MAANDAG 17 OCTOBER 1927. 227 Voortzetting van de geschorste openbare vergadering des avonds te uur. Thans zijn afwezig de heeren Splinter en Manders. Voortgezet wordt de behandeling van punt 9. De heer Verweij heeft zich vanmiddag, toen hij zeide, dat hij zich zou beperken tot de aanvrage van het schoolbestuur als zoodanig en niet zou spreken over alles wat in een ver verwijderd verband met deze geschiedenis staat, het recht voorbehouden om aan de hand van de gevoerde besprekingen terug te komen op die zaken, die als een onderdeel van het geheel kunnen worden beschouwd. Vele sprekers zijn op zij wegen getreden en het is niet sprekers schuld, dat hij ook op zijwegen is gedrongen. De heer Meijnen heeft speciaal den nadruk gelegd op de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van het schoolbestuur. Spreker wil daaraan niets af of toe doen, maar voor spreker staat ouk als een paal boven water de absolute betrouwbaar heid van de gegevens van de tegenpartij. Spreker meent, dat op unfaire wijze is gewerkt met het verzamelen van deze handteekeningen. In de eerste plaats is er buitengewoon de nadruk op gelegd, dat, wanneer deze school in dit kwartier zou geopend worden, dit, in tegenstelling met de school in de Paul Krugerstraat, een buitengewoon nette school zou zijn, waar men eerder zijn kinderen naar toe zou zenden dan naar een minder nette school. Voorts is er gezegd, dat de school op een bepaalde plaats in het kwartier aan den Morschweg zou verrijzen. Tot be woners van de Reitzstraat zeide men, dat zij in die straat zou komen, en tot bewoners van den Morschweg, dat zij aan dien weg zou worden gebouwd. Het schoolbestuur heeft veel te lichtvaardig laten teekenen, hetgeen hieruit blijkt, dat op de lijst 21 kinderen voorkomen, waarvan vaststaat, dat zij deze school niet zullen bezoeken, omdat zij daarvoor te oud zijn. Verder heeft de heer Meijnen buitengewoon sterk den nadruk gelegd op de onschendbaarheid van de Kroon. Als de juris prudentie iri deze zoo is, dat, wanneer de Kroon met betrek king tot een bepaalde zaak de wet heeft geïnterpreteerd, onverbiddelijk hetgeen de Kroon zegt als juist moet worden aangenomen, dan kan men de medewerking van den Raad in dergelijke aangelegenheden wel afschaffen. Men mag dus de Kroon in deze niet als absoluut onschendbaar beschouwen, omdat dit in zich zou sluiten, dat de Raad afstand deed van rechten, welke nu eenmaal des Raads zijn. De Noordeinde-school, waarvan de heer van Es heeft gezegd dat zij geen plaats meer kan bieden aan den toevloed van nieuwe leerlingen, heeft naar sprekers meening met deze zaak niets te maken, maar, nu de heer van Es haar er bij gehaald heeft, wil spreker herhalen wat hij in de Commissie van bijstand voor het onderwijs heeft gezegddat de groei van deze school een ongezonde groei is, omdat het gemis van een openbare school in dat stadsgedeelte een van de oorzaken is, waardoor het aantal leerlingen dier school zoozeer toe neemt. De ouders letten vaak niet op de richting van de school, maar vragen alleen wat voor hen het gemakkelijkst is. De geweldige groei van de school aan het Noordeinde is door de plaatselijke omstandigheden zeer in de hand gewerkt. Spreker acht de opmerking van den heer van Es, dat het de bedoeling van de schoolbesturen is om door middel van de scholen propaganda te maken voor de kerk, zeer bedenke lijk. Als men dat standpunt op onderwijsgebied gaat innemen, dan moet spreker gaan overwegen of de gelijkstelling,althans in Leiden, verder kan worden doorgevoerd dan totnutoe het geval is. De gemeente moet geen propaganda maken, voor welke richting ook; dat is een buitengewoon bedenkelijk verschijnsel; het is niet de bedoeling van de gelijkstelling om de school voor kerkelijke of politieke doeleinden te ge bruiken; wanneer de school een verlengstuk of onderdeel van de Kerk wordt, dan is het tijd om een einde te maken aan de subsidieering van het bijzonder onderwijs. Het doet spreker genoegen, dat uit een verkiezingsspeech van den heer van Eek voor den heer van Es nog iets te leeren valt. Hij zegt, dat de S. D. A. P. aan de totstandkoming van die bijzondere school moet medewerken, omdat dat in het belang van de bevolking van die wijk is, maar hij is daarbij inconsequent, want dan komt de openbare school aan de Paul Krugerstraat waarschijnlijk in aanmerking voor opheffing. De heer Wilmer vraagt: waar blijft men met de financiëele gelijkstelling, wanneer men een dergelijken eisch gaat stellen aan de waarde van handteekeningen. De heer Wilmer zegt nu: wanneer ieder op zijn manier de wet gaat uitleggen en niet naar de officiëele interpretatie. Spreker is en blijft voor alsnog voorstander van de financiëele gelijkstelling, al zal het moeilijk zijn de rechterzijde daarvan te overluigen, maar dat wil niet zeggen dat hij zich maar neerlegt bij alle besluiten en verzoeken, die den Raad bereiken en dat hij zijn inzichten en wijze van beoordeeling op zijde zet ten aanzien van ver schillende vraagstukken, omdat de wet nu eenmaal aan de hand van gebeurtenissen in andere plaatsen op een bepaalde wijze is uitgelegd. Zijns inziens moeten de Raadsleden bij die verschillende aanvragen ook hun eigen rechtsgevoel en hun eigen gezond verstand laten spreken. Volgens den Wethouder moet als logisch gevolg van de wetgeving op dit gebied deze aanvrage worden ingewilligd, maar spreker heeft vanmiddag reeds betoogd, dat hij het hiermede niet eens is. Op grond van welke motieven moet deze aanvrage wor den afgewezen? Niet mogen worden medegeteld de kinderen, namens wie niet het wettelijk hoofd van het gezin heeft geteekend, terwijl verder ook moeten worden afgetrokken de 20 kinderen, die reeds op een gelijksoortige bijzondere school gaan, en de kinderen, van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen, dat zij met het oog op hun leeftijd de nieuw op te richten school niet zullen bezoeken. De heer Spendel vraagt of dat in de wet staat. Spreker antwoordt, dat dat in een ongeschreven wet staat, die hij zich in verband met deze zaak heeft gesteld, ledereen zal toegeven, dat men mag aannemen, dat kinderen van 12|, 13, 13|enl4 jaar niet naar een nieuw op te richten school zullen gaan. Mag men kinderen van dien leeftijd medetellen, dan kan men evengoed menschen van 40 of 50 jaar op een lijst plaatsen. Het geldt hier 46 handteekeningen tezamen. Bovendien moet men beoordeelen de waarde van 58 hand teekeningen, die later zijn teruggenomen. Zet iemand zijn handteekening onder een bepaald stuk, dan geeft hij te kennen te zullen medewerken aan de uitvoering van hetgeen in dat stuk staat, maar, als die handteekening wordt teruggenomen, dan blijkt de steller daarvan op het oogenblik, waarop hij die handteekening plaatste, de zaak niet te hebben begrepen of verkeerd of onvolledig te zijn voorgelicht en heeft zijn hand teekening absoluut geen waarde voor het doel, waarvoor zij is gezet. Sprekers rechtsgevoel zegt hem, dat die 58 hand teekeningen niet mogen worden medegeteld. Hoe men de zaak dan ook wendt of keert, men blijft altijd beneden het bij de wet vereischte aantal kinderen. Spreker meent, dat er krachtens de verstrekte cijfers niet de minste redelijke zekerheid is, dat die school op den dag van opening bezocht zal worden door 80 leerlingen. Spreker kan zijn stem dan ook niet aan dit voorstel geven. De opmerking van den heer van Es, dat het hoog tijd was dat daar een christelijke school kwam, omdat die menschen zoo dom waren, heeft spreker gevoeld als een onvriendelijk heid aan het adres van al die onderwijzers van de school aan de Paul Krugerstraat; spreker meent, dat die beschuldi ging in geen enkel opzicht op waarheid berust. De heer Romijn steunt het voorstel van den heer Sijtsma, al vindt hij het ingewikkeld door de benoeming van 5 Raads leden en alles wat daaraan vastzit. De Wethouder zegt, dat de Gemeenteraad wel degelijk heeft te beslissen overeenkomstig de jurisprudentie van de Kroon, maar hij zal toch moeten toegeven, dat die juris prudentie uitsluitend speciale gevallen betreft; nu kan de Wethouder wel oordeelen, dat het geval, dat zich indertijd heeft voorgedaan, geheel in overeenstemming is met dit geval, maar dat doet niet af aan het feit, dat de beslissing van de Kroon enkel en alleen voor dat geval beteekenis heeft. Aan de Kroon zal wel een zeer lang leven beschoren zijn, maar er is geen waarborg, dat de tegenwoordige juris prudentie altijd zoo zal blijven, omdat er wel andere autori teiten kunnen komen, die van een andere opinie zijn, vooral ook waar overal en steeds critiek op die jurisprudentie wordt uitgeoefend. Men kan dus niet volhouden, dat de Raad zoo moet beslissen, omdat de Kroon zoo beslist heeft. De wet eischt, dat bij de aanvrage wordt overgelegd een verklaring, waaruit blijkt dat die school zal worden bezocht door 80 leerlingen en de Raad heeft te beoordeelen of die voorwaarde vervuld is. Men mag niet met een beroep op de jurisprudentie zeggen: men moet aannemen, dat dit inderdaad zoo is. De stem, die men uitbrengt, beteekent, dat men partij zal moeten kiezen tusschen de verschillende geuite beschul digingen. Nu zegt de Wethouder, dat men moest afwachten hetgeen de Vereeniging voor Christelijk Onderwijs op de beschuldigingen van Volksonderwijs weer in het midden zal brengen, maar spreker gelooft toch, dat een dergelijk onderzoek, waarbij men juist de meest belanghebbende partijen op elkaar los laat trekken, voor de Raadsleden niet de noodige waarborgen kan bieden, dat het op geheel onpar tijdige wijze plaats heeft, wat men toch kan en mag ver wachten. Spreker acht het daarom in dit geval voor een Raadslid onmogelijk zijn stem vóór of tegen uit te brengen. De heer Wilbrink zegt, dat men na hetgeen vanmiddag over deze zaak is gesproken wel verplicht is partij te kiezen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 13