206 MAANDAG 26 SEPTEMBER 1927. streeks zou ingaan tegen het wezenlijk belang vandegeheele burgerij en in het bijzonder van de minst draagkrachtigen. Die hebben aan die mooie theorieën niets, want ze kunnen dan geen cokes krijgen, omdat de cokes dan weg is. Leiden is geen eiland en men kan hier geen uitvoerverbod voor cokes maken. Wat de Lichtfabrieken in deze gedaan hebben is in over eenstemming met een goede bedrijfspolitiek en dat blijkt ook wel uit de cokesprijzen in andere gemeenten. Die bedragen: te Amsterdam ƒ1.15, te Haarlem ƒ1.20, te 's Gravenhage ƒ1.25; te Delft 1.35; te Rotterdam ƒ1.10, en hier 1.25. Leiden maakt dus geen slecht figuur. Laat men met argumenten daartegen komen. Daarvoor is spreker vatbaar, niet voor groote woorden, uitroepen en ver dachtmakingen. Die kunnen hem niets schelen. Daarvoor is hij immuun. De heeren moeten met argumenten aantoonen, dat hetgeen door den heer Wilbrink en hem is betoogd niet in het belang van de burgerij, ook van de allerarmsten, is. Willen de heeren voor de allerarmsten een distributie-systeem en het beschikbaar stellen van cokes tegen lagen prijs, dan is dat een k-westie van algemeen beleid, welke in den Raad moet worden besproken, maar dan is de Directie van de Gasfabriek niet aangewezen om dat toe te passen. Voert deze een politiek, die door de Raadsmeerderheid meermalen is goedgekeurd en bezegeld, dan kan haar geen verwijt treffen. De heer van Stralen zegt, dat het maar schijn is, als de heeren Wilbrink en Goslinga zeggen, dat hetgeen zij voorstaan meer in het belang van de gemeenschap is dan hetgeen spreker en de zijnen bepleiten. Tot nog toe waren als regel de verdedigers van de gemeenschapsbelangen meer te zoeken in de kringen der S. D. A. P., dan in die van de beide ge noemde heeren. Den heer Wilbrink kan spreker toegeven, dat de Leidsche Gasfabriek in de eerste plaats gas fabriceert, maar het spreekt van zelf, dat waar gas wordt gemaakt ook cokes wordt ge fabriceerd, en waar cokes een artikel is van voornaam belang, juist voor de minst draagkrachtigen, zou spreker het niet verkeerd vinden, indien ten aanzien van dit voor een deel der burgerij zoo noodzakelijk verbruiksartikel een uitzondering werd gemaakt en van genoemd standpunt werd afgeweken. Volgens den heer Wilbrink is het veel juister ook voor dit artikel de marktwaarde te doen gelden dan het, wat spreker en de zijnen zouden wenschen, beschikbaar te stellen tegen een prijs, grenzende aan den kostprijs. De marktwaarde van de cokes van dit oogenblik staat niet in verband met de kwestie van vraag en aanbod, maar wel met het monopolie, dat men van den cokesverkoop maakt, en nu weet spreker niet of de heer Wilbrink een voorstander is van monopolies en trusts. Door de afspraken, die de directeuren van gasfabrieken onder ling maken, houden de cokesprijzen geen verband met die van de grondstoffen, de kolen, maar met de vraag aan welk product het meest wordt verdiend. De schaarschte aan gas- cokes is, ontstaan door de meerdere vraag naar gietcokes en nu er weinig gascokes is, zegt men, dat de prijs moet ver hoogd worden. Spreker ziet de noodzakelijkheid daarvan niet in. Het betoog van den heer Wilbrink, die ook over een overproductie sprak, was in zijn algemeenheid onjuist, want het is niet waar, dat bij toepassing .van zijn denkbeelden de cokes voor een appel en een ei zou moeten worden verkocht. De heer van Eek heeft zelfs straks nog gezegd, dat ook op de cokes een paatige winst mag gemaakt worden, en er is geen sprake van, dat de bedoeling zou zijn om de cokes voor een appel en een ei van de hand te doen. Maar het is geheel iets anders of men de cokesprijzen opzettelijk door prijs afspraken e.d. opdrijft. Spreker geeft toe, dat voor het oogenblik prijsverlaging niet meer mogelijk is: het zou onmogelijk zijn om den cokesprijs van vóór 22 Augustus te herstellen. Daarom heeft spreker de quaestie van de prijspolitiek en de quaestie van de cokes- politiek in het algemeen aan de orde gesteld, omdat hij die van voornaam belang acht. Wanneer de Lichtfabrieken een andere politiek op dit stuk gevoerd hadden, dan zou die ver hooging van den cokesprijs niet gekomen zijn. In hunne afkeuring van de prijspolitiek der Lichtfabrieken staan spreker en de zijnen niet,alleen. Er zijn te Leiden ook handelaren, die zich daarmede allerminst kunnen vereenigen. Spreker blijft van meening, dat het in het belang zou zijn van de verbruikers en vooral van de verbruikers, die hij op het oog heeft, wanneer een andere politiek werd gevoerd. De heer Wilbrink wil tegenover de bewering van den heer van Stralen, dat'gascokes zeer bepaald is een artikel voor de minder draagkrachtigen, stellen, dat er onder die minder draagkrachtigen verscheidenen zijn, die voor de ver warming of voor de keuken andere brandstoffen gebruiken, zooals eierkolen. Daartegenover staat, dat talrijke beter ge situeerden cokes gebruiken, omdat zij dat de minst gevaarlijke en de zindelijkste brandstof vinden. Er is geen quaestie van, dat de gasfabrieken onderling de marktwaarde van de cokes zouden kunnen vaststellen. Er zijn genoeg concurreerende brandstoffen, als eierkolen, anthraciet, e. d., waarvan de prijzen verhinderen een ongelimiteerd stijgen van den cokesprijs. Dat het beetje gietcokes, dat in Leiden wordt gefabriceerd, van invloed zou zijn op de cokes-markt in het algemeen is te dwaas om er over te denken. Dat men aan de hand van al deze dingen zou kunnen constateeren, dat de gemeente op de cokesprijzen een matige winst zou mogen maken, is niet juist. Er wordt gas gepro duceerd naar behoefte, er wordt niet cokes geproduceerd naar behoefte, want, als er geen gas wordt gevraagd, wordt er geen cokes gemaakt. De kolen worden verstookt voor het gas, dat men noodig heeft, en cokes is een bijproduct. Of de prijs van de cokes 10 cent dan wel twee gulden is, men gaat aan de Gasfabriek door met het fabriceeren van gas teneinde dat aan de verbruikers te leveren. Niet de kostprijs van de cokes maakt uit wat dat artikel moet opbrengen, maar alleen de algemeene marktwaarde, die in verband staat met de vraag naar de brandstoffen, die aan de Gasfabriek worden gemaakt, moet de vaste lijn aangeven bij het bepalen van de cokes prijzen. De heer Goslinga komt met kracht op tegen de beschul diging van den heer van Stralen als zouden de cokesprijzen door de onderlinge afspraken der directeuren van gasfabrie ken opzettelijk worden opgedreven. Dat is een ernstige be schuldiging, welke spreker even wil vastleggen. Misschien kan de heer van Stralen die op dit oogenblik niet bewijzen, maar spreker wil later dat bewijs wel eens hooren. Het is in dit verband wel opmerkelijk, dat niet in alle plaatsen dezelfde cokesprijzen gelden. De Directies van de gasfabrieken te Amsterdam, Rotterdam en den Haag, welke sterk onder den invloed van de partijgenooten van den heer van Stralen staan te Amsterdam tot voor korten tijd althans zouden dan aan die politiek hebben meegedaan. Het is dwaasheid te meenen, dat op dit stuk een soort trustvorming zou bestaan om de minst draagkrachtigen geld uit den zak te kloppen voor dure cokes. Spreker zou daaraan nooit willen meedoen, want dat zou roof zijn, maar men heeft hier blijkbaar te doen met een knaleffect om den aftocht van den heer van Stralen te dekken. Het is niet waar, dat de heer van Stralen opkomt voor de belangen van de minder draagkrachtigende politiek van de Directie der Gasfabriek is het meest in het belang van die menschen. De heer van Stralen zegt, dat hij zijn beschuldiging aan het adres van de directeuren van gasfabrieken, dat zij opzet telijk de cokesprijzen opdrijven, ernstig meent. Alles wijst op het bestaan van een monopolie en nu stelt spreker aan zijn tegenstanders deze vraag: als er sprake is van het stellen van een monopolie in een particulier bedrijf, is dat dan gericht op het bedingen van de laagst mogelijke prijzen dan wel op het bedingen vari de hoogst mogelijke prijzen? Dat. is hetgeen spreker bedoelt en hij heeft geconstateerd, dat er wat betreft de cokesfabricage is een monopolie. Ook heeft spreker er op gewezen, dat het aan handelaren hier ter stede, die het met de politiek der Lichtfabrieken niet eens zijn en liever een lageren cokesprijs in rekening zouden bren gen, onmogelijk gemaakt wordt om cokes van een andere gasfabriek te betrekken. Dit bewijst, dat de gasfabrieken en de geheele vereeniging van gasdirecteuren er belang bij hebben, dat de prijzen, die zij gesteld hebben, ook worden gehandhaafd. Spreker blijft er bij, dat de politiek, die hier op dit stuk gevoerd wordt, absoluut in het nadeel is van een deel der burgerij. Die politiek is verkeerd. Het praeadvies van Burgemeester en Wethouders wordt met 21 legen 11 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Parmentier, Bergers, Sijtsma, Bosman, Spendel, Meijnen, Kuivenhoven, Romijn, Manders, Wilmer, Tepe, Splinter, Goslinga, van der Reyden, van Rosmalen, Wilbrink, Huurman, Heemskerk, de Reede, Eiker bout en van Es. Tegen stemmen: de heeren Yerwey, Kooistra, van Tol, Vallentgoed, Schüller, van Stralen, Baart, Burgerjon, Groene- veld, mevr. Braggaarde Does en de heer van Eek. De motie van den heer van Stralen wordt vervolgens met 21 tegen 11 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Parmentier, Bergeis, Sijtsma, Bosman, Spendel, Meijnen, Kuivenhoven, Romijn, Manders, Wilmer, Tepe, Splinter, Goslinga, van der Reijden, van Ros malen, Wilbrink, Huurman, Heemskerk, de Reede, Eikerbout en van Es. Vóór stemmen: de heeren Verweij, Kooistra, van Tol, Val-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 12