MAANDAG 26 SEPTEMBER 1927. 207 lentgoed, Schüller, van Stralen, Baart, Burgerjon, Groeneveld, mevrouw Braggaar—de Does en de heer van Eek. De Voorzitter schorst hierop de vergadering tot des avonds te uur. Voortzetting van de geschorste openbare vergadering des avonds te 8| uur. Afwezig is ook thans de heer Reimeringer. Aan de orde is: XV. Beantwoording van de interpellatie van den heer van Stralen, in zake de opzegging van huur aan eenige bewoners van gemeentewoningen. De Voorzitter zegt, dat het antwoord op de eerste vraag van den heer van Stralen, luidende: «Willen Burgemeester en Wethouders mededeelen of het juist is dat vanwege de Stichting tot Beheer enz. van Gemeente woningen aan een aantal bewoners van gemeentewoningen aanzegging is gedaan dat zij zoo spoedig mogelijk hun woning moeten verlaten?", ontkennend is. De tweede vraag luidt: «Indien zulks juist is willen Burgemeester en Wethouders dan meedeelen of bedoelde aanzegging is geschied op order of volgens den wensch van hun College?" Aangezien het antwoord op de eerste vraag ontkennend is, is a plus forte raison het antwoord op deze vraag eveneens ontkennend. De derde vraag, luidende: «Willen Burgemeester en Wethouders den Raad voorts meedeelen welke motieven er toe hebben geleid, om aan meer genoemde bewoners, van wie er verscheidene reeds een groot aantal jaren hun tegenwoordige woning bewonen, thans plot seling aanzegging te doen dat zij hun woning moeten verlaten, daardoor onrust in de betrokken gezinnen brengende omtrent hunne huisvesting?", beantwoordt het College ook ontkennend, omdat er geen aan zeggingen zijn gedaan om woningen te verlaten. Spreker zou hiermede kunnen volstaan, als hij geen medelijden had met den heer van Stralen. Had deze zijn vragen bevestigend beantwoord willen zien, dan had hij ze eenigszins anders moeten inkleeden, hetgeen hij had kunnen doen, indien hij meer vertrouwen had gesteld in het goed beleid van Burge meester en Wethouders en niet al te gretig het oor had geleend aan verhalen, welke het College in het ongelijk schenen te stellen. Voor de Raadsleden, voor wie deze zaak nieuw is, wil spreker even in het kort mededeelen wat de heer van Stralen te berde heeft gebracht. Hij heeft gezegd, dat er aanzegging is gedaan aan bewoners van gemeentewoningen om zoo spoedig mogelijk hun woning te verlaten, terwijl dien menschen andere wonin gen waren aangewezen. Er zou daarbij zoo ontactvol zijn opge treden, dat daardoor groote onrust onder die menschen was gewekt. Als motief zou zijn opgegeven, dat die woningen ter beschikking van de krotbewoners moesten worden gesteld, maar de heer van Stralen, die in het algemeen geen bezwaar heelt tegen net bestaan van evenredigheid tusschen de gezins inkomens en de huurprijzen, die betaald worden, vermoedde, dat de aanleiding tot het doen van die aanzegging hierin school, dat Burgemeester en Wethouders dachten, dat die menschen een inkomen hadden, dat hen in staat stelde een duurdere woning te bewonen. De heer van Stralen zou daar tegen geen bezwaar hebben, maar het sociale nut, dat Burge meester en Wethouders meenden te stichten, achtte hij van zoo geringe beteekenis, dat z. i. de genomen maatregel beter achterwege ware gebleven. Verder had de heer van Stralen er bezwaar tegen, dat iti een geval, dat hem ter oore was gekomen, door den Armen raad inlichtingen waren ingewonnen omtrent de inkomsten van het gezin, waaruit door den patroon van het hoofd van dat gezin was afgeleid, dat die man bij het armbestuur onder steuning had gevraagd. Ook verweet de heer van Stralen aan het College, dat het had gegeneraliseerd en niet bepaalde personen had uitgekozen, die voor het verlaten van hun woning in aanmerking kwamen. Er zou onder de betrokken personen onrust zijn verwekt. De beer van Stralen had er geen bezwaar tegen, dat aan verscheidene van de families, die daar wonen, zou worden aangezegd, dat zij naar andere woningen hadden om te zien, indien althans de gedachte voorzat, dat menschen met kleinere inkomens die woningen moesten gaan betrekken, maar hij vond, dat dit niet had moeten gebeuren door bedreiging met dag vaarding. Dat is de korte inhoud van zijn interpellatie. Spreker wil nu gaarne eenige mededeelingen doen over de geschiedenis van deze zaak. Men weet, dat de gemeente in aanbouw heeft ongeveer 40 woningen aan den Haagweg. Langzamerhand nadert het tijdstip, waarop deze woningen voltooid zullen zijn en de Woningstichting moet dus gaan omzien naar gezinnen, die daar kunnen worden onderge bracht. Daarbij heeft men bedacht, dat niet alle gezin nen, die woningen noodig hebben, in de eerste plaats geschikt zijn om daar te gaan wonen, terwijl die gezinnen beter zouden kunnen worden ondergebracht in andere wonin gen, die in beheer waren bij de Stichting of waarover de gemeente te zeggen had, terwijl de Stichting die woningen nog niet in beheer had. Daaruit heeft zich ontwikkeld de gedachte van het bekende opschuivingssysteemd.w.z., wanneer men beschikt over woningen van verschillende qualiteit, gelegen in verschillende buurten, dat men de gezinnen over die woningen verdeelt, al naarmate zij in staat zijn mindere of betere woningen met min of meer succes te bewonen. De Stichting heeft dan ook aan Burgemeester en Wethouders voorgesteld, haar de beschikking te geven over een honderdtal woningen, welke totnutoe door den Ontvanger werden ver huurd, ten einde het opschuivingssysteem te kunnen toepassen. Burgemeester en Wethouders zijn daarop ingegaan, omdat zij meenden aldus een nuttig sociaal werk te doRn. Zij achten het allerminst billijk, dat menschen met vrij hooge inkomens in zeer goedkoope gemeentewoningen blijven wonen, terwijl andere menschen, met lagere inkomens, moeite hebben een woning te vinden en zij meenden, dat de Stichting daarin verbetering zou kunnen brengen. Men heeft eens nagegaan welke de inkomsten zijn van de gezinnen, die in gemeentewoningen wonen. Evenals bij de behandeling van de Huurverordening is het noodig, den Raad een opsomming te geven van enkele der geconstateerde ge vallen; het zijn natuurlijk niet dezelfde gevallen, want toen betrof het bewoners van complexen van bouwvereenigingen, en nu is er sprake van de woningen der gemeente. Een gezin met twee kinderen en met een gezinsinkomen van 48.woont in een huis, met een bedstede en een zolder, tegen ƒ1.40 per week. Een gezin met een kind en een gezinsinkomen van ƒ51.70, verwoont 1.75. Een gezin met vijf kinderen en met een inkomen van ƒ71.verwoont ƒ2. per week in een huisje met twee bedsteden en een halven zolder. Een gezin met vijf kinderen en met een inkomen van 43.verwoont ƒ2.75. Een gezin met zes kinderen en met een inkomen van ƒ42.verwoont ƒ1.50. Een gezin met zeven kinderen en met een inkomen van ƒ99.97 woont in een huis met twee bedsteden en een zolder voor ƒ1.90. Een gezin met acht kinderen en met een inkomen van ƒ81.woont in een huis met twee bedsteden en een zolder a ƒ2.—. Een gezin met een inkomen van 50.verwoont ƒ1.75, een met ƒ63. inkomen ƒ1.75, een met ƒ92.inkomen 1.75, een met 72.inkomen ƒ1.75. Zoo zijn er ontstellend veel gezinnen, die een huur ver wonen, te laag voor het inkomen, dat zij hebben. Het College, dat het met het voorstel der Stichting eens was, heeft aan deze geschreven er mede accoord te gaan, maar heeft, voor ziende, dat sommige menschen zouden meenen te moeten klagen over de wijze, waarop de maatregel werd toegepast, daaraan het volgende toegevoegd: «Kunnen wij ons mitsdien met het beginsel in Uw schrijven neergelegd, vereenigen, het schijnt ons intusschen gewenscht, de beoogde opschuiving zoo min mogelijk door dwang te doen plaats hebben. Dringend geven wij U daarom in overweging, al zal dan ook uit dien hoofde voorshands waarschijnlijk geen opschuiving op groote schaal worden verkregen, in plaats van een gedwongen opschuiving door opzegging, een vrijwillige opschuiving te stellen door minnelijk overleg met die gezin nen, welke daarvoor wegens hun aard en omvang door Uw Bestuur, naar wij vertrouwen, met zorg worden uitgekozen." Het College heeft dus de Stichting tot voorzichtigheid aan gemaand. De Stichting heeft aan die ontvangen instructie het gevolg gegeven, waartoe zij verplicht was, en heeft zich toen nauw keurig omtrent den toestand dier gezinnen laten voorlichten; er was daartoe geen andere weg voor haar open dan de hulp van den Armenraad in te roepen. Het Bestuur der Stichting schreef aan Burgemeester en Wethouders in zijn rapport: «Wat nu het onderzoek door den Armenraad betreft, het volgende: Het bestuur heeft zich tot den Armenraad gewend, wijl het slechts op die wijze mogelijk was juiste gegevens te bekomen. Ware een andere weg gevolgd, dan zouden er licht onbillijkheden zijn begaan. Maar bovendien betreft het hier een zaak, die ten nauwste aan Armenzorg is verbonden. Wanneer het niet gelukt opschuiving tot stand te brengen, zal de gemeente zeer belangrijke offers voor subsidies aan arme gezinnen voor bewoning van nieuwe woningen moeten bren gen. Reeds is het meer dan eens voorgekomen, dat aan gezin nen huurtoeslag is verleend door het Burgerlijk Armbestuur,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 13