GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. ISeEKOMEN Sl i k K E\ N°. 210. Leiden, 1 September 1927. Wij hebben de eer Uwe Vergadering hierbij aan te bieden de begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den dienst 1928 met de memorie van toelichting. De begrooting is opgemaakt volgens het systeem, dat werd toegepast bij het samenstellen van die voor 1927; dat wil dus zeggen, dat, toen wij ons zetten aan de raming van de inkomsten en uitgaven, buiten beschouwing werd gelaten de ontvangst van een batig saldo van vorige diensten. Om een in dezen zin sluitende begrooting te verkrijgen, moesten derhalve de ontvangsten en uitgaven van de hoofdstukken II tot en met XVI van den gewonen dienst tegen elkander opwegen. Het verkregen resultaat is het volgende: niettegenstaande alle posten zoo scherp mogelijk werden geraamd en alle uit gaven, die niet strikt noodzakelijk waren, werden geweerd, bleek, dat van de hoofdstukken II tot en met XVI de uit gaven de inkomsten met een bedrag van 296.552.over troffen. De begrooting gaf dus een tekort te zien van 296.552.- Nu willen wij er onmiddellijk aan toevoegen dat, met de wetenschap, dat het jaar 1926 een exploitatieverlies van 386.000.— had opgeleverd en voor het jaar 1927 voorloopig over 300.000.van de bekende reserve moest worden beschikt, deze uitkomst te voorzien was. Er was toch geen aanleiding te verwachten, dat de omstandigheden voor 1928 plotseling zoo grondig zouden zijn veranderd, dat een bedrag van eenige tonnen, hetzij door verhooging van inkomsten of verlaging van uitgaven, hetzij door beide, kon worden gevonden. Al behoeft men den finantiëelen toestand der gemeente niet al te pessimistisch te beschouwen, toch mag men de oogen niet sluiten voor het feit, dat gedurende een paar jaar de huishouding der gemeente een exploitatieverlies heeft opgeleverd. Deze omstandigheid doet vanzelf de vraag opkomen, of het eveuwicht tusschen ontvangsten en uitgaven alleen door tijdelijke oorzaken verbroken is, of dat het tekort te wijten is aan invloeden, die van meer blijvenden aard zijn. Tot de uitgaven, waarvan een aanzienlijke vermindering kan worden verwacht, behooren die voor kwade posten in zake belastingen en voor ondersteuning van werkloo- zen. Wanneer deze weder op meer normale bedragen kunnen worden uitgetrokken, dan wordt een besparing van 100.000.verkregen. Ten opzichte van de andere uitgaven bestaat een zoodanige verwachting niet. Indien men nu verder rekent op een winst van 90.000.— voor de gestich ten „Endegeest" c.a., in plaats van op het uitgetrokken bedrag ad 66.500.(zie hiervoor verder beneden), dan kan worden aangenomen, dat het nadeelig verschil tusschen de normale uitgaven en ontvangsten voor 1928 feitelijk 170.000.— a 175.000.— bedraagt. Dit bedrag zal derhalve, indien men eenigszins verzekerd wil zijn van een sluitende begrooting in volgende jaren, hetzij door vermeerdering van inkomsten of verlaging van uitgaven, hetzij door beide, gevonden moeten worden. Hierbij is nog niet rekening gehouden met nieuwe eischen, die in de naaste toekomst aan de gemeentekas zullen worden gesteld. Van de groote werken, die eerlang aan de orde komen en waarmede tonnen gouds zullen zijn gemoeid, noemen wij slechts: den aanleg van een nieuwe veemarkt, de vernieuwing van de Groote Havenbrug en van andere bruggen, de voort zetting van het centrale rioleeringsplan, enz. Ook de ver wezenlijking van het in voorbereiding zijnde uitbreidingsplan zal offers aan de gemeente vragen, terwijl de toepassing van de Lager-Onderwijswet voortdurend zwaardere lasten aan de gemeente oplegt. Een en ander toont wel duidelijk aan, hoe noodzakelijk het is, dat de meest mogelijke zuinigheid in het gemeente- beheer wordt betracht. In elk geval moet het streven er op zijn gericht de inkomsten en uitgaven in evenwicht te houden. Van de indertijd ingestelde reserve van 800.000.is thans nog 500.000.beschikbaar en uit het batig saldo van 1926 kan daaraan, zooals hieronder zal blijken, voor loopig slechts 25.000.worden toegevoegd, makende in totaal een bedrag van 525.000.Deze som, wil zij als een werkelijke „reserve" dienst kunnen doen, is niet voor 145 vermindering vatbaar tot dekking van tegenvallers, die niet van buitengewonen aard zijn. Anders zou de geheele reserve, in strijd met de bedoeling van hare instelling, spoedig geheel zijn verbruikt. Of en zoo ja, welke maatregelen intusschen moeten worden genomen, is thans moeilijk te zeggende beant woording van die vraag zouden wij voorloopig willen laten rusten. Een goede gelegenheid om zulks nader onder de oogen te zien, bestaat in Mei 1928, bij de vaststelling van het vermenigvuldigingscijfer. Alsdan kan over een en ander met meer kennis van zaken worden geoordeebl immers dient te worden afgewacht, in hoeverre de belastingopbrengst zal stijgen. Het is wel overbodig te verklaren, dat verhooging van belasting alleen mag plaats hebben, wanneer alle andere middelen uitgeput zijn. Wij hebben echter goede hoop, dat daartoe niet behoeft te worden overgegaan. Het belastbaar inkomen is weer stijgende, in verband waarmede wij gemeend hebben voor het belastingjaar 1928/ 1929, met handhaving van het vermenigvuldigingscijfer op 0.9, te mogen rekenen op een opbrengst van 2.000.000. En met het oog op den tegenwoordigen economischen toe stand, schijnt het ons niet te gewaagd, met een verdere stijging van het belastbaar inkomen rekening te houden. Daarnaast kunnen wij wijzen op de sterke positie van de bedrijven, speciaal van de Lichtfabrieken, die een hechten steun zijn voor de gemeentefinanciën. Door de gestadige toeneming van den omzet is het b. v. niet uitgesloten, dat de winst der Lichtfabrieken hooger zal zijn, dan zij voor 1927 werd uitgetrokken. Vervolgens is in onderzoek de mogelijkheid van vereen voudiging van de administratie en inrichting van de ver schillende diensten. Ten slotte mag worden verwacht, dat te eeniger tijd de financiëele verhouding tusschen Rijk en Gemeente op billijker wijze zal worden geregeld. Onder deze omstandigheden schijnt het ons het beste toe, in afwachting van een nader te nemen beslissing bij de vaststelling van het vermenigvuldigingscijfer in Mei 1928, voorloopig het bedrag van 296.552.te vinden door be schikking over een gedeelte van het batig saldo van 1926. Gelijk werd opgemerkt, kan dan nog een bedrag van ƒ25.000. naar de Algemeene Reserve worden overgebracht. Thans overgaande tot een korte aanduiding van de ver schillen tusschen de begrootingen 1927 en 1928, merken wij allereerst op, dat deze verschillen soms veroorzaakt werden door een nieuwe verdeeling van de renten en aflossingen van de onderscheidene geldleeningen over de hoofdstukken der begrooting. Aangezien tegenover een vermindering van het eene hoofdstuk stond (een verhooging van het andere hoofdstuk, zijn deze verschillen van zuiver administratieven aard. Zoo geeft hoofdstuk XV, waarop in 1927 voor rente en aflossing te zamen 67.500.werd uitgetrokken, thans voor dit doel slechts een uitgaaf van rond 5.600. aan. Het verschil ad 62.500.kwam ten laste van andere hoofdstukken en wel voornamelijk ten laste van hoofdstuk XIII, 1 en 2. Het eindcijfer van de begrooting van den gewonen dienst is thans 7.352.992.— tegen 7.815.113.voor 1927, of 462.121.lager. De oorzaak hiervan is te zoeken in de omstandigheid dat het batig saldo van 1926 (te verant woorden op hoofdstuk I) zooveel kleiner is als dat, waar mede de begrooting van 1927 opende. Hoofdstuk I (vroegere diensten). Het batig saldo van de rekening 1926 bedraagt 321.552.— Gelijk reeds werd opgemerkt, wordt hiervan voorshands een bedrag van 296.552.vereischt voor heb sluitend maken van de begrooting. Het restant ad 25.000.werd in uitgaaf gebracht ter overboeking op den Kapitaaldienst, ten einde te worden toegevoegd aan de Algemeene Reserve. Hoofdstuk II (Algemeen Beheer). Het nadeelig slot is ruim 20.500.lager, hetgeen in hoofdzaak wordt veroorzaakt, doordat in 1928 vermoedelijk geen verkiezingen worden gehouden en doordat de post: Verslag Handelingen van den Gemeenteraad en de Ingekomen Stukken 3.500.— lager kon worden geraamd. Voorts kon de post betreffende het maken van een uitbreidingsplan ad 8000.vervallen. Hoofdstuk III (Openbare Veiligheid) is 1.500.voor- deeliger. Dit verschil zal echter gedeeltelijk weer worden opgeheven, doordat bij de Memorie van Antwoord alsnog gelden zullen 0 Zie hieromtrent ons voorstel betreffende de vaststelling van het ver- menigvuldigingsoijfer 1927/1928. (Ingek. Stukken No. 96).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 1