218 MAANDAG 17 OCTOBER 1927. die niet geven, maar wanneer zij niet willen geven een ver klaring, dat die menschen in dienst zijn geweest, dan is dat een tekort doen aan de rechten van de arbeiders: wanneer zij die noodig hebben om hun rechten te doen gelden, dan moet men hun die verschaffen. Bovendien weet men niet, wat de Pensioenraad onder lossen en tijdelijken dienst verstaat; misschien beschouwt hij 2 maanden achtereen werkzaam te zijn en dan weer een maand niet als lossen dienst en 2 jaar onafgebroken werkzaam zjjn als tijdelijken. Spreker vraagt dus niet meer, maar kan ook niet met minder volstaan dan wat eenigszins recht en billijk is. De heer Wilmer wenscht in overweging te geven om thans over dit punt niet verder te discussieeren. Ook degenen, die het niet eens zijn met het College, wenschen niet, dat op dit oogenblik een beslissing genomen wordt; hun wensch gaat niet verder dan dat de zaak nog eens onder de oogen gezien wordt en speciaal dat deze gebracht wordt in het georganiseerd overleg. Men moge zich op het standpunt stellen, dat het gelijk is aan den kant van Burgemeester en Wethouders, daar ver schillende Raadsleden van meening zijn, dat er nog wel iets op te vinden is, zal men zich toch zeer goed kunnen indenken, dat verscheidene belanghebbenden ook niet kunnen inzien, dat hun wensch niet kan ingewilligd worden. Alleen reeds om die reden zou het wel wenschelijk zijn, dat deze zaak nog eens gebracht werd in het georganiseerd overleg. Dan kan daarna aan den Raad alsnog schriftelijk praeadvies dien aangaande worden gegeven. De Voorzitter zegt, dat, als de Raad naar aanleiding van het ingekomen adres een besluit nam, dit ongetwijfeld door de Kroon zou vernietigd worden, aangezien het betreft een zaak, welke niet tot de bevoegdheid van den Raad behoort. Men is met dit adres aan het verkeerde adres. Het kan zijn, dat de billijkheid eischt, dat deze menschen geholpen worden, maar dan moet men zich daartoe wenden tot de Tweede Kamer. Een eventueel door den Raad te nemen besluit zou het College ter zijde moeten leggen; Burgemeester en Wethouders willen nog wel eens overwegen, hoe in voorkomende gevallen hunne houding zal zijn, maar die zal wel niet veel veranderen, want zij hebben de zaak lang overwogen en nauwkeurig bezien. De heer Goslinga is er voor, dat alles gedaan wordt om de betrokken werklieden en ook de organisaties ervan te overtuigen, dat het geen onwil van het College is om iets in het belang van deze menschen te doen, doch dat het een voudig onmogelijk is. Op Burgemeester en Wethouders moet niet het odium rusten, alsof zij met een eenvoudige verklaring een aantal menschen aan een pensioen of verhoogd pensioen zouden kunnen helpen, doch dat zij dat niet willen. Met het oog daarop zou spreker geen bezwaar ertegen hebben, dat de zaak alsnog aangehouden wordt. De Voorzitter zegt, dat er geen quaestie kan zijn van aanhouden, omdat de Raad in dezen niets te besluiten heeft. Burgemeester en Wethouders kunnen alleen toezeggen, dat zij de zaak opnieuw willen bekijken en nagaan, of er een of andere mouw aan te passen zou zijn; maar zij zijn geroepen tot uitvoering der wet en dat moeten zij doen naar eer en geweten. De heer Sijtsma vraagt, of het niet wenschelijk zou zijn aan het in de motie uitgedrukte verlangen te voldoen en het georganiseerd overleg nog eens te hooren, dat misschien een goeden raad kan geven? De Voorzitter zegt, dat Burgemeester en Wethouders ge roepen zijn om de wet uit te voeren en daarbij gaarne in aanmerking nemen alles wat hun gezegd wordt, maar de zaak is nauwkeurig onderzocht en er zijn geen nieuwe ar gumenten aangevoerd. Adressant moet dus om zijn doel te bereiken bij de Tweede Kamer zijn en wetswijziging vragen. De heer van Stralen meent, dat de Voorzitter zich op een verbazend steil en formeel standpunt plaatst. Bovendien zegt de Wethouder, dat Burgemeester en Wethouders zullen over wegen of er niet op de een of andere manier wat aan te doen is en de Voorzitter zegt, dat er niets aan te doen is. De heer Baart vraagt niet, dat de Raad een uitspraak zal doen, maar alleen dat Burgemeester en Wethouders de zaak nog eens brengen in een Commissie, die toch is ingesteld om Burgemeester en Wethouders te adviseeren; wat kan er tegen zijn, dat die commissie haar advies uitbrengt? De Wethouder heeft zich vermoedelijk niet op de hoogte gesteld van wat in andere plaatsen omtrent deze quaestie is gebeurd; anders had hij daarvan wel mededeeling gedaan. Het College kan nog zoo meenen, dat het gelijk heeft, de heer Wilbrink heeft er ook zeer aan getwijfeld en welk bezwaar kan er tegen zijn ook de meening van anderen eens te hooren? De heer Elkerbout acht het gewenscht deze zaak nog eens nader te bezien. De Voorzitter zegt, dat het College gaarne wil overwegen, of het wenschelijk is het georganiseerd overleg te hooren. De uitvoering van de wet is evenwel aan het College opge dragen en niet aan den Raad. De heer Wilbrink zegt, dat de Pensioenwet door den Pensioenraad wordt uitgevoerd. Het College moet hem de noodige gegevens naar waarheid verschaften en dat kan hier zonder bezwaar. De heer Elkerbout vraagt, of Burgemeester en Wethouders willen toezeggen de zaak nader in onderzoek te nemen en haar aan het georganiseerd overleg voor te leggen. De Voorzitter kan dadelijk deze toezegging geven, dat het College nader zal overwegen of raadpleging van het georga niseerd overleg nieuw licht kan ontsteken. Verder kan spreker niet gaan. Spreker moet aanneming van de motie-Baart ten sterkste ontraden. De motie van den heer Baart wordt aangenomen met 19 tegen 12 stemmen. Vóór stemmende heer Vallentgoed, mevrouw Braggaar de Does, de heereri Verweij, Elkerbout, Kooistra, van Tol, Baart, de Reede, Sijtsma, Parmentier, Kuivenhoven, van Stralen, van der Reijden, Schïiller, Wilbrink, Wilmer, Bur- gerjon, Groeneveld en van Eek. Tegen stemmen: de heeren Heemskerk, van Es, Bosman, Bergers, Romijn, Spendel, Meijnen, Goslinga, Splinter, Tepe, Reimeringer en Huurman. De heer Baart heeft van overheidspersoneel vernomen, dat deze zaak spoedig door den Pensioenraad moet worden af gehandeld, in verband waarmede hij het College verzoekt om de uitvoering der motie te willen bespoedigen. Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens besloten het adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. 11°. Schrijven van B. Neuteboom, houdende klacht over hinder, veroorzaakt door de bijeenkomsten van het Neder landsche Leger des Heils in het perceel Beestenmarkt No. 34. De Voorzitter zegt, dat dit een zeer eenvoudige zaak betreft. Adressant woont in een perceel op de Beestenmarkt, waar beneden bijeenkomsten plaats hebben van het Nederlandsche Leger des Heils, welke bijeenkomsten opgeluisterd worden door muziek, hetgeen soms voor de omwonenden en in het bijzonder voor den bovenbewoner zeer storend geacht moet worden. Spreker heeft met den Commissaris van Politie nagegaan, in hoeverre het mogelijk zou zijn aan het bezwaar van adres sant tegemoet te komen, en als gevolg van dat overleg heeft de leider van het Nederlandsche Leger des Heils zich bereid verklaard om zich zooveel mogelijk te beperken in het ge bruik van de Turksche trom en in het toelaten van te luid ruchtige uitingen van muzikaal en ander genot. Burgemeester en Wethouders stellen dus aan den Raad voor om dit verzoek te stellen in handen van den Burge meester ter afdoening. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. 12°. Voorstel van den heer van Stralen om eenige gemeente lokalen aan te wijzen als ontspanningslokaal voor werkloozen gedurende de wintermaanden. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten het voorstel te behandelen na afloop van de gedrukte agenda. 13°. Verzoek van de openbare vergadering van ïVolks- onderwijs", om het verzoek van de vereeniging voor Christelijk Onderwijs, in zake de vestiging van een bijzondere school in het Morschkwartier af te wijzen en een onderzoek in te stellen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 4