MAANDAG 26 SEPTEMBER 1927. 201 Wanneer het honorarium per keuring gesteld wordt op ƒ5. er zijn 2 doctoren noodig dat is dus ƒ10.per geval, dan is uit dezen hoofde noodig 760.—. De controle-visites voor de gemeente-werklieden en gemeente-ambtenaren zijn op de begrooting van 1928 geraamd op 630.in totaal. Als men verder, wat betreft de inenting, neemt 24 zittingen met 2 doctoren, die ieder 10.honorarium per keer ontvangen, dan komt men tot 480.—. Totaal 1870.of 630.— minder dan voor de 5 stadsgeneesheeren wordt voorgesteld. Dat bedrag van 630.is dan nog beschikbaar voor de diensten, die zij b.v. bij feesten bewijzen. Men zal dus moeten toestemmen, dat het bedrag van 500.niet aan den lagen kant is, maar een honorarium is, dat er mag wezen. Dit laatste beschouwe de Raad als een persoonlijk oordeel van spreker, omdat hij de opinie van het College over den brief van de doktoren niet kent. Op de vraag van den heer Heemskerk omtrent de bedoeling van het voorstel sub b, antwoordt spreker, dat de stadsge neesheeren in nevenbetrekking blijven en hun verhouding tot de gemeente niet wordt gewijzigd. Het eenige wat gewijzigd wordt is, dat die nevenbetrekkingen thans in deze verorde ning worden genoemd en vastgelegd, terwijl zij vroeger apart werden vermeld. Het is dus geen opheffing van nevenbetrek kingen, maar slechts een verplaatsing met betrekking tot de verordening, waarin zij worden behandeld. De Voorzitter dankt den heer Meijnen voor het beant woorden van de verschillende sprekers, wat hij heeft gedaan op de volledige en uitvoerige wijze, welke men van hem gewoon is. Het College kan zich volmaakt met de gegeven toelichting vereenigen en heeft daaraan niets toe te voegen. Alleen wil spreker nog iets zeggen over het adres van de geneesheeren, dat ook in bespreking is. Adressanten zeggen teleurgesteld te zijn, omdat zij van een zeker inkomen van 1500.teruggaan tot een onzekere bezoldiging van voor sommigen aanzienlijk mindere som. Spreker kan hier weinig nieuws over zeggen. De diensten, welke de gemeente van die geneesheeren kan eischen, zijn nu eenmaal verminderd. Dat een gemeentebetrekking overbodig wordt, is wel meer voor gekomen. Was dan de betrokken ambtenaar in vasten dienst, dan werd een wachtgeldregeling toegepast, maar de stadsge neesheeren verkeeren in een andere positie. Hun betrekking is altijd een nevenbetrekking geweest en vormde niet hun eenige middel van bestaan. Zij zijn altijd benoemd voor drie jaar en laatstelijk zelfs voor één jaar. De band tusschen hen en de gemeente is dus een geheel andere als die tusschen b.v. den Directeur van den Geneeskundigen Dienst en de gemeente. Het belang van de gemeente staat hier tegenover dat van de geneesheeren. Kunnen die belangen met elkander in over eenstemming worden gebracht, dan is dit natuurlijk des te beter. Kan dit echter niet, dan moeten de belangen der geneesheeren wijken. Wat de feiten betreft, kan spreker zich slechts aansluiten bij hetgeen de heer Meijnen heeft gezegd. Aan den eenen kant is de bezoldiging voor de eene groep van diensten ruim en anderzijds is de betaling gesteld op precies dezelfde basis als die voor de Fondsdoktoren. Spreker kan niet inzien, dat tegenover de stadsgeneesheeren onbillijkheid wordt begaan. De heer Groeneveld wil tegenover de mededeeling van den heer Meijnen, dat de vertraging in hoofdzaak te wijten geweest is aan het feit, dat de Directeur van den Genees kundigen Dienst zooveel andere, urgenter zaken te behandelen had, plaatsen, dat een besparing van ƒ20.000.a ƒ30.000. voor de gemeente toch ook wel een urgente zaak is. Als er in deze zaak meer spoed betracht was, dan zou dergelijk bedrag voor de gemeentekas bezuinigd geworden zijn. Overigens, spreker, die de voorbehandeling der zaak heeft medegemaakt, heeft niet den indruk gekregen, dat de vertra ging in hoofdzaak te wijten zou zijn aan den Directeur, die zeer vlug werkt en wiens werk in den regel op tijd gereed is. Er zijn zeker andere oorzaken. De heer Sijtsma zegt, dat spreker water in zijn wijn gedaan heeft door genoegen te nemen met een vrije artsenkeuze alleen uit de stadsgeneesheeren, doch dit moet spreker ont kennen. Hij heeft nooit op een ander standpunt gestaan, hetgeen hieruit blijkt, dat in de door spreker op 28 November 1919 ingediende motie ook reeds gesproken wordt van vrije artsenkeuze uit de stadsgeneesheeren. Verder zegt de heer Sijtsma, dat er te Leiden 40 artsen zijn en dat de vrije artsenkeuze uitgebreid zou moeten worden tot die 40 artsen; maar dat heeft de heer Sijtsma niet te bevelen. Men kan artsen niet verplichten om den geneeskundigen armendienst waar te nemen. Van de 40 artsen weigeren er nu reeds 20 om een fondspractijk op zich te nemen en het is de vraag, of de overblijvende 20 artsen bereid zijn om de armen- practijk op zich te nemen. De keus is niet zoo uitgebreid. Er waren 6 stadsgeneesheeren, maar bet voornemen bestaat, om, door een bestaande vacature niet te vervullen, voortaan 5 geneesheeren aan den geneeskundigen armendienst te ver binden. Men moet aannemen, dat die door het Gemeentebestuur met zorg worden uitgezocht uit sollicitanten en uit die 5 geneesheeren kunnen de menschen een keus doen. Er zijn wel menschen, die nooit te bevredigen zijn, maar daarmede kan men geen rekening houden. Spreker acht een keuze uit 5 doktoren in dit geval voldoende. Spreker wijst er op, dat de heer Wilbrink het ten onrechts heeft doen voorkomen, alsof het salaris van de stadsgenees heeren nooit is ver hoogd. Eenige jaren geleden is het verhoogd van ƒ1000.tot ƒ1500.Die heeren hebben in de alge- meene loonsverhooging gedeeld, ofschoon zij voortdurend minder werk kregen. Spreker heeft een lijstje voor zich, waaruit blijkt, dat men zich over die artsen niet zoo bezorgd behoeft te maken. Onder de stadsgeneesheeren waren er twee, bij wie waren ingeschreven respectievelijk 89 en 81 personen; dat waren niet allemaal zieken, slechts een zeker percentage was wel eens ziek; voor de behandeling van die 80 a 90 menschen werd ƒ1500.betaald. Men kan zeggen, dat die ƒ1500.— vrijwel aan die doktoren cadeau werd gedaan, want een arts, die 80 a 90 personen bij zich heelt ingeschreven, heeft daaraan zeer weinig te doen. Vast staat, dat deze twee artsen nooit zoo goed zijn betaald, zelfs door hun meest vermogende patiënten, als de gemeente dat heeft gedaan voor den geneeskundigen armendienst. Door het wijk-systeem is het aantal personen zeer ongelijk over de 6 artsen verdeeld. De nu voorgestelde salarisregeling zal waarschijnlijk voor één arts, die veel menschen bij zich heeft ingeschreven, een vooruitgang in salaris beteekenen, hetgeen ook billijk is. Als men een arts, bij wien 81 menschen zijn ingeschreven, hetzelfde salaris geeft als een arts, bij wien 309 menschen zijn ingeschreven, dan is dat een onjuiste verhouding en onbillijk. In tegenstelling met den heer Manders acht spreker een vast bedrag van ƒ500.voor de extra-diensten, welke van de stadsgeneesheeren worden gevraagd, een behoorlijke betaling. De heer Meijnen heeft medegedeeld, dat over 1927 het aantal keuringen wordt geschat op 76. Spreker vindt dat veel, want blijkens het gemeenteverslag heeft dat aantal in 1926 42 bedragen; verdeelt men dat over 6 geneesheeren, dan is dat 7 keuringen per geneesheer, waaraan de artsen zich niet zullen hebben overwerkt. Spreker steunt het voorstel van Burgemeester en Wethouders met kracht. De heer Heemskerk zegt niet gesproken te hebben over artikel 31. De bezoldiging van ƒ500.heeft bij hem geen bestrijding ondervonden, maar hij heeft alleen gezegdmisschien is door verhooging van die bezoldiging een compensatie te vinden wat betreft het honorarium voor de behandeling van de patiënten. De quaestie, of de stadsgeneesheeren wel voldoenden arbeid kunnen leveren voor de geldelijke belooning, welke zij gedurende de laatste jaren genoten hebben, is van verschillend standpunt te bezien. Het moge waar zijn, dat het aantal ingeschrevenen voor de kostelooze geneeskundige hulp geslonken is tot beneden 1000 een verblijdend verschijnsel daartegenover staat, dat ten gevolge van die vermindering des te meer zorg aan de patiënten besteed is kunnen worden. Men vergete niet, dat onder die ingeschrevenen voor kostelooze geneeskundige hulp veelvuldig voorkomen ouden van dagen, die in econo misch ongunstige omstandigheden verkeeren en die een hooger ziektenpercentage hebben dan de menschen, die bij de fondsen zijn ingeschreven en waaronder zeer velen zijn, die nooit ziek zijn. Het meest verwondert spreker eigenlijk, dat van de zijde van het College zoo er op gewezen wordt, dat het aantal patiënten zoozeer verminderd is, terwijl nooit van het College voorstellen zijn gekomen om met het oog daarop het aantal stadsgeneesheeren te verminderen, zoodat ieder van de over blijvende stadsgeneesheeren een ruimer arbeidsveld gekregen zou hebben. De Voorzitter zegt, dat dit nog geen reden is om nu het salaris op het oude peil te handhaven. De heer Heemskerk meent, dat er dan geen nieuwe stads geneesheeren bij hadden moeten komen. Dan was het aantal patiënten voor iederen geneesheer grooter geworden. Spreker wil, dat men in de toekomst zal komen tot ver mindering van het aantal stadsgeneesheeren, b.v. tot 4. De Voorzitter. Als het mogelijk is. Dan zou men de vrije artsenkeuze weder beperken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 7