214 MAANDAG 26 SEPTEMBER 1927. Eenigen tijd geleden bleek, dat het op dien hoek aanwezige pand, toebehoorende aan de firma Clos en Leembruggen, zoo bouwvallig was, dat tot slooping moest worden overgegaan. Dit werd de firma aangezegd en deze verklaarde vanderede- delijkheid van dat bevel overtuigd te zijn. De slooping werd regelmatig voortgezet en voortdurend gecontroleerd. Rondom het geheele bouwwerk was een schutting geplaatst. Zaterdag morgen kwam de opzichter op het werk, waar hij den slooper mededeelde, dat het gedeelte van den muur ter hoogte van 3 Meter, hetwelk nog stond met de balklaag van de eerste ver dieping niet mocht worden gesloopt, voordat hij met den architect de zaak besproken had. Hieraan werd voldaan; immers, toen de opzichter Maandag morgen op het werk kwam, stond de muur nog en lag nog eveneens de balklaag met de verankering. Nadien is echter de architect op het werk geweest en heeft met den slooper afgesproken de slooping verder voort te zetten inmiddels zou de architect deze zaak nader met den Directeur van Bouw- en Woningtoezicht bespreken. Een feit is echter, dat de slooper bij zijn werkzaamheden een fout heeft begaan. Toen hij n.l. de balklaag van de eerste verdieping verwijderde, welke balklaag in den bewusten zijmuur rustte en daarin verankerd was, verzuimde hij te bedenken, dat die muur nu een van haar steunen kwijt was en dus, aangezien hij als afscheiding moest blijven staan, vooraf ge stempeld had moeten worden. Een en ander had tot gevolg, dat de muur eenigen tijd later omviel. Nu kan de heer Sijtsma wel zeggen, dat Bouw- en Woning toezicht dat had moeten voorzien, maar dat kon niet, omdat de order van dien dienst was, dat de balklaag, waaraan de muur was verankerd, niet mocht worden weggenomen. Spreker kan dus geen verwijt richten aan Bouw- en Woning toezicht. De heer Sijtsma meent, dat de voorstelling als zou een auto tegen de schutting in de Janvossensteeg zijn gereden, een doekje voor het bloeden is. Degenen, die spreker hebben ingelicht, hebben ver klaard, dat zij reeds lang bevreesd waren voor het omvallen van die schutting, omdat, deze er al geruimen tijd slecht bij hing. Als een opzichter de gedachte heeft, dat iets niet goed is, moet hij maatregelen nemen om de zaak in orde te doen komen. Het geval van dien muur aan de Heerengracht hoek Verver straat is trouwens nog veel erger, omdat ter plaatse dagelijks veel menschen passeeren. Als er wordt gezegd, dat een muur gevaar oplevert, moet de Directeur er een van zijn technische ambtenaren heen sturen en niet genoegen nemen met de verklaring van den architect, dat hij eerst met Bouw- en Woningtoezicht er over zal spreken. Er is wel degelijk een verzuim gepleegd. Het is gelukkig, dat het ongeluk niet van veel ernstiger aard is geweest. Het is gelukkig voor dat Bureau en ook voor Burgemeester en Wethouders, dat geen van de menschen, die onder het puin vandaan gehaald zijn, is overleden, of ook maar ernstig gewond was. In dat geval zou men nog wel wat anders gehoord hebben. Maar, wanneer een muur bij stil weer zoo maar neervalt, dan is die muur niet goed versterkt geweest. Laat dit voor Bouw en Woningtoezicht een lesje voor het vervolg zijn. Sprekers waarschuwing is dan niet voor niets gedaan. De heer Splinter wijst er op, dat, wanneer de heer Sijtsma verlangt, dat op elk klein karweitje voortdurend een ambtenaar aanwezig zal zijn, het korps wel tien maal zoo groot mag worden als het tegenwoordig is. Wanneer een ambtenaar van het Bouw- en Woningtoezicht 's morgens op het werk is, hij maakt een afspraak en wat meer ge beurt daarna doet men tegen den wil van het Bouw en Woningtoezicht iets wat niet goed is, dan kan men daarvoor het toezicht niet verantwoordelijk stellen. Het is wel een bezwaar, dat men dergelijke werkjes niet geregeld kan contröleeren, maar als men dat bezwaar uit den weg wilde ruimen zou men het ambtenarenkorps zoo groot moeten maken, dat de heer Sijtsma met de aanmerking zou kunnen komen, dat er op een ander oogenblik voor al die ambtenaren niet voldoende werk was, wat ook niet uitgesloten zou zijn. De heer Sijtsma vraagt nog, of wanneer een fout begaan is, die ernstige gevolgen had kunnen hebben, door den persoon, die de vergunning had gekregen geen maatregelen tegen hem genomen kunnen worden. De heer Schüller ondersteunt het betoog van den heer Sijtsma. Aan de Oude Heerengracht is een muur omge vallen, maar in artikel 84 der verordening staat aangegeven, welke veiligheidsmaatregelen hadden moeten worden genomen. De heer Splinter zegt, dat er een schutting om stond. De heer Schüller vraagt, of de Wethouder er geweest is. Wat daar stond, was geen schutting. Er stonden een paar stijgerpalen, en de firma Clos Leembruggen had ook nog een paar oude kisten, waarvan hier en daar een paar plankjes waren gespijkerd aan deze palen. Men heeft daar een ver keerde zuinigheid betracht. Op het oogenblik staat er een behoorlijke schutting, maar die had er dadelijk moeten staan. Natuurlijk was dan ook de muur omgevallen. De heer Splinter zegt, dat dan ook de schutting zou zijn omgevallen, maar dan zouden toch niet die ongelukken zijn veroorzaakt, die zich nu hebben voorgedaan. Dat is de fout geweest van Bouw- en Woningtoezicht, dat men geen vergunning had mogen geven tot het zetten van een dergelijke schutting. Zelfs nu is nog een stuk muur blijven staan aan de zijde van de Haven zonder bescherming van een schutting. Ook de fotografie, die door de politie ge nomen is, heeft duidelijk bewezen, dat van een behoorlijke bescherming van het gebouw geen sprake was. Wanneer er een behoorlijke schutting had gestaan, zou het ongeluk van veel minder beteekenis zijn geweest dan nu. De heer Huurman vraagt het woord. De Voorzitter maakt bezwaar het hem te verleenen. De heer Huurman zegt, dat hij het woord niet zou hebben gevraagd, indien de Voorzitter het ook niet aan den heer Schüller had verleend. De Voorzitter zegt, dat de Raad eens voor altijd moet weten, dat van de rondvraag niet een serie interpellaties kan worden gemaakt. Men moet eenige discretie betrachten. Toen zooeven de heer Groeneveld een vraag had gesteld en de heer van Eek naar aanleiding daarvan het woord wilde voeren, heeft spreker, toen men de discussie verder wilde voortzetten, tot den heer van Eek gezegd, dat hij dan een interpellatie moest aanvragen. Thans heeft de heer Sijtsma vragen gesteld en heeft de Wethouder geantwoord; wil de heer Huurman over hetzelfde onderwerp spreken, dan zal hij een interpellatie moeten aanvragen. Spreker heeft er echter geen bezwaar tegen om, nu hij ook aan den heer Schüller het woord heeft ver leend, den heer Huurman in de gelegenheid te stellen een korte opmerking te maken. De heer Huurman merkt op, dat de heer Schüller is begonnen met op zijn wijze een technische voorlichting te geven. Waar die technische voorlichting echter mis en mis plaatst is, wenscht spreker daartegen op te komen, opdat men niet meene, dat de heer Schüller gelijk heeft. Spreker beweert, dat een schutting nooit zoo kan worden geplaatst, dat zij een omvallende muur kan tegenhouden. De heer Splinter zegt, dat, als een muur tegen een schut ting valt, de schutting toch mee om zal vallen. De Voorzitter doet thans de deuren sluiten. Na hervatting der openbare vergadering, sluit de Voorzitter, niemand meer het woord verlangende, de vergadering. Buiten de agenda om werd nog behandeld een motie van den heer van Stralen in zake de eventueel door de Provincie te verleenen bijdragen aan de gemeenten in de kosten van werkverruiming en verdere bestrijding van werkloosheid. (blz. 209). Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 20