MAANDAG 17 OCTOBER 1927.
225
De heer Kooistra wijst er op, dat in de Raadsvergadering
van 25 Juli 1.1. door het toenmalig lid den heer Eerdmans
een mededeeling is gedaan over het inzamelen van hand-
teekeningen en de wijze waarop deze zijn verkregen, betreffende
een bijzondere school aan den Morschweg en naar aanleiding
daarvan aan Burgemeester en Wethouders heeft verzocht een
onderzoek te doen instellen naar de beteekenis der verkregen
handteekeningen, waarop door den Voorzitter en den Wet
houder een bevredigend antwoord werd gegeven. Nu heeft,
spreker dezen indruk gekregen uit hetgeen door Burgemeester
en Wethouders is gezegd, dat het beteekende een loyale toezeg
ging wat betreft het instellen van een onderzoek in deze zaak.
De heer Romijn was toen niet aanwezig, maar spreker wel
en hij heeft den indruk gekregen, dat ook door den Voorzitter
de toezegging is gedaan, dat een onderzoek zou ingesteld
worden.
Spreker zou nu nog aan den Wethouder de reden willen
vragen, waarom geen onderzoek is ingesteld. Spreker wil
den persoon, die namens Volksonderwijs een onderzoek heeft
ingesteld zeer, zeer, zeer boven allen twijfel verheffen. Spreker
staat volkomen voor den heer Bader in; wat deze verklaart
is waarheid. Ten opzichte van de betrouwbaarheid van de
personen door den heer Meijnen genoemd, zal spreker niet
zeggen, zooals de heer Bergers, je moet weten van welken
kant het komt.
Spreker kan zich niet voorstellen, dat het Gemeentebestuur,
waar het op 25 Juli een verzoek kreeg om een onpartijdig
onderzoek in te stellen, daartoe niet is overgegaan, omdat
toen reeds de zekerheid was verkregen, dat het met het
inzamelen van die handteekeningen niet goed was gegaan.
De gemeente had een behoorlijk onderzoek in moeten stellen
en als tusschenpersoon moeten optreden. Waarom is dat niet
gedaan? Redelijkerwijs had men een onderzoek mogen ver
wachten.
De heer Groeneveld begrijpt ook niet waarom geen onder
zoek naar de deugdelijkheid van die handteekeningen is inge
steld. De heer Meijnen heeft een onderzoek ingesteld en de per
sonen van deVereeniging voor Christelijk Onderwijs, die die hand
teekeningen verzameld hebben, nog eens gehoord. Maar dat
onderzoek lijkt nergens op; men gaat toch niet iemand, die
beschuldigd wordt iets niet goed te hebben gedaan, als getuige
in eigen zaak hoorenDat is wel een zonderlinge manier om
tot de waarheid te komen.
Het zou dus wel beter geweest zijn, wanneer de heer Meijnen,
die toen nog Wethouder was, het onderzoek op andere wijze
had ingesteld en zich niet daartoe tot de beschuldigden had
gewend. Zoo iets is altijd verkeerd.
Spreker sluit zich aan bij de vraag, die reeds in dit debat
gesteld is: waarom hebben Burgemeester en Wethouders,
aangezien de waarde van die handteekeningen in twijfel werd
getrokken, niet een onderzoek daarnaar ingesteld?
De heer Wilmer zal volstaan met iets te constateeren en
met over iets zijne verwondering uit te spreken.
Spreker wil constateeren, dat geen van hen, die het prae-
advies hebben bestreden, heeft kunnen aantoonen, dat de
Raad niet door de wet en de daaruit voortvloeiende juris
prudentie verplicht zou zijn om het verzoek van het school
bestuur in te willigen. De heer Verweij heeft het ook ruiterlijk
erkend. Die zeide: ik kan niet ontkennen, dat wij door de
wet worden verplicht, maar ik wensch het odium daarvan
niet op mij te laden; ik laat de verantwoordelijkheid aan de
Kroon, die deze beslissing zal nemenik wensch daaraan niet
mede te werken.
Men moge zich voorstander noemen van financiëele gelijk
stelling tusschen openbaar en bijzonder onderwijs; maar als
men de wet niet wil uitvoeren, dan zal er van die financiëele
gelijkstelling weinig terechtkomen. Dan zal het te Leiden
moeten gaan zooals de heer Verweij het inziet en in een
andere gemeente weder zooals een ander dat inziet. Als men
de financiëele gelijkstelling niet wil doorvoeren, zooals de
wet en de daarop gegronde jurisprudentie haar opvatten, dan
komt er practisch niets van terecht.
Verder wil spreker zijne verwondering erover uitspreken,
dat de heer Romijn verklaard heeft namens den Vrijheids
bond te spreken. Spreker had verwacht, dat de heer Romijn
zou gezegd hebben: namens de meerderheid van de fractie
van den Vrijheidsbond. Waar de inwilliging van een verzoek
door Burgemeester en Wethouders wordt gefundeerd, uitslui
tend op het feit, dat zij de wet moeten nakomen, zou het
spreker wel verwonderen als een Wethouder met het voorstel
van Burgemeester en Wethouders niet zou medegaan.
Wanneer het juist is, dat de heer Romijn heeft gesproken
namens de tractie van den Vrijheidsbond, dan zal spreker
met zeer groote belangstelling afwachten, hoe de heer Reime-
ringer zijn standpunt in deze zal rechtvaardigen; een stand
punt, dat afwijkt van dat van Burgemeester en Wethouders,
die schriftelijk uiteengezet hebben, dat het gemeentebestuur
door de wet en daarmede is spreker het geheel eens
verplicht is om het verzoek in te willigen.
De heer Sijtsma meent, dat het vechten tegen windmolens
is en dat men toch de aanneming van dit voorstel niet kan
verhinderen, waarom het spreker ook niet te doen is.
Spreker is altijd vóór de gelijkstelling van het onderwijs
geweest, maar het betreft hier een eerequaestie en daarom
verwondert spreker zich er over, dat men aan de overzijde
er niet op gesteld is nog een uitspraak uit te lokken. Het
gaat er hier niet om, om iets te overwegen, zooals bij den
bouw van de Havenbrug of elk ander technisch voorstel,
maar het gaat er omwie spreekt waarheid. Daarom konden
Burgemeester en Wethouders door overwegen zooals zij hebben
gedaan niet aan de weet komen of de handteekeningen echt
zijn. De heer Meijnen gelooft wat de beeren van zijn kant
zeggen en spreker is het met den heer Kooistra eens, die
zegt te gelooven wat de heer Bader rapporteert; spreker kent
den heer Bader ook sedert jaren als een eerlijk man. Wanneer
dit voorstel zonder meer aangenomen wordt, blijft voor een
deel der bevolking op de menschen, die dat onderzoek hebben
geleid, het odium rusten, dat zij niet waar geweest zijn. Dat
zal de heer Meijnen toch ook niet willen.
Spreker had de insinuatie van den heer van Es, dat die
menschen wellicht zoo dom waren, omdat zij op een openbare
en op geen Christelijke school gingen, van iemand van zijn
ontwikkeling niet verwacht. Ook acht spreker diens woorden
op Vrijdagavond: er zijn zoovele menschen op den rand van
de kerk en om die te behouden gebruiken wij de school, zeer
bedenkelijk. Dat is weer de oude schoolstrijd trachten te doen
herleven.
Spreker meent, dat de tegenstrijdigheid in de verschillende
verklaringen moet opgelost worden door een onpartijdig
onderzoek onder leiding van Burgemeester en Wethouders
of van den Raad. Spreker begrijpt, dat Burgemeester en Wet
houders, die het indertijd niet hebben gedaan, het nu ook niet
willen en weet ook niet, hoe de Raadsleden erover denken,
maar hij wil zelf wel medewerken, dat alle 120 menschen
eens ernstig ondervraagd worden wat toen gezegd is door
de personen, die om handteekeningen kwamen. Dan weet men
hoe de zaak staat. Op grond daarvan stelt spreker voor, dat
de Voorzitter 5 leden van den Raad uit alle par tijen aanwijst,
om een onderzoek in te stellen naar alle handteekeningen;
die Commissie kan dan een rapport over deze zaak aan den
Raad uitbrengen.
De Voorzitter deelt mede het volgende voorstel van den
heer Sijtsma ontvangen te hebben
»De Raad verzoekt den Voorzitter een vijftal raadsleden
aan te wijzen uit de verschillende partijen en deze uit te
noodigen een onderzoek in te stellen naar de wijze, waarop
de handteekeningen van de ouders, die hebben verklaard
bereid te zijn hunne kinderen de te stichten school in het
Morschkwartier te doen bezoeken, zijn verkregen, om daarna
daarover een rapport aan den Raad over te leggen".
Het voorstel van den heer Sijtsma wordt voldoende onder
steund en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Reimeringer vestigt de aandacht van den heer
Wilmer er op, dat, wanneer bij het uitbrengen van een advies
één van de leden van het College een andere meening heeft
dan de overige leden, daarvan nooit melding gemaakt wordt.
Spreker kan verklaren, dat hij zich zijn stem heeft voor
behouden. Door Opzoomer is gezegd, dat misverstanden de
aanleiding zijn tot de grootste tragedies. Dat is zeker hier
wel het geval.
De groote moeilijkheid voor iemand, die de zaak onpartijdig
wil beschouwen, is in deze wel, dat men aan beide zijden te
doen heeft met menschen, wier goede trouw boven allen
twijfel verheven is. Dit geldt zoowel van het schoolbestuur,
dat de aanvraag gedaan heeft, als van degenen, die tegen
de aanvraag opkomen.
Er is dus alle aanleiding om in dit geval te denken aan
misverstanden. Wanneer spreker voor zich krijgt een aan
vraag betreffende stichting van een bijzondere school met de
vereischte handteekeningen en verder voldoende aan de
eischen der. wet, dan zal hij niet uit kinderachtigheid zeggen
nu ga ik er tegen ageeren. Maar de gedachte kan post
vatten, dat tengevolge van een misverstand ook geteekend
is door ouders, die wel gevoelen voor zoo'n school, doch er
niet aan zouden denken om hunne kinderen erheen te sturen,
zoodat men toch komt aan het volgens de wet vereischt
minimum van 80 handteekeningen.
Spreker heeft zich dus zijn stem voorbehouden, omdat hij
stemt naar recht en billijkheid.
De heer Tepe was tot heden van meening, dat in deze
vergadering, het College incluis, niemand in twijfel trok, of