MAANDAG 26 SEPTEMBER 1927.
209
regel is het feit, dat men de noodwoningen aan de Magdalena
Moonstraat ontruimd wil hebben, omdat de grond, waarop
zij staan, is verkocht en moet worden opgeleverd. Ook spreker
heeft dien indruk gekregen, toen hij zag, dat een paar
gezinnen uit die noodwoningen in huizen in de Schoolstraat
zijn ondergebracht.
Spreker zal zich er zeer in verheugen, indien deze zaak
zonder schokken als anderszins haar beslag krijgt.
De heer Heemskerk, die ook bezoek heeft gehad van een
paar menschen, die door de Stichting in staat worden geacht
een hoogere huur te verwonen, en daardoor kennis heeft
genomen van de methode, die Burgemeester en Wethouders
toepassen om de betrokken gezinnen in een andere woning
te krijgen, voelt in het algemeen wel iets voor het standpunt
van het College, dat, als er menschen zijn, die een flinke huur
kunnen verwonen, er aanleiding is het opschuivingssysteem
toe te passen, maar meent toch, dat men voorzichtig moet
zijn bij het ramen van de inkomens van die gezinnen. Het
komt meermalen voor, dat het inkomen van de ouders niet
groot is, maar dat het gezinsinkomen een respectabelen omvang
aanneemt, doordat er inwonende kinderen zijn. Nu zijn de
inkomsten, welke oudere kinderen in het gezin inbrengen,
vaak slechts van tijdelijken aard, zoodat de kans bestaat, dat
na één of twee jaar het gezinsinkomen zeer sterk achteruit
gaat, hetgeen vooral van gewicht is met het oog op het
huren van een duurdere woning.
Bovendien is de vraag, of hier wel de juiste weg is gevolgd
om tot een opzegging te komen. Er heeft wel geen officiëele
opzegging plaats gehad en men heeft wel eerst een zachten
drang uitgeoefend, maar spreker kan begrijpen, dat menschen,
die 30 of 35 jaar in zoo'n woning hebben gewoond, tegen
spartelen, als die zachte drang wordt uitgeoefend, en hun een
dergelijk bericht niet prettig valt. Iets verkeerds heeft echter
met zich gebracht het feit, dat, ofschoon geen opzegging
had plaats gehad, vanwege de Stichting een dreigement is
gebezigd tegenover die menschen, waardoor deze overstuur
zijn geraakt.
Wanneer de menschen tegenspartelden werd gezegd, dat
maatregelen zouden worden genomen om hen binnen enkele
weken er uit te gooien. Men krijgt den indruk alsof men
liefst met den gummistok de bewoners er uit zou hebben
geranseld. Dat heeft kwaad bloed gezet. De ambtenaar heeft
ongetwijfeld gedacht, door een krachtig optreden het best de
belangen van de Stichting te dienen, maar juist dat optreden
heeft aanleiding gegeven, dat de menschen zijn gaan klagen
en lamenteeren.
Spreker is het dus wel eens met het systeem, maar hij
meent, dat de menschen ontactisch zijn behandeld.
De heer Elkerbout heeft met genoegen van den Voorzitter
vernomen, dat het niet in de bedoeling ligt spoedig tot ont
ruiming over te gaan, want een weduwe, die zich bij spreker
kwam beklagen, deelde hem mede, dat de ambtenaar haar
had gezegd, dat zij met September haar woning moest ver
laten en een woning moest betrekken aan den Haagweg, die
ƒ4.— a ƒ4.25 zou doen. Die vrouw stond daardoor voor een
moeilijke vraag. Haar zoon, die ongeveer ƒ12.inbrengt,
moet binnenkort in militairen dienst. Zelf werkt zij hard als
schoonmaakster van scholen in de buurt, en wanneer zij ver
huist naar den Haagweg zal zij dat niet meer kunnen doen.
Het inkomen van die vrouw is niet groot. Volgens de inlich
tingen van den Voorzitter zou het totaal inkomen 8.hooger
zijn dan spreker meende, maar de vraag is natuurlijk waar
de fout schuilt. Maar, laat men eens aannemen, dat het inkomen
ƒ30.bedraagt, dan zal die vrouw toch in moeilijkheden
komen, wanneer haar zoon in dienst moet.
Spreker heeft inlichtingen gevraagd aan den Secretaris van
de Stichting tot beheer van gemeentewoningen, maar hij weet
nog niet of die vrouw haar huis uit moet of niet. Het schijnt
echter wel vast te staan, dat de betrokken ambtenaar wat
al te hard van stapel is geloopen, of wel dat hem een opdracht
is verstrekt, die in strijd was met de gedachten, thans door
Burgemeester en Wethouders uitgesproken.
De heer Groeneveld merkt op, dat Burgemeester en Wet
houders in verschillende gevallen de gewoonte hebben, om,
zooals zij ook nu hebben gedaan, de inkomsten van verschil
lende leden van het gezin bij elkander te tellen en dan te
spreken van gezinsinkomsten van ƒ60.70.ƒ80.per
week. Het is wel duidelijk, dat geen enkele arbeider een
dergelijk inkomen heeft. Een dergelijk bedrag bereikt men
alleen, wanneer men de inkomens van volwassen kinderen in
een gezin bij dat van den vader optelt, maar spreker vindt
het niet reëel om dat te doen. Onder de groote kinderen in
een gezin zijn er vaak met trouwplannen en algemeen wordt
het den menschen kwalijk genomen, als zij gaan trouwen
zonder een behoorlijken spaarpot te hebben gemaakt om hun
gezin in te richten, omdat zij zich dan onmiddellijk in de
schulden steken en er nooit meer uitkomen. Indien men echter
den eisch stelt, dat jonggehuwden over voldoende middelen
zullen beschikken om hun gezin in te richten, dan moet men
hen in de gelegenheid stellen een spaarpot te maken en mag
men niet van hen verlangen, dat zij alle inkomsten bij moeder
thuis zullen brengen. Men moet dus bij de berekening van
het gezinsinkomen in aanmerking nemen, dat niet alle kinderen
al hun inkomsten in het gezin kunnen inbrengen.
De Voorzitter geeft toe, dat de heer van Stralen bij zijn
interpellatie heeft gezegd, dat hij het met het systeem, door
Burgemeester en Wethouders toegepast, eens was, mits het
over de geheele lijn in practijk werd gebracht. De gemeente
kan dat moeilijk doen, omdat zij slechts over een beperkt aantal
woningen beschikt, en Burgemeester en Wethouders meenden
een goed sociaal werk te doen, als zij trachtten om goedkoope
woningen ter beschikking testellen van menschen met geringe
inkomsten.
De heer van Stralen heeft gezegd, dat dit idee waarschijnlijk
bij Burgemeester en Wethouders was opgekomen, toen de
heer Splinter bij de behandeling van de huurverordening een
lijst van groote inkomens van arbeiders en van lage huren
had voorgelezen. De heer van Stralen insinueert dat, maar
spreker weet niet welken grond hij daarvoor heeft. Die ge
dachte kan wel bij hem zijn opgekomen, maar spreker kan
mededeelen, dat het plan om het opschuivingssysteem toe te
passen reeds lang vóór de behandeling van de huurverordening
bij de Stichting en bij Burgemeester en Wethouders bestond.
De heer van Stralen heeft verschillende gevallen mede
gedeeld zonder namen te noemen en dat maakt het voor het
College onmogelijk om die gevallen te onderzoeken. Wil de
heer van Stralen alsnog aan het College die gevallen opgeven,
dan hebben Burgemeester en Wethouders geen bezwaar om
na te gaan in hoeverre de inlichtingen, die de heer van Stralen
heeft ontvangen, juist zijn en wat er met betrekking tot die
gevallen is gebeurd. Het is mogelijk, dat de ambtenaar, die
met de behandeling van deze zaak is belast geweest, omtrent
de wijze, waarop in deze moest worden opgetreden, een niet
geheel juiste opvatting heeft gehad.
De heeren Heemskerk en Eikerbout hebben ook gevallen
genoemd en nu begint spreker inderdaad te betwijfelen, of de
ambtenaar wel tactvol is opgetreden. Spreker is gaarne bereid
het bestuur van de Slichting uit te noodigen dit nog eens
te onderzoeken, maar daarvoor moet men de gevallen kennen.
Men weet nu, dat dit dan zou zijn geschied geheel in strijd
met de instructies, die Burgemeester en Wethouders aan het
Bestuur van de stichting gegeven hebben, en dan zullen
Burgemeester en Wethouders de noodige maatregelen nemen.
In het algemeen schijnt men het systeem niet slecht te vinden.
Alleen de wijze, waarop het is toegepast, acht men niet ge
lukkig en wanneer dat bij onderzoek inderdaad het geval'
blijkt te zijn, zullen Burgemeester en Wethouders daarin
verandering brengen.
De Voorzitter verklaart hiermede de interpellatie voor
gesloten.
Vervolgens komt in behandeling de motie van den heer van
Stralen luidende
»De Raad der gemeente Leiden,
overwegende, dat in de najaarszitting der Staten van de
Provincie Zuid-Holland een voorstel in behandeling zal komen
om een post van ƒ200.000.te brengen op de begrooting
voor 1928, ten einde daaruit bijdragen te verleenen aan de
gemeenten in de kosten van werkverruiming en verdere
bestrijding der werkloosheid,
besluit de Staten van Zuid-Holland te verzoeken dit voorstel
aan te nemen."
De heer van Stralen kan met een korte toelichting volstaan.
Bij de behandeling van de gemeentebegrooting zullen de
werkloosheid en de werkloosheidszorg in ruime mate worden
ter sprake gebracht. Echter kan deze zaak niet zoo lang
wachten, omdat de motie betrekking heeft op een voorstel,
dat zal worden behandeld in de najaarszitting van de Staten.
Wanneer het verzoek, in de motie gedaan, eenigen zin zal
hebben, moet men daartoe overgaan vóór de behandeling van
de begrooting.
Bij de Staten van Zuid-Holland is een voorstel aanhangig,
om ƒ200.000.uit te trekken op de begrooting voor 1928,
ten einde daaruit bijdragen te verleenen aan de gemeenten
in de kosten van werkverruiming en de verdere bestrijding
van de werkloosheid. Tot nog toe is ten aanzien van deze
zaak door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland nog niets
gedaan, in tegenstelling tot de Staten van Noord-Holland, die
reeds vroeger hiervoor ƒ200.000.hebben uitgetrokken.
Wanneer het zou gelukken, dit voorstel in de Staten van
Zuid-Holland aangenomen te krijgen, dan zou een bedrag
beschikbaar komen voor die gemeenten, die meenen aan werk-