192
DINSDAG 6 SEPTEMBER 1927.
ties eens de meerderheid mocht hebben, verbazend moeilijk
om tegenover hetgeen dan de minderheid zal zijn de billijk
heid te doen zegevieren, al blijft spreker daarvan een voor
stander.
Ook met het oog op het heden is het onverstandig, want
een minderheid heeft niet alleen aanspraak op een billijke
behandeling, maar heeft ook tot zekere hoogte rechten en
kan die rechten doen gelden, vooral als zij vertegenwoor
digd wordt door een zoo groote fractie als die van spreker.
Spreker's fractie heeft nog niet beraadslaagd over de vraag
welke middelen van verweer zij zal toepassen, indien de
rechterzijde op deze wijze voortgaat. Zij gaat, zooals vanzelf
spreekt, ongaarne daartoe over, omdat zij begrijpt, dat de
gemeente het slachtoffer zou worden. De rechterzijde weet,
dat voor een goede verzorging der gemeentebelangen een
behoorlijke samenwerking tusschen de meerderheid en de
minderheid noodig is.
Op dit oogenblik wenscht spreker het te laten bij een
protest en een waarschuwing, maar, mocht de rechterzijde
bij het voortschiijden der jaren voortgaan op dezelfde wijze
misbruik te maken van haar macht en rechtmatige aanspra
ken van anderen achter te stellen, dan zal zijn partij uitzien
naar middelen van verweer. Zij zal dat alleen doen in het uiterste
geval, omdat het gemeentebelang er door zou worden geschaad.
De heer Wilmer zal uit beleefdheid tegenover den heer
van Eek antwoorden, niet omdat het noodig is, want in de
Raadsverslagen van vorige jaren zal men kunnen nagaan,
hetgeen de heer van Eek heeft gezegd en zal men ook kunnen
aantreffen wat spreker hem nu zal antwoorden.
De heer van Eek heeft er den nadruk op gelegd, dat het
noodig is dat in het bestuur van de gemeente ook de minder
heid medewerkt. Geen enkele partij is daarvan zoozeer over
tuigd als de partijen der rechterzijde, want zij hebben blijk
gegeven het op prijs te stellen, dat de S. D. A. P. in het
bestuur der gemeente medewerkt op de wijze, waarop zij dat
het meest en het krachtigst zou kunnen doen, n.I. door zitting
te nemen in het College van Burgemeester en Wethouders,
maar de S. D. A.P. heeft dat practisch geweigerd, omdat zij
voorwaarden stelde, die door geen enkele zoodanige meerder
heid, als nu bestaat, zouden kunnen worden aanvaard. Niet
tegenstaande dat heeft de rechterzijde er toch toe mede
gewerkt leden van de S. D. A. P. in de verschillende Raads-
commissiën te kiezen. De klacht van den heer van Eek, dat
zulks niet is geschied, zooals de S. D. A.P. het wenschte,
geldt alleen de Commissie van Fabricage en die, welke daar
mede nauw annex is, n.I. die van het Grondbedrijf. In de
andere belangrijke commissiën heeft de S. D. A. P. de candi-
daten, die zij wenschte, gekozen gezien. Om twee redenen is
dat in de Commissie van Fabricage niet gebeurd; vooreerst
omdat het daarin moeilijker gaat, aangezien zij, inclusief de
voorzitter, slechts drie leden telt, maar bovendien dit is
een persoonlijke opvatting van spreker moet de Commissie
van Fabricage steeds op een zoo buitengewoon sterke en
buitengewoon intieme wijze samenwerken met het College
van Burgemeester en Wethouders, dat het geen zin heeft in
die Commissie leden te benoemen van een fractie, die zich
tegenover het College van Burgemeester en Wethouders
blijft stellen door daarin practisch geen zitting te willen
nemen. Het zou in de practijk niet wenschelijk blijken, dat
van uit de Commissie van Fabricage oppositie werd gevoerd
tegen het College van Burgemeester en Wethouders, waarin
de S. D. A. P. niet de minste verantwoordelijkheid wil dragen.
Waar de heer van Eek zegt, dat de rechterzijde in practijk
moet brengen: wat gij niet wilt, dat u geschiedt, doet dat
ook een ander niet! wijst spreker er op, dat in het verleden
geen der rechtsche partijen, toen zij minderheid waren, een
bejegening heeft ondervonden als de S. D. A.P. thans onder
vindt. De heer van Eek staat buitengewoon zwak, doordat
hij moet erkennen, dat ditmaal, evenals in het verleden, aan
alle wenschen der S. D.A. P. is toegegeven, behalve dan wat
betreft de vertegenwoordiging in de Commissie van Fabricage.
Als een minderheid aldus door een meerderheid wordt be
handeld, beeft zij niet te klagen over achteruitzetting en
onbillijkheid, en is er geen reden om te protesteeren en te
spreken van het handelen in strijd met de wet, dat men aan
een ander niet moet doen wat men niet wil dat zich zelf
geschiedt.
De heer van Eck zegt, dat de heer Wilmer door zijn ant
woord de zaak veel erger heeft gemaakt dan zij oorspronkelijk
was. Spreker heeft nu bemerkt, dat bij wijze van gunst die
zetels in de commissiën aan de S.D.A.P. worden toegewezen.
Hij staat op het punt te zeggen: houdt die zetels maai', dan
zullen wij wel op een andere wijze de belangen van de ge
meente behartigen en voor het belang van het proletariaat
opkomen. Het is geen gunst, maar een recht dat aan iedere
partij wordt toegekend. Spreker wees er reeds op, dat bij de
samenstelling van de Raadscommissiën, de politieke strijd,
buiten den strijd om de wethouderszetels om, blijft rusten en
dat daarbij iedere partij naar billijkheid en evenredigheid
wordt vertegenwoordigd en haar vertegenwoordigers zelve
mag aanwijzen.
Volgens den heer Wilmer moet de S.D.A.P. blij zijn zoo
te worden behandeld, maar spreker hoopt dat de heer Wilmer
niet zal beleven, dat de rechterzijde in de minderheid is,
want, als hij dan wordt behandeld zooals sprekers partij nu
wordt behandeld, zal bij niet zeggenwij mogen tevreden
zijn. Het zou verkeerd zijn om bij het begin van deze zitting
zich te veel te laten leiden door zijn gevoel en daarom zullen de
leden van sprekers fractie in de commissiën met ijver hun
werk blijven vervullen, maar spreker blijft het gebeurde zeer
onbillijk achten.
Als algemeene reden voor het niet toekennen aan de
S.D.A.P. van vertegenwoordiging in -de beide meergenoemde
commissiën gaf de heer Wilmer op de weigering van sprekers
fractie om in het College van Burgemeester en Wethouders
zitting te nemen. Tegen het aanvaarden van wethouderszetels
bestaan bezwaren, ontleend aan de beginselen van sprekers
partij; mag nu bij wijze van straf gezegd worden: gij moogt
nog blij zijn dat wij voor het overgroote deel uw wenschen
hebben ingewilligd? Spreker wijst dat af. De rechterzijde
heeft, ook al heeft zij de meerderheid, niet het recht de
S.D.A.P. te straffen.
De heer Wilmer heeft ten slotte gepoogd een paar redenen
aan te geven waarom de S.D.A.P. in het bijzonder uit de
Commissie van Fabricage en uit de Commissie voor het
Grondbedrijf is geweerd. De eerste reden was, dat de Com
missie van Fabricage buiten den voorzitter uit slechts twee
leden bestaat, maar, naar spreker meent, heeft men in zulk
een geval in de eerste plaats te vragen of niet verreweg de
grootste fractie recht heeft er zitting in te nemen. Men vergete
niet, dat de voorzitter der Commissie ook tot de rechterzijde
behoort, zoodat hier willens en wetens de Commissie geheel
uit leden der rechterzijde wordt samengesteld.
Als tweede reden wordt opgegeven, dat de Commissie van
Fabricage in intiemen kring moet samenwerken met Burge
meester en Wethouders. Wordt dat dan soms een onder-onsje,
vraagt spreker? Is het niet de bedoeling, dat de verschillende
fracties in de commissiën vertegenwoordigd zijn, opdat de
Wethouder vooraf ongeveer wete hoe het oordeel van den
Raad zal zijn? De heer Wilmer noemt het een voordeel, dat
er alleen leden der rechterzijde in komen, m.a.w. dat de
Wethouder alleen advies krijgt van menschen, die zijn engere
geestverwanten zijn. Dat is toch wel de publieke zaak belache
lijk maken! De heer Wilmer is een te verstandig man om
niet alleen dan dergelijke argumenten te gebruiken, wanneer
hij geen andere heeft. Hij had blijkbaar een zwakke zaak te
verdedigen.
Spreker blijft protesteeren en doet het in nog veel sterker
mate dan hij het totdusverre heeft gedaan. Als in de rechter
zijde leeft wat de heer Wilmer zegt, n.I. dat het een soort
gunst is, welke de S.D.A.P. aanvaardt, dan nemen spreker
en diens partijgenooten dat niet aan; zij wenschen niet door
de oppermachtige rechterzijde te later» uitmaken hoe zij
moeten werken, op straffe van uitsluiting uit de Raads
commissiën. Dat duldt geen enkele partij en zeker niet de
S. D.A. P., die weet de toekomst voor zich te hebben en die
te Leiden door een groote massa arbeiders wordt gesteund.
Spreker herhaalt ook zijn waarschuwing aan de rechterzijde:
ga zoo niet voort, want dat kan een slechten invloed hebber»
op de ordelijke behandeling van zaken!
De heer Baart meent, dat ir» de rede van den heer Wilmer
een inconsequentie zat. Éenigen tijd geleden moest er iemand
in de Commissie van Fabricage worden benoemd en toen
heette het van den kant van de rechterzijde, dat de candr-
daat van de S. D. A. P. niet bekwaam genoeg en niet ge
schikt was om iri die Commissie zitting te nemen, maar thans
maakt de heer Wilmer een draai door te zeggen, dat op grond
van het feit, dat de Commissie van Fabricage met Burge
meester en Wethouders moet samenwerken, aan de S. D. A. P.
geen zetel kan woi'den toegewezen. Spreker vestigt er de
aandacht op hoe telkens wanneer iemand van spreker's fractie
in een commissie van eenige beteekenis moet worden be
noemd, de rechterzijde een middel zoekt om dat niet te doen.
De heer Wilmer meent, dat de beide sprekers hun gevoel
veel te sterk laten spi'eken, wat door den heer van Eck ver
keerd is genoemd. De bewering van den heer Baart, dat
telkens wanneer de S.D.A.P. in een belangrijke commissie
een candidaat gekozen wil zien, dit niet gebeurt, is een
voudig niet waar. Het is alleen gebeurd met de Commissie
van Fabricage en met geen enkele andere commissie.
De heer van Eck laat zijn gevoel veel te sterk spreken,
als hij zegt, dat spreker zou hebben beweerd dat de rechter
zijde die zetels bij wijze van gunst aan de S. D. A. P. afstaat.
Spreker heeft het woord »gunst" niet gebruikt en uit zijn