MAANDAG 29 AUGUSTUS 1927. 179 tijd nooit weet, of het niet op den een of anderen dag ont slagen zal worden en op wachtgeld gesteld, en hij grondt dat op hetgeen geschied is bij de Lichtfabrieken, waar een be duidende vermindering van personeel plaats gehad heeft ten gevolge van verandering in de werkwijze. Dat is één keer geschied, maar dat zal zoo licht niet meer voorkomenen verder is er geen enkel ander gemeentebedrijf, dat voor een mechaniseering op die wijze in aanmerking zou kunnen komen. Bovendien moet men er rekening mede houden, dat door een behoorlijke wachtgeldregeling in redelijke mate voor de ontslagen personen is gezorgd en dat verder die personen zooveel mogelijk bij andere diensten zijn ondergebracht, zelfs in zoodanige mate dat personen zijn aangesteld die daar eigenlijk niet op hun plaats zijn. Bij instelling van een per- sóneelsreserve zou men groot gevaar loopen, dat men dit laatste ook weder zou krijgen, en dat moet voor den Raad wel een ernstige waarschuwing zijn om niet op het voorstel van den heer van Eek in te gaan. Op dit oogenblik dit geldt in het bijzonder voor de Lichtfabrieken wordt vooral in den wintertijd los werk volk aangenomen; dan zijn er altijd eenige meerdere werk krachten noodig; er wordt dan niet gevraagd, of die personen geschikt zijn voor de gemeentebedrijven en gemeentediensten in het algemeen, maar er wordt alleen gevraagd, of ze geschikt zijn voor dat werk aan de Lichtfabrieken. Werd nu een personeelreserve opgericht, dan zouden die menschen daarin opgenomen moeten worden, en dan zou daaruit te zijner tijd gerecruteerd moeten worden het vaste personeel dat de gemeen te- bedrijven in het algemeen moeten hebben. Als men dan in aanmerking neemt, dat de directeuren van de verschillende bedrijven en diensten niet meer kunnen uitzoeken, welke menschen voor hunne bedrijven en diensten de geschiktste zijn, maar dat zij die menschen, zooals zij in de personeelsreserve zijn opgenomen, steeds hebben te aanvaarden, dan kan spreker dat niet in het belang van de gemeente Leiden achten. De heer Baart beroept zich op Amsterdam, maar een insti tuut, dat te Amsterdam goed werkt, kan voor Leiden verkeerd zijn. Te Amsterdam zijn de bedrijven zoo groot grooter dan de geheele gemeentedienst te Leiden dat men daar voor elk bedrijf op zich zelf wel een personeelsreserve kan instellen, en dan kan dat instituut wel gunstig werken. Men vergete niet, dat, als iemand in tijdelijken dienst van de gemeente is, er tusschen hem en de gemeente eeri half vast dienstverband bestaat en het moeilijk is hem daaruit weg te werken, indien men mocht meenen in zijn plaats een beteren arbeider voor de gemeente te kunnen krijgen. Er komt bij, dat de gemeente bij aanneming van het voorstel van den heer van Eek gevaar loopt de dupe te worden van het feit, dat, als zij of haar bedrijven personeel noodig hebben, dit lukraak aan de Arbeidsbeurs wordt aangevraagd, iets waarop zij, die voorstanders zijn van het instellen van een personeelsreserve, altijd aandringen. De leiders der bedrijven kiezen dan niet zeiven de arbeiders, die zij noodig hebben, maar krijgen van de Arbeidsbeurs menschen op proef ge stuurd en, waar er in het algemeen veel voor te zeggen is, dat de gemeente in de eerste plaats de menschen die lang werkloos zijn, helpt, als zij tijdelijke krachten noodig heeft, staat er tegenover, dat zij, die op grond van de loonen, welke zij betaalt, recht heeft op zoo goed mogelijke krachten, ge vaar loopt die niet te krijgen, omdat degenen, die zich het langst en het veelvuldigst aan de Arbeidsbeurs aanmelden, als regel niet de meest eminente werkkrachten zijn. Spreker gunt ieder mensch in Leiden een behoorlijk bestaan, zoo mogelijk een bestaan als de meeste gemeente-ambtenaren hebben, maar, waar dat met de practijk niet is overeen te brengen, waarschuwt hij tegen het beleggen van de gemeente penningen in een personeelsreserve teneinde daardoor een aantal menschen een bepaalde zekerheid in hun bestaan te bezorgen. Volgens den heer Baart zou men, als een personeelsreserve bestond, daaruit kunnen putten ten behoeve van de markt- diensten, die per week ruim een halven dag duren, maar dan moeten noodwendig die menschen verder de gansche week zonder werk loopen, want het zou toevallig zijn, wanneer een hoofd van een bedrijf de menschen noodig heeftop andere dagen dan de Vrijdag en op dezen dag niet. Men zou dus die menschen een gansche week in het dienstverband hebben alleen voor die 6, 7 uren werken op den marktdag. De heer Baart spreekt ook van de plantsoenwacht, maar is daar nu voldoend emplooi voor de menschen te vinden? Men moet hebben een personeelsreserve, die tijdelijk in haar geheel aan het werk is; maar nu zouden wij krijgen een aantal menschen, die zoo goed als nooit noodig zijn. Het zou niet anders zijn dan het scheppen van baantjes. Men wil zooveel mogelijk ambtenaren aan de gemeente verbinden. Zeker, het gemeentelijk personeel staat in het brandpunt van de publieke belangstelling; dat brandpunt ligt ook wel eens in dezen Raad. De quintessens van de zaak is, dat men zooveel mogelijk menschen aan de gemeente wil verbinden, en als het niet mogelijk is een vaste positie in het leven te roepen, dan wil men toch een half ambtelijk verband tot stand brengen. Spreker acht dit zoo volkomen in strijd met het gemeente belang, dat hij den Raad dringend moet aanraden om het praeadvies van Burgemeester en Wethouders aan te nemen. De heer Elkerbout meent, dat er te Leiden niet in het minst behoefte bestaat aan een personeelsreserve. Het aantal personen, dat de gemeente in dienst heeft, is te gering dan dat het noodig zou zijn om dergelijk instituut in het leven te roepen. De vraag zou ook zijn hoever men met die personeelsreserve zou moeten gaan. Zouden daarin ook opgenomen moeten worden de menschen, die des winters gedurende eenige dagen in lossen dienst van de gemeente sneeuw opruimen? Zou hun gedurende het geheele verdere jaar het garantieloon moeten uitbetaald worden? In gemeenten als Amsterdam, waar zoovele gemeentebe drijven zijn en het gemeentepersoneel zoo uitgebreid is, kan het instituut op zijn plaats zijn, maar in een gemeente als Leiden, met weinig gemeentebedrijven en weinig gemeente- personeel, is het niet op zijn plaats en overbodig. In één opzicht is spreker het niet eens met heigeen Burge meester en Wethouders in hun praeadvies schrijven. Zij zeggen, dat voornamelijk bij Gemeentewerken slechts gedurende enkele maanden de menschen in lossen dienst gehouden kunnen worden, omdat de werkzaamheden zich speciaal bepalen tot het snoeien van boomen; maar spreker meent, dat men die menschen ook wat langer in dienst zou kunnen houden dan men thans doet. Het beperkt zich alleen tot het hoog noodige, en dit is tot zekere hoogte goed, en, als spreker dan ziet, dat de menschen, die in dit dienstverband werken, ook in staat zijn tuinbouwwerkzaamheden te verrichten, b.v. het onder houden van plantsoenen, dan maakt hij zich weieens boos, als hij bemerkt, dat zekere bedragen worden gevoteerd voor het in orde brengen van het talud van de singels, terwijl het later blijkt een rommel te zijn, die singels en plantsoenen schaadt in hun aanzien. Men zou gevoeglijk wat meer tuin lieden kunnen aanstellen en daardoor het losse personeel kunnen vermindereu. Dat zou geen overbodige weelde zijn. In 1926 zijn door de menschen bij dezen tak van dienst 6907 overuren gemaakt en nu voelt spreker heel goed, dat men die overuren niet geheel kan wegwerken, omdat het hier Zondagswachten betreft en de menschen, die die overuren maken, het minder aangenaam zouden vinden, indien de parkwachten werden opgedragen aan personen, die geen ver antwoordelijkheid dragen voor den toestand van de plant soenen, zoodat van zelf hun toezicht minder streng zou zijn; maar aan den anderen kant aarzelt hij niet dit aantal over uren beduidend hoog te noemen. De Commissie voor georga niseerd overleg heeft ook reeds als haar meening te kennen gegeven, dat slechts bij de hoogste noodzakelijkheid tot het doen maken van overuren moest worden overgegaan. Bij den dienst der plantsoenen is te weinig personeel werkzaam en eenige uitbreiding daarvan zal ongetwijfeld noodig blijken. Men zegt, dat het aantal losse arbeiders in dienst van de gemeente 100 bedraagt, maar dat is minder juist, omdat, naar spreker meent, degenen, die op arbeidsovereenkomst zijn aangenomen, niet als losse arbeiders zijn te beschouwen. Trekt men die er at, dan houdt men er 60 over en dat aantal acht spreker te klein om er een personeelsreserve voor in te stellen. De heer Reimeringer zegt, dat de eenige bron hier te lande, waaruit men volledige gegevens kan putten omtrent personeelsreserve, is de stad Amsterdam. Men heeft daar een zoo groot aantal gemeentebedrijven, dat men er het denk beeld, dat aan het instellen van een personeelsreserve ten grondslag ligt, n.l. dat men de menschen, die op de eene plaats niet meer noodig zijn, naar de andere overbrengt, gemakkelijk in toepassing kon brengen. Toch moet men niet vergeten dat men daar, niettegenstaande dat groot aantal bedrijven, die menschen naast de oorspronke lijke taak allerlei andere werkzaamheden moet laten verrichten; een bewijs, dat men zelfs in een gemeente, waar zoovele overheidsbedrijven zijn, groote moeite heeft om de reservisten behoorlijk aan het werk te stellen. Plaatst men naast Amsterdam Leiden, dan valt het groote verschil dadelijk in het oog en dan moet men toegeven, dat wat voor Amsterdam kan en zelfs nog met veel moeite in stand kan worden gehouden, voor Leiden met zijn klein aantal gemeentebedrijven niet noodig is. Men wil ook voor de ambtenaren een personeelsreserve hebben, maar zelfs te Amsterdam, waar dit object zoo uit gewerkt is, bestaat geen personeelsreserve voor ambtenaren. Het is trouwens onnoodig, waar te Leiden een zeer goede wachtgeldregeling bestaat. Toen in het georganiseerd overleg deze aangelegenheid ter sprake werd gebracht, heeft men gewezen op allerlei grieven

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 9