkamer op na te houden of althans doelmatig te exploi-
teeren.
Practische bezwaren kunnen tegen de overheidsexploitatie
niet aangevoerd worden. Op velerlei gebied heeft de over
heidsexploitatie bewezen tot goede resultaten te leiden.
Natuurlijk, aangezien behalve de publieke controle het ge
meenschapsbedrijf boven het particulier bedrijf dit voor heeft,
dat het zich direct richt op de voorziening in de behoeften
in plaats van op winstmaken en dat het immer beschikt over
het noodige bedrijfskapitaal.
Wat de uitbreiding der overheidstaak aangaat heeft Leiden
nog een taak te verrichten op het gebied der levensmiddelen
voorziening, op het gebied der watervoorziening en misschien
ook in de toekomst op het gebied van het verkeerswezen.
De dogmatische afkeer van de rechterzijde tegen de uit
breiding der overheidstaak komt voort uit angst, dat de
middenstandsbelangen daardoor in het gedrang zullen raken en
die afkeer wor.dt gevoed door de oud-liberale vrijheids
gedachte.
Juist is natuurlijk, dat bij uitbreiding der overheidstaak
de taak van den zelfstandigen middenstand inkrimpt. Indien
het overheidsbedrijf echter beteekent productie op hooger
peil en maatschappelijk nuttiger is, dan moet het vrije be
drijf, als de omstandigheden daartoe leiden, plaats maken
voor het overheidsbedrijf.
Weerstand van den middenstand tegen dien maatschappe-
lijken ontwikkelingsgang zal „even vruchteloos zijn als zijn
verzet tegen de ontwikkeling van het grootbedrijf, de kartels,
de trusts en de bedrijfs-concerns; maar dit wil niet zeggen,
dat hij een wanhoopsstrijd moet beginnen tot behoud van
zijn bestaan en dat de rechterzijde gelijk heelt, wanneer zij
dien stand beschermt tegen de gevolgen van een economischen
achteruitgang.
De geleidelijke verdwijning en vernietiging van den midden
stand zijn slechts betrekkelijk waar; hij behoeft niet te ver
dwijnen en zal ook niet verdwijnen. Zijn taak moet veranderen.
Hij sterft af als zelfstandig leider van het productie-of distri
butiebedrijf, maar herleeft als leider van het overheids- of
grootbedrijf. De winkeliers worden filiaalhouders, de fabri
kanten worden bedrijfsleiders, de ambachtslieden worden
diensthoofden, terwijl het ook mogelijk is, dat de midden
stand, met behoud van zijn vrijheid van optreden, zich ver
bindt met het overheids- of grootbedrijf en slechts een con-
tractueele band tussehen hen wordt gevormd. Het maat
schappelijk nut eischt, dat de middenstand een andere taak
zoekt. Hij verdwijnt op de eene wijze om op de andere wijze
te herrijzen.
Spreker heeft slechts den algemeenen ontwikkelingsgang