224
MAANDAG 17
OCTOBER 1927.
wisten allen en beschouwden het als vanzelf sprekend, dat
zij verklaarden van plan te zijn om hunne kinderen naar de
op te richten school te sturen. In de meeste gevallen werd
dit als zoo vanzelf sprekend beschouwd, dat deze vraag niet
eens ter sprake behoefde te komen.
Verder wordt dan gewag gemaakt van de quaestie, of men
in geval van verhuizing naar een geheel ander stadsgedeelte
ook verplicht zou zijn om zijn handteekening gestand te
doen, ten aanzien waarvan natuurlijk geantwoord is, dat men
in zoo'n geval vrij was. Dan wordt gezegd: nooit en nergens
hebben wij getracht om iemand over te halen om onze lijst
te teekenen, wanneer hij toch niet van plan was om zijn
kinderen ooit naar bedoelde school te zenden.
Door de 3e groep is medegedeeld: Bij onze bezoeken aan
de bewoners van het Morschkwartier is steeds door ons de
vraag gesteld, of men iets gevoelde voor oprichting eener
Christelijke school en ol men, indien er een Christelijke
school kwam, zijn kinderen daarheen zou zenden. Werden
die vragen bevestigend beantwoord, dan werd om hand
teekening verzocht.
Dit is ook geschied bij den man, die Vrijdagavond in het
Nut het woord gevoerd heeft, den heer Jongbloed. Deze heeft
echter in tweede instantie verklaard de beteekenis van de
onderteekening niet begrepen te hebben. Dat is dus een uit
zonderingsgeval.
Persoonlijk heeft hij alle gegevens en ook de namen van
zijn kinderen ingevuld. Reeds vóór de vergadering van Vrijdag
avond werd dit geval door het schoolbestuur beschouwd als
een van de 3 of 4 gevallen, waarin de kinderen door het
bestuur niet meer zijn meegeteld. De beschuldiging, dat aan
de ouders gezegd is, dat zij maar moesten teekenen en toch
hun kinderen niet behoefden te zenden, is zoo verklaart
een ander bezoeker een pertinente leugen. Geen hand-
teekeningen werden gevraagd van ouders, die niet voornemens
waren hun kinderen naar de te openen school te zenden.
Spreker heeft die vijf schriftelijke en onderteekende ver
klaringen Zaterdag gevraagd, omdat hij niet wist, dat hij
's avonds hetzelfde in de courant kon lezenvoor zich zelf
had hij aan deze verklaringen van personen, die hij kent en
hoogacht, geen behoefte. Spreker meent dus, dat het school
bestuur geen blaam treft. Spreker, die het schoolbestuur al
eenige tientallen jaren lang kent, verwachtte ook niets anders;
op grond van de gunstige reputatie van dit bestuur acht
spreker het tot zulke unfaire handelingen ook niet in staat.
Ook als Wethouder heeft spreker gedurende 4 jaar de zaken
altijd op de meest aangename wijze met dit schoolbestuur
behandeld. Dit zegt iets omtrent de opvattingen en de handel
wijze van dat bestuur.
Wat de jurisprudentie betreft, de Kroon heeft reeds her
haaldelijk beslist, dat, als men redelijkerwijs mag aannemen,
op het oogenblik der inzending van de aanvrage, dat de op
lijst voorkomende kinderen de school zullen bezoeken, dan
de zaak in orde is. Dit was hier het geval. Ten overvloede
heeft spreker 14 dagen geleden, dus na de twee acties,
gevraagd hoe het schoolbestuur er nu over dacht en het
heeft hem verzekerd, dat het redelijkerwijs kon verwachten,
dat de kinderen de school zouden bezoeken, behalve de paar
uitzonderingen, waarvan spreker er een vermeld heeft naar
aanleiding van het in tweede instantie ingestelde onderzoek.
Zaterdag 1.1. heeft spreker dit nog eens ten overvloede
aan het Bestuur gevraagd en toen is hem hetzelfde antwoord
gegeven.
Dit heeft spreker alleen willen zeggen, omdat de eer van
dit schoolbestuur voor hem voldoende beteekenis heeft om
hetgeen hij daarover objectief zou kunnen zeggen hier in het
midden te brengen na de opmerkingen, welke dienaangaande
gemaakt zijn. Hij blijft daarmede geheel getrouw aan hetgeen
hij gezegd heeft in antwoord aan den heer Eerdmans, toen
deze zeide, dat het voor spreker buitengewoon moeilijk zou
zijn om dat onderzoek zelf t,e leiden, aangezien het hier
vrienden van spreker gold. Toen heeft spreker te kennen
gegeven, dat hij in de 4 jaren, dat hij Wethouder was
geweest, voldoende blijk had gegeven van recht door zee te
kunnen gaan en dat het ook in dit geval zoo zou zijn. Daaraan
is spreker, voor zoover van hem afhangt, volkomen getrouw
gebleven. Als het schoolbestuur en deze bezoekers dingen
gedaan hadden, waarvan hij zou moeten zeggen, dat ze niet
door den beugel kunnen, dan zou hij ze zeker hier niet
verdedigen.
In tegenstelling met de heeren Yerweij en Romijn meent
spreker, dat in dezen voldaan wordt aan de eischen, welke
de Kroon herhaaldelijk in hare beslissingen gesteld heeft, en
dat het niet aangaat om te zeggen: nu wil ik die beslissing,
in hoogste instantie genomen, nog eens toetsen aan wat ik
als mensch en Raadslid daarover denk. Dat kan men wel
doen, maar dergelijk toetsen heeft niet het geringste effect.
Hier is aan het woord de Kroon en aan wat deze heeft uit
gemaakt heeft men eenvoudig te gehoorzamen. De Raadsleden
zitten hier niet om daarop critiek uit te brengen, welke geen
effect kan hebben. Er is geen aanleiding voor die critiek;
maar al was die aanleiding er wel, al was het met die hand-
teekeningen niet in orde, dan zou ze voor de Kroon toch
nog gelden. Ook de quaestie van den leeftijd kan geen invloed
uitoefenen. Men kan wenschen, dat er een leeftijdsgrens
gesteld wordt; dat is misschien volkomen logisch; maar daar
mede komt men hier niet verder; men moet dan doen wat
de "Voorzitter zoo straks in een ander verband heeft aan
geraden, n.l. zich wenden tot de hoogere autoriteit, welke op
dat stuk de bestaande regeling zou kunnen wijzigen. De
Leidsche Raad kan hier niets doendie heeft te handelen over
eenkomstig hetgeen de Kroon herhaaldelijk uitgemaakt heeft.
De Kroon heeft in 1925 ten aanzien van Veenhuizen, in
1926 ten aanzien van Yelzen en nog onlangs op 2 September
aldus beslist. Een ander besluit kan de Raad niet nemen,
al zouden de Raadsleden het betreuren. Spreker heeft zich
niet door vriendschap, voor welken kant ook, laten leiden,
maar de zaak rustig en objectief bekeken en meent, dat het
eenige dat de Raad kan doen is het voorstel van Burge
meester en Wethouders aannemen. Dat is ook veel flinker
dan vandaag geen besluit nemen en op negatieve manier
medewerking verleenen. Spreker beveelt het voorstel dan ook
bij den Raad krachtig aan.
De heer van Es is het geheel met den heer Meijneneens;
wanneer men deze toepassing van de wet niet wil, moet men
bij een ander kantoor zijn om wetswijziging te krijgenlaten
de tegenstanders hiervan de meerderheid in de Tweede
Kamer zien te krijgen en enkele zetels achter de groene tafel
en met een andere onderwijswet komen.
Wanneer de door Volksonderwijs verstrekte gegevens juist
zouden blijken, dan zouden de rnenschen geteekend hebben
uit een zekere domheid, althans omdat zij te weinig ontwik
keld waren, want anders teekent men niet op een lijst zonder
te weten waarvoor men teekent. Nu staat reeds langen tijd
een openbare school in de Paul Krugerstraat en als dat mede
het resultaat is van het op de openbare school gegeven
onderwijs, dan is het hoog tijd, dat daar een Christelijke
school komt om de ontwikkeling daar op hooger peil te
brengen.
Spreker acht daar een Christelijke school in elk geval
noodig, omdat er in de geheele omgeving geen is; de school
aan het Noordeinde is hemelsbreed wel zeer dichtbij, maar
practisch zeer moeilijk te bereiken.
Men kan niet ontkennen, dat het Morschkwartier een arbei
derswijk is en spreker hoopt dan ook op den steun van de
sociaal-democraten; immers de heer van Eek heeft in zijn
verkiezingsspeech op den Burcht gezegd, dat zij met een gerust
hart het oordeel van de arbeiders afwachtten, in het volle
besef dat zij zich steeds hebben laten leiden door de belangen
van de arbeidersklasse en van de kleine burgerij. En met de
stichting van een Christelijke school in een arbeiderswijk is
toch ook een arbeidersbelang gemoeid
Op grond hiervan, dat het in dit geval ook werkelijk een
arbeidersbelang geldt, zal wellicht de sociaal-democratische
fractie hier bereid zijn om met dit voorstel mede te gaan.
De zaak moet in dit licht bezien worden, dat men hier
weder te doen heeft met den strijd tegen het bijzonder onder
wijs. Men ziet direct de voorstanders en de tegenstanders van
het bijzonder onderwijs zich ontpoppen.
Het is nu eenmaal niet te ontkennen, het openbaar onder
wijs gaat steeds achteruit en het bijzonder onderwijs steeds
vooruit. De cijfers wijzen het uit. Dat is natuurlijk wel onaan
genaam voor de voorstanders van het openbaar onderwijs,
maar ze dienen dit als een feit te aanvaarden.
Er wordt wel eens als argument aangevoerd tegen het
oprichten van bijzondere scholen, dat de kosten van het
onderwijs daardoor zoozeer zouden stijgen; maar daartegenover
staat, dat het openbaar onderwijs minder zal gaan kosten
doordat de organisatie daarvan voortdurend meer en meer
moet worden ingekrompen. Daaraan wordt niet steeds vol
doende aandacht geschonken.
Dat er aanmerkingen gemaakt worden op de handteekenin-
gen op aanvragen betreffende stichting van bijzondere scholen,
daaraan is men gewend. Toen indertijd aan de orde was de
aanvraag betreffende de stichting van de Kooiparkschool werd
ook al bezwaar gemaakt tegen de handteekeningendie waren
afkomstig van ouders van kinderen, die al op de school aan
de Lusthoflaan waren en dat mocht ook niet. Gelukkig was
toen ook de jurisprudentie anders!
De heer Kooistra wil een enkele opmerking maken naar
aanleiding van hetgeen de Voorzitter gezegd heeft tegen den
heer Romijn.
De Voorzitter zegt, dat het betroffen heeft een persoonlijk
feit tusschen den heer Romijn en spreker. De heer Kooistra
kan het woord voeren over de aan de orde zijnde quaestie,
maar niet over dit incident.