258
MAANDAG 5 DECEMBER 1927.
failliet zijn geweest. Men moet thans ook niet te veel het oor
leenen aan de pessimistische uitingen, welke in de sectiën
zijn vernomen, en tot sprekers genoegen slaan Burgemeester
en Wethouders in de Memorie van Antwoord ook een meer
optimistischen toon aan. Spreker is het met het College eens,
dat gepaste zuinigheid moet worden betracht, maar dat de
zuinigheid nooit de wijsheid mag bedriegen, hetgeen zou
gebeuren, als men te veel luisterde naar hen, die zeggen,
dat de malaise groot is, dat de middenstand kwijnt enz. De
toestand valt mee. Uit cijfers, overgelegd door de Kamer van
Koophandel, blijkt, dat het laatste jaar de export van tal van
goederen, ook van die, welke te Leiden worden gefabriceerd,
zeer is toegenomen. De toestand aldus sprekers conclusie
is niet zoo ernstig, dat men zou moeten nalaten werkelijk
noodige uitgaven te voteeren, al blijft het geraden een voor
zichtige financiëele politiek te voeren en zoo mogelijk de
financiën te versterken.
Spreker verklaart dan ook, dat hij zijn stem zal geven aan
het voorstel tot wederinvoering van een zakelijke belasting
op het bedrijf.
Toch zou spreker den Raadsleden op het hart willen
drukken niet te angstvallig te overwegen: wanneer wij nog
meer uitgeven en nog zwaardere belastingen krijgen, dan
komt Leiden te veel in last.
Wat betreft de bedrijven heeft het spreker getroffen, dat
men een commerciëele en organisatorische reorganisatie
noodig acht. Of dit bepaald noodig is, weet spreker niet;
wel weet spreker, dat de gemeentelijke bedrijven hier jaar
op jaar beter rendeerende Lichtfabrieken breiden haar gebied
voortdurend uit en dat bewijst dan toch, dat er niet veel aan
de leiding hapert. Het zou veel beter geweest zijn, wanneer
men over deze leiding met lol had gesproken.
Één bedrijf hier ter stede levert geen winst op: het vuil-
verwijderingbedrijf, maar daarvan is niet de leiding de schuld.
Het ligt in den aard van dit bedrijf. Spreker vraagt, of Burge
meester en Wethouders niet in overweging zouden willen nemen
om een ander systeem van vuilverwijdering in te voeren. Het
tegenwoordig systeem is duur, vooral ook door de aanschaf
fing van den kostbaren verbrandingsoven; Leiden heeft nu
eenmaal zijn duren vuilverbrandingsoven, zal men zeggen,
maar bet zou niet te verwonderen zijn, als de zich steeds
uitbreidende Lichtfabrieken te eeniger tijd daarop beslag
kunnen leggen. Laat men eens nagaan, of het niet beter en
goedkooper zou zijn het vuil te vervoeren naar poelen en
plassen, dicht in de buurt, waardoor men nieuw land zou
krijgen en dus tegelijk een nationaal belang bevorderen.
Wat betreft het onderwijs uit spreker de hoop, dat Wethouder
Tepe op dezelfde wijze als zijn voorganger de zaken van dezen
tak van dienst zal behartigen en vooral erop zal letten, dat
nog een groot gedeelte van de bevolking openbaar onderwijs
voor zijn kinderen wenscht. Spreker is altijd voor een financiëele
gelijkstelling van bijzonder en openbaar onderwijs geweest,
maar zij moet op eerlijke en rechtvaardige wijze toegepast
worden, zoodat het openbaar onderwijs niet in het gedrang
komt. Anders zal spreker zich genoodzaakt zien zich tegen
het beleid van den nieuwen Wethouder te verzetten, waar
bij hij steun van verschillende kanten zou krijgen.
Wat betreft de politie, waarmede spreker uit den aard
van zijn betrekking dikwijls in aanraking komt, hij meerit,
dat deze hier wel wat duur is en dat op de uitgaven daar
voor wel bezuinigd zal kunnen worden.
Dezer dagen zag spreker, dat bij een voorstelling in den
Schouwburg, welke toevallig werd bijgewoond door H. K. H.
Prinses Juliana, niet minder dan 4 inspecteurs aanwezig waren.
Hij vindt dat overdreven, omdat men toch wel vooruit weet,
dat er niets gebeurt, en hij geeft dan ook aan den Burgemeester,
als hoofd van de politie, in overweging aan de politie zijn
aandacht te wijden.
Wat de verschillende voorstellen en moties, welke zijn
ingediend, betreft, voor de overgroote meerderheid van de
zijde der S. D. A. P., spreker meent, dat men hier te doen heeft
met ouden wijn, niet eens in nieuwe, maar in oude zakken.
Speciaal mag dat getuigd worden van het voorstel van den
heer Schüller, betreffende de demping van het Levendaal, want
dit is precies gelijkluidend aan het voorstel, dat spreker eenige
weken geleden heeft ingediend, en waarover nog geen decisie
is genomen. Mocht het ter eeniger tijd worden aangenomen,
wat spreker van harte hoopt, niet alleen, omdat hij het
Levendaal in het belang van het verkeer gaarne gedempt
ziet, maar ook uit een oogpunt van werkverschaffing aan
speciaal Leidsche werklieden, dan wil hij de eer van het
initiatief met pleizier aan den heer Schüller overlaten,
en wil men na demping ter plaatse een monument oprichten,
misschien op het gedeelte, dat nu het vuilst is, dan mag
het standbeeld van den heer Schüller daar prijken en niet
het zijne.
Spreker verheugt er zich over, dat zijn voorstel betreffende
de bevordering van een tweetal ambtenaren is gesteld in
handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies,
omdat het beter is een voorstel op rustige wijze te kunnen
behandelen, dan het te moeten doen bij de begrooting, als
wellicht de hartstochten zijn opgewekt en het verlangen naar
het einde den leden parten speelt. Hij twijfelt niet, of het
praeadvies zal gunstig luiden. Bij het voorbereiden van dit
voorstel heeft hij de salarissen van de gemeente-ambtenaren
eens nagegaan en onderling vergeleken. Hij is toen tot de
conclusie gekomen, dat er groot verschil is in het bevorderen
hier en daar, zoodat hem de tijd aangebroken schijnt om de
salaris-regelingen aan een herziening te onderwerpen. Hij
zou een commissie uit den Raad benoemd willen zien, die
tot taak zal hebben de salarissen onderling en in vergelijking
met die, welke in het particulier bedrijf worden gegeven,
onder het oog te zien en er den Raad over te adviseeren.
Daarom heeft spreker een motie geformuleerd, welke hij
bij deze indient:
»De Raad, van oordeel, dat in de verhouding tusschen de
verschillende salarisschalen der ambtenaren en werklieden
in dienst der gemeente, in den loop der jaren onevenredigheid
is ontstaan en dat het, mede overweging verdient voor een
behoorlijke waardeering dezer salarissen en loonen, een ver
gelijking met die in het particulier bedrijf dienstig kan zijn,
noodigt Burgemeester en Wethouders uit een commissie van
minstens vijf personen uit den Raad te benoemen met
de opdracht dienaangaande een onderzoek in te stellen en
daarover een rapport uit te brengen, zoo noodig verge
zeld van een voorstel, en voorts een lid uit hun College
aan te wijzen, die als Voorzitter dezer Commissie optreedt."
De motie van den heer Sijtsma wordt voldoende ondersteund
en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit.
De Voorzitter zegt, dat de beslissing omtrent de wijze van
behandeling van deze motie zou kunnen worden aangehouden
tot na afloop van de algemeene beschouwingen.
Wanneer niemand daartegen bezwaar maakt, dan maakt
de motie nu een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer van Eck is voorstander van een open en duidelijke
politiek en acht het vanzelfsprekend, dat een partij als de
zijne, welke een volkspolitiek wil voeren, in elk opzicht duidelijk
moet zijn, zoodat hare handelingen door iedereen begrepen
kunnen worden.
Aangezien nog bij velen dë overtuiging bestaat de heer
Sijtsma heeft daaraan uiting gegeven dat sprekers fractie
wat betreft het zitting nemen in het College van Burge
meester en Wethouders niet volkomen eerlijk is, wil hij
trachten om dienaangaande nog eens volkomen duidelijk hare
inzichten mede te deelen.
Voor de sociaal-democraten, die betreffende de gemeente
politiek zulke gansch andere opvattingen hebben dan de
burgerlijke partijen, is het verbazend moeilijk om deel te
nemen aan het dagelijksch bestuur, ook al hebben zij een
groot aantal leden in den Gemeenteraad.
Zij zouden tegen zich hebben de meerderheid van het Dage
lijksch Bestuur, van den Raad en van Gedeputeerde Staten; verder
het Ministerie, de Wetgever, de pers en de geldmacht. Zij
zouden dus op buitengewone moeilijkheden stuiten.
In 1919, toen zij onmiddellijk met 9 leden in den Raad
traden, is hun ook een zetel aangeboden, maar konden zij
onmogelijk in het College zitting nemen, omdat het eenige,
waarop zij steunden, was het vertrouwen van een belangrijk
deel van het proletariaat, maar zij niet wisten, of dat niet
een opwelling was. In toenemende mate hebben zij dat ver
trouwen gekregen en het feit dat zij een massapartij met een
vasten aanhang zijn geworden, noodzaakt hen hun houding
tegenover de aanvaarding van wethouderszetels te herzien.
Hun aanhangers verlangen dat. De bezwaren zijn wel ver
minderd, maar blijven toch nog bestaan. Zij kunnen onmogelijk
de verantwoordelijkheid aanvaarden voor de wijze, waarop tot
dusverre de Gemeent.e is bestuurd. Waarborgen moeten er
zijn, dat een nieuwe koers wordt ingeslagen.
Als waarborgen zijn dan ook gevraagd: in de eerste plaats,
twee wethouders-zetels. Neemt een van hen zitting in het
College, dan blijft dit ongewijzigd, maar door het zitting
nemen van twee sociaal-democraten in het College ver
andert dit van karakter; het wordt dan gemengd burgerlijk-
socialistisch.
Als tweede waarborg is gevraagd de toezegging door de
meerderheid van den Raad, dat bepaalde eischen werden inge
willigd, omdat met een Raad, die al de voorstellen van sprekers
fractie verwerpt, deze natuurlijk niet kan samenwerken.
De onderhandelingen, die met de verschillende raadsfracties
zijn gevoerd, zijn reeds afgestuit op de eerste voorwaarde. Men
noemde den eisch van twee zetels overvragen. De bepaling
van het aantal Wethouders wordt niet beheerscht door het
evenredigheidsvraagstuk, maar, wil men dit laten gelden, dan
heeft sprekers fractie recht op ruim anderhalven zetel, als
men den Burgemeester tot de burgerlijke partijen rekent.