MAANDAG 26 SEPTEMBER 1927. 199 XI. Verordening, tot wijziging van de verordening van 26 Juli 1920 (Gem.blad No. 33), houdende Reglement voor het Burgerlijk Armbestuur te Leiden. (Zie Ing. St. No. 219.) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. Het eenig artikel en daarmede de verordening in haar geheel wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan genomen. XII. Voorstel a. tot vaststelling van de verordening betreffende het verleenen van kostelooze genees- en heelkundige hulp aan onvermogenden en den werkkring en de bezoldiging van de Stads-geneesheeren te Leiden; b. tot wijziging van den staat van betrekkingen, die als nevenbetrekking worden beschouwd, vastgesteld bij raadsbesluit van 2 Augustus 1920 (Gem.blad No. 37). (Zie Ing. St. No. 214.) De Voorzitter stelt hierbij tevens aan de orde het navol gende adres van het College van Stadsgeneesheeren Leiden, 22 September 1927. Het College van Stadsgeneesheeren, in vergadering bijeen, kennis genomen hebbende van de concept-verordening be treffende het verleenen van kostelooze genees- en heelkun dige hulp aan onvermogenden en den werkkring en de bezol diging van de Stadsgeneesheeren te Leiden, voelt zich, hoewel ongaarne, gedrongen daartegen ernstige bezwaren te moeten aanvoeren, v. n. 1. tegen de wijze waarop de bezoldiging, artikel 31 der verordening, is vastgelegd. Wanneer de verordening in de Raadsvergadering van Maandag 26 September a. s. ongewijzigd wordt aangenomen, zullen de Stadsgeneesheeren ernstige finantiëele schade lijden, enkelen zelfs hun salaris tot op de helft van het huidige bedrag teruggebracht zien. Van moreel standpunt bezien lijkt 'thet College niet billijk, ambtenaren met een diensttijd van resp. 26, 22, 20 en 9 dienstjaren finantiëel aldus te dupeeren. Met onverdeelde sympathie staat het College tegenover de voorgestelde vrije artsenkeuze, doch ten zeerste tevens zouden de Stadsgeneesheeren het betreuren, indien de aannemiug van de nieuwe verordening de finantiëele achteruitgang van hen tengevolge zou hebben. Zij verzoeken U daarom beleefdelijk doch dringend, deze verordening ongewijzigd niet aan te nemen, doch artikel 31 aldus te wijzigen, dat wat de bezoldiging betreft, een hooger bedrag worde vastgesteld. Namens voornoemd College, J. A. Schreuder, Secretaris. Aan den Raad der gemeente Leiden. De Voorzitter zegt, dat de geheele voorbereiding van dit voorstel, met welks inhoud het tegenwoordige College zich volledig heeft kunnen vereenigen, in handen is geweest van den vorigen Wethouder, den heer Meijnen, die met de zaken van den Gemeentelijken Geneeskundigen Dienst was belast. Nu heeft de heer Meijnen, die van deze zaak dus volkomen op de hoogte is, zich bereid verklaard om dit voorstel, voor zoover het bestrijding mocht ondervinden, te verdedigen en nader toe te lichten. Spreker hoopt, dat de Raad die bereid willigheid van den heer Meijnen op prijs zal stellen. De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer Heemskerk verklaart zich zeer goed te kunnen vereenigen met het voorstel van het College, om de stads- patiënten in de gelegenheid te stellen te kiezen tusschen de stadsgeneesheeren, maar acht zich niet zoo bevredigd door hetgeen voorgesteld wordt ten opzichte van de vergoeding, welke aan de stadsgeneesheeren toegekend zal worden. Voorgesteld wordt om de vaste toelage van de stadsgenees heeren terug te brengen van ƒ1500.tot ƒ500.per jaar en om hun verder uit te keeren ƒ3.25 per patiënt en per jaar. Uit het verslag van den Geneeskundigen Dienst blijkt, dat het aantal stadspatiënten thans gedaald is tot onder de 1000; er zijn 6 stadsgeneesheeren, zoodat een stadsgeneesheer ge middeld op ruim 150 patiënten kan rekenen, waarvoor hij dus vergoed krijgt ongeveer ƒ500.per jaar. Een stadsgeneesheer zal dus, in plaats van zooals tot dusver ƒ1500.per jaar, krijgen ongeveer ƒ1000.per jaar. Spreker meent, dat daarmede niet de rechtvaardigheid betracht wordt. Spreker acht het zeer juist om van gemeente wege bezuiniging toe te passen, maar dat moet niet op deze manier geschieden. Spreker kan zich vereenigen met het geven van een toelage per patiënt, maar de vaste vergoeding acht hij te laag, althans voor de stadsgeneesheeren, die tot dusver steeds een vaste vergoeding van 1500.gehad hebben. Spreker zal het antwoord van het College afwachten, maar hij wil toch alvast te kennen geven, dat hij er sterk tot neigt om voor te stellen de vaste jaarlijksche bezoldiging te stellen op ƒ750.zoodat voor eiken stadsgeneesheer de gemiddelde vergoeding komt op ƒ1250.Dan zal het verschil in bezol diging niet zoo aanzienlijk zijn als het geval zou zijn bij aan neming van het voorstel van Burgemeester en Wethouders. In de tweede plaats vraagt spreker wat Burgemeester en Wethouders bedoelen met het voorstel sub b, luidende: »te besluiten dat uit den staat van betrekkingen, die als nevenbetrekkingen worden beschouwd, met ingang van den datum, waarop de sub a bedoelde verordening in werking treedt, vervalt de betrekking van stadsgeneesheer en de daaraan verbonden jaarwedde." Dat de jaarwedde, aan de betrekking van stadsgeneesheer verbonden, nu zij veranderd wordt, ook in dien staat moet ^worden gewijzigd, begrijpt spreker volkomen, maar hij vraagt, of de betrekking van stadsgeneesheer als nevenbetrekking wordt opgeheven en die doktoren in een andere verhouding tot de gemeente komen te staan. Uit de stukken heeft hij dat niet kunnen opmaken. De heer Sijtsma zegt, dat voor hem het mooiste van dit voorstel is de mededeeling in de toelichting, dat het aantal gezinnen, dat aanspraak kan maken op kostelooze genees kundige hulp, van vóór tot na den oorlog is verminderd van 3000 tot 1000. Het voorstel zelf beteekent z.i. niet veel. Zoo ooit dan heeft nu de berg een muis gebaard en dat is blijk baar nog met veel barensweeën gepaard gegaan. De z.g. vrije artsenkeuze is nu reeds 8 jaar aan de orde: het was een prachtig onderwerp om over te spreken, zooals zooveel waar vrijheid bij te pas komt en het publiek had er de grootste verwachting van. Die gepropageerde vrije keuze, het is uit- geloopen op slechts Vs vrijheid of althans een zeer beperkte vrijheid. Men mag slechts kiezen uit de 6 doktoren, misschien slechts uit 5, die men vroeger ook had, niet uit de ruim 40 in de stad. Die vrije artsenkeuze heeft niet veel meer om het lijf. Men had daarover waarlijk niet zooveel behoeven te praten en geen nota's behoeven in te dienen, zooals o. a. door den heer Groeneveld is gedaan. De heer Groerieveld, die de eigenlijke vader van het denkbeeld van de vrije artsen keuze is, zat er mee in en heeft om toch resultaat te hebben, water in zijn wijn gedaan door te verklaren, dat een keuze uit 5 of 6 doktoren ruim voldoende is, wat spreker niet ontkent, maar wat dan ook bewijst, dat de geheele zaak weinig beteekent. Spreker is blij, dat de heer Heemskerk het heelt opgenomen voor de doktoren zelf, die in veel minder goede positie drei gen te komen. Hij zal het antwoord van het College hierop afwachten, voor hij zijn stem bepaalt. Overigens zal spreker zijn stem aan het voorstel geven, want hij is voor bezuiniging en hij meent, dat met minder geld hetzelfde resultaat zal worden verkregen. De heer Groeneveld heeft geen bezwaar tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders, maar wel tegen het feit, dat het zeer lang heeft geduurd, alvorens de zaak in den Raad is gekomen. In 1919 heeft spreker een motie ingediend, welke hij weer heeft ingetrokken op de toezegging van Burge meester en Wethouders, dat de zaak «binnenkort" zou worden geregeld, en nu vindt hij 8 jaar nog al lang voor «binnenkort". Deze zaak is verschrikkelijk lang op het sleeptouw gehouden. Niet alleen de voorbereiding, maar ook de afwerking heeft lang geduurd, want ruim een jaar geleden was de voorbereiding klaar. Het is wel afkeurenswaardig, wanneer bij de gemeente de zaken zoo lang slepende gehouden worden. Niet alleen om de zaak van de vrije artsenkeuze zelf, maar ook nog om een financiëele reden. Dit voorstel beteekent toch een bezuiniging van ongeveer ƒ3500.— per jaar; wanneer het 7, 8 jaren geleden gekomen was, dan zou gedurende al die jaren reeds die besparing verkregen zijn, maar door het traineeren van deze zaak is dat niet geschied. De heer Wilbrink sluit zich aan bij het betoog van den heer Heemskerk. Dit voorstel houdt een belangrijke bezuini ging in, maar tevens beteekent het een aanzienlijke vermin dering van inkomen van personen, die langen tijd in gemeente dienst geweest zijn. Er wordt op gewezen, dat het aantal stadspatiënten van 3000 vóór den oorlog gedaald is beneden de 1000; maar ook de omstandigheden zijn in dit opzicht wat veranderd en als het aantal patiënten hetzelfde was gebleven, dan had het inkomen van de stadsgeneesheeren verdubbeld moeten worden. Dan had men een zuiverder verhouding gekregen. De heer Sijtsma heeft gezegd, dat hij voor bezuiniging is

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 5