MAANDAG 29 AUGUSTUS 1927. 175 de door hem geschetste toestand heerscht, aan spreker mede- deelen, dan zal deze trachten dien toestand te verhelpen. Wat betreft de uitlating van den heer Dubbeldeman, dat het College in nog sneller tempo zou moeten optreden in deze, spreker dacht juist, dat de heer Dubbeldeman tevreden zou zijn geweest over de wijze van werken van het College, ook wat betreft de ontruiming van woningen. Aan de hand van het overzichtstaatje kan men zien, dat sinds 1 Februari 1927 weder 29 woningen zijn ontruimdtegen het clandestien betrekken van woningen wordt streng toegezien. De heer Dubbeldeman constateert, dat het College toestemt, dat het Gemeentebestuur niet het minste meer te zeggen heeft wat betreft de hier bedoelde, woningtoestanden, en het spreekt vanzelf, dat het Gemeentebestuur wel gedwongen zal worden in wat sneller tempo dan tot nog toe aan die toe standen een einde te maken. Spreker heeft den Directeur van Bouw-en Woningtoezicht van een en ander op de hoogte gesteld en die heeft verklaard er aan te zullen doen wat hij kan, maar die zegt tevens: wij hebben op die huiseigenaren niet den geringsten invloed; wij kunnen hun niets commandeeren. Het is alleen de quaestie, dat de gemeente niet gezorgd heeft, dat er behoorlijke woningen waren voor de bewoners van deze woningen. Spreker hoopt, dat deze zaak de volle aandacht zou blijven houden van den Wethouder en dat deze er met den Directeur vari Bouw- en Woningtoezicht over zal spreken. De heer Splinter wijst er alsnog op, dat thans in aan bouw zijn 214 woningen en wranneer die gereed zullen zijn dan zal een groote stap in de goede richting gedaan zijn. De heer van Stralen wijst er op, dat één van de 14per- ceelen, welke thans ook ontruimd zijn geworden, gelegen in de Wielmakerssteeg, enkele dagen te huur gestaan heeft als bergplaats of werkplaats, doch dat deze aanduiding is wegge nomen en daarna aan het perceel aangebracht is geworden een bordje, waarop alleen stond: te huur. Blijkbaar heeft de eigenaar dus de bedoeling om dit perceel weder als woning te verhuren. Met het oog daarop wil spreker er op aandringen, dat nauw lettend zal toegezien worden, dat deze woning ontruimd blijft. De heer Splinter verklaart, dat het door den heer van Stralen genoemd geval hem niet bekend is, maar herhaalt, dat er streng de hand aan gehouden wordt dat een eenmaal ontruimde woning ontruimd blijft. Als een onbewoonbaar ver klaarde woning ontruimd is, dan wordt ze dichtgespijkerd, dus komen er geen nieuwe bewoners meer in. Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XL. Verordening, regelende de samenstelling en den werk kring van de Commissie van bijstand voor het onderwijs. (Zie Ing. St. No. 178.) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De artikelen 1 tot en met 7 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter stelt thans aan de orde het amendement van den heer Verweij, luidende: »Ondergeteekende stelt voor in de Verordening, regelende de samenstelling en werkkring der commissie van bijstand inzake het onderwijs het volgende artikel toe te voegen: »De commissie en ieder harer leden hebben te allen tijde »recbt van toegang tot alle inrichtingen van onderwijs. »Zij zijn tevens bevoegd inzage te nemen van alle boeken »en bescheiden tot de administratie dier inrichtingen »behoorende."" De heer Verweij noemt het een verdienste van deze ver ordening, dat zij kort is, maar zou niet gaarne zien, dat door die kortheid een artikel als hij heeft voorgesteld en dat hij belangrijk acht, werd vergeten. Men dient te voorzien in alle gevallen, waar men in de practijk voor kan komen te staan. Wanneer deze commissie van bijstand voor het onderwijs eenmaal practisch werkzaam zal wezen, zal het door haar leden wel eens noodig worden geoordeeld om b.v. aan een of andere onderwijsinrichting een onderzoek in te stellen en daarom is het gewenscht, dat de commissie en ieder harer leden recht van toegang hebben tot alle inrichtingen van onderwijs. Ook uit een oogpunt van continuïteit in de wetgeving ver dient sprekers voorstel aanbeveling. In meerdere verordenin gen, regelende samenstelling en werkwijze van een of andere commissie, komt de bepaling voor, dat de leden dier commissie toegang hebben tot de inrichtingen, waarover de cofhmissie is gesteld. Een dergelijke bepaling is opgenomen om den leden van zulk een commissie de vervulling van hun taak te ver gemakkelijken. Het bezwaar, dat een dergelijke bepaling schadelijk zou kunnen zijn voor den goeden gang van het onderwijs, kan niet worden aangevoerd, omdat de leden van een commissie van bijstand voor het onderwijs wel zoodanig inzicht zullen hebben in de belangen van het onderwijs, dat zij niet plotseling een school zullen binnengaan om inzage van het een of ander te eischen. Ook bij andere commissies is een dergelijk bezwaar nooit ondervonden. Acht men een onderzoek aan een of andere onderwijsinrichting noodig, dan zal men steeds in overleg met het hoofd van die inrichting z'ch toegang tot die inrichting verschaffen. In dien zin stelt spreker zich de toe passing van zijn voorstel voor. Spreker hoopt, dat de Raad zijn voorstel zal aannemen. De Voorzitter waardeert de goede bedoeling van den heer Verweij, maar moet er op wijzen, dat diens voorstel, waar Burgemeester en Wethouders eenigszins onvoorbereid tegenover zijn komen te staan, als men er over denkt, blijkt nog wel eens even nader te moeten worden bezien. Reeds bij de eerste beschouwing zijn er enkele bedenkingen tegen gerezen, welke spreker onder de aandacht van den Raad wil brengen om de discussie vruchtdragender te doen zijn. Vooreerst laat de redactie van het voorstel inzoovere te wenschen over, dat het voorstel, zooals het thans luidt, in den zin als door den heer Verweij bedoeld, geen volledige toepassing zou kunnen vinden. Van de toepassing van het voorgestelde artikel toch zouden al dadelijk uitgesloten moeten worden alle inrichtingen van bijzonder onderwijs, aangezien tegen den zin van het Bestuur geen toegang tot die inrich tingen kan worden verkregen; maar in de twrnede plaats is het ook zeer de vraag of b. v. curatoren van het gymnasium niet eveneens krachtens den aard van het toezicht, dat zij op die onderwijsinrichting uitoefenen, aan de leden van den Raad of van een commissie van bijstand voor het onderwijs den toegang tot die inrichting kunnen weigeren. Het gym nasium wordt beheerd door de curatoren; volgens de wet op het hooger onderwijs zijn zij daar heer en meester en het zou geen verwondering wekken, als curatoren uit beginsel ernstig bezwaar zouden maken tegen hetgeen de heer Verweij beoogt. In de derde plaats, art. 179 van de Lager Onderwijswet houdt zich met deze quaestie bezig en noemt zeer nadruk kelijk op aan welke personen de wetgever toegang tot de lagere scholen heeft willen verleenen. Volgens dit artikel bestaat er een over vrij veel hoofden verdeeld toezicht en de vraag rijst dan ook, of het inderdaad wel wettelijk mogelijk is, dat een gemeentelijke verordening deze zelfde materie gaat regelen. In de vierde plaats heeft spreker deze bedenking. Voor zoover het College gepeild heeft den geest, waarin de Raad wenschte dat deze commissie van bijstand in het leven ge roepen zou worden, heeft het College den sterken indruk gekregen, dat de bedoeling was een Commissie van bijstand wat betreft het algemeen onderwijsbeleid en niet een com missie van beheer. De commissie zal ook moeten oppassen, dat zij niet wordt een commissie van toezicht. Voor de verschillende geledingen van het onderwijs bestaan reeds afzonderlijke commissiën van toezicht. In dergelijke materie als het onderwijs kunnen te veel koks wel eens de pap bederven en spreker meent, dat het onderwijs in Nederland in den laatsten tijd zooveel koks tot zich getrokken heeft, dat er zoo in de pap geroerd wordt, dan er vrij algemeen eenige ongerustheid in het leven geroepen is. De Raad zou z. i. onverstandig doen met het denkbeeld van den heer Verweij te aanvaarden. Wil de Commissie be hoorlijk werk verrichten, dan moet zij zich onthouden van het napluizen van de administratie der scholen en van de kleinere details van het onderwijs. Zij moet zich in de eerste plaats houden aan de groote lijnen van de onderwijszaken en daarin moet zij het college van Burgemeester en Wet houders bijstaan. Anders zou de commissie hare waarde voor het College, dat zij geroepen is om bij te staan, verliezen. Wat betreft de uitvoering tracht de heer Verweij den Raad gerust te stellen door erop te wijzen, dat de individueele leden der commissie met zeer veel tact van deze bepaling zouden gebruik maken. Spreker wil dit ook aannemen, maar het zou toch niet buitengesloten zijn, dat eenige overlast aan de schoolhoofden bezorgd werd, vooral nu tegenwoordig in de meeste scholen het ambularitisme is afgeschaft en ook iedere hoofdonderwijzer een eigen klas heeft. Sprekers advies aan den heer Verweij zou zijn: neem uw

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 5