MAANDAG 29 AUGUSTUS 1927. 181 zijn. Te Amsterdam zijn veel meer gemeentelijke bedrijven, maar is ook een veel grooter personeel. Het overleg tusschen de hoofden van diensten zal daar veel moeilijker zijn dan hier. Als werkelijk ernstig overleg plaats heeft, dan zal men wel degelijk meer regularisatie van den arbeid verkrijgen. Bij de aanneming van dit voorstel zijn geen groote bedragen betrokken; het voorstel is in het belang zoowel van de ge meente als van het personeel; en spreker hoopt dan ook, dat de Raad zijn voorstel zal aannemen. De heer Deumer meent, dat oppervlakkig hier de indruk gewekt zou kunnen worden, alsof het hier gaat tusschen rechts en links. Van de rechterzijde hebben zich 3 leden van de Commissie voor georganiseerd overleg uitgesproken, maar daarmede is nog niet uitgemaakt, of men in beginsel kan zijn voor een arbeidsreserve, zooals reeds in andere gemeen ten bestaat, in navolging van groote werkgeversondernemingen, welke in haar bedrijf terdege de behoefte gevoeld hebben om in tijden van bijzondere drukte te kunnen beschikken over voldoende ar beidskrachten. Ook is daarmede nog niet gezegd, dat men in het algemeen daartegen bezwaar kan hebben, bezwaar in den zin als in het praeadvies van Burgemeester en Wethouders is uiteengezet, n.l. dat een kleine gemeente zich die weelde niet zoo kan permitteeren dan een grootere gemeente als Amsterdam. Spreker wil echter den nadruk leggen op de sociale be- teekenis van een personeelsreserve. Voor hen, die maand in, maand uit, jaar in, jaar uit door de economische verhoudingen, waaronder zij leven, op de Commissie voor steunverleening of op het Burgerlijk Armbestuur zijn aangewezen, is er een meer verheffend element in gelegen, als zij zich aangesloten weten bij een personeelsreserve. Spreker is dat duidelijk ge worden naar aanleiding van de praeadviezen, dezen zomer uitgebracht op de jaarvergadering der Vereeniging van armen zorg en weldadigheid, voor een te Zutphen gehouden ver gadering, waar verschillende directeuren van Arbeidsbeurzen en personen, die sociaal werk verrichten, unaniem als middel tot opheffing van de schadelijke elementen in de samenleving in verband met het toenemend pauperisme hebben aanbe volen het instellen van personeelsreserve in de gemeenten, waar daaraan behoefte mocht bestaan. Als spreker dan ook meegaat met het praeadvies van Burgemeester en Wethouders, dan is dat in verband met de omstandigheden, waarin Leiden verkeert en welke meebrengen, dat er hier geen behoefte bestaat aan een personeelsreserve. De heer Knuttel wijst er op, dat Leiden, wat de oprichting van een personeelsreserve betreft, in een gunstiger positie zou zijn dan Amsterdam heeft verkeerd. Te Amsterdam is dat instituut ingesteld, toen op groote schaal werklieden werden ontslagen, in het bijzonder bij de tram, zoodat men daar begon met een groot aantal werkkrachten, waaraaan men geen behoefte meer had, terwijl men te Leiden zou beginnen met meerendeels menschen, die men gedurende een groot deel van het jaar noodig heeft. Door het oprichten van een personeelsreserve krijgt men eenerzijds, dat een kleiner aantal menschen ten deel valt eens bij de gemeente in dienst te komen, maar anderzijds dat men een aantal arbeiders gedurende den tijd, dat zij niet geregeld werk kunnen vinden, kan houden buiten de droeve regelingen van de Commissie voor de steunverleening en van het Burgerlijk Armbestuur, hetgeen men, als het mogelijk is, zeker niet mag nalaten, zoodat de instelling van een peiso- neelsreserve aanbeveling verdient. De heer Heemskerk wil tegenover de bewering van sommige heeren, dat het instellen van een personeelsreserve voor Leiden minder schadelijk en veel gemakkelijker zou zijn, omdat het over minder personen gaat, dit argument stellen, dat tegen de oprichting van een personeelsreserve pleit, dat het bestaan van dat instituut de leiders van de bedrijven zal weerhouden van het aannemen van losse arbeiders voor bijzonder werk, omdat die arbeiders anders voortdurend ten laste van de gemeente blijven. Spreker meerit, dat het zou zijn het spannen van de paarden achter den wagen wanneer men zeide, dat de personeels reserve hier zou zijn ten bate van de personen, die thans losloopen en gebukt gaan onder minder inkomsten en gebrek aan werk. Punt a van het praeadvies van Burgemeester en Wethouders, om het adres van het Comité tot Behartiging van de Alge- meene Belangen van Overheidspersonen (A.C.O.P.) d.d. 10 November 1925 voor kennisgeving aan te nemen, wordt met 19 tegen 10 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren van Tol, Wilbrink, van Hamel, van Rosmalen, Schoneveld, van der Reyden, Huurman, Coster, Eikerbout, Wilmer, Deumer, Heemskerk, Spendel, Eerdmans, Sijtsma, Reimeringer, Sanders, Splinter en Mulder. Tegen stemmen: mevrouw Dietrichde Rooij, de heeren Baart, Dubbeldeman, Groeneveld, Knuttel, van Eek, Schüller, Kooistra, Verweij en van Stralen. (De heer Knuttel was inmiddels ter vergadering gekomen.) Vervolgens wordt punt b van het voorstel van Burgemeester en Wethouders, om het voorstel van den heer Baart als afgedaan te beschouwen, zonder hoofdelijke stemming aan genomen. Ten slotte wordt het voorstel van den heer van Eek tot de instelling van een arbeidsreserve van ambtenaren en werk lieden ter vervanging van het tegenwoordige losse overheids personeel, met 19 tegen 10 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren van Tol, Wilbrink, van Hamel, van Rosmalen, Schoneveld, van der Reijden, Huurman, Coster, Eikerbout, Wilmer, Deumer, Heemskerk, Spendel, Eerdmans, Sijtsma, Reimeringer, Sanders, Splinter en Mulder. Vóór stemmen: mevrouw Dietrichde Rooy, de heeren Baart, Dubbeldeman, Groeneveld, Knuttel, van Eek, Schüller, Kooistra, Verweij en van Stralen. XLV. Interpellatie van den heer Sijtsma, in zake de exploitatie van het winkelhuis aan de Vischmarkt No. 14, het besproeien van de Vischmarkt en omgeving des Zaterdags en op warme zomerdagen, en de regeling van het autoverkeer des Zaterdags op de Vischmarkt. De heer Sijtsma zal zich, al wordt op de agenda gesproken van een «interpellatie", bepalen tot het stellen van een paar simpele vragen, zooals oorspronkelijk in zijn bedoeling heelt gelegen. Tot het stellen van de eerste vraag, hoe Burgemeester en Wethouders zich denken het onlangs door de gemeente aan gekochte winkelhuis aan de Vischmarkt te exploiteeren, heeft aanleiding gegeven een bezoek, dat spreker kreeg van iemand, die uit zijn huis aan de Breestraat moest en daarom aan Gemeentewerken was gaan vragen of hij genoemd perceel van de gemeente kon huren. Hij had op die vraag een bevestigend antwoord ontvangen, maar, toen hij vroeg hoe veel de huur bedroeg, had men gezegdgij moet maar zeggen wat gij er voor over hebt! Verder had hij gevraagd wat er aan het huis werd gedaan en daarop had hij tot bescheid gekregen: niets, gij moet het herstellen zooals het u goed dunkt Niet tevreden met dit antwoord hij was te woord ge staan door een ambtenaar van het Bureau van Gemeente werken, omdat de Hoofdopzichter niet aanwezig was wendde hij zich tot den Directeur van Gemeentewerken, maar van dezen kreeg hij precies hetzelfde te hooren. De man zeide toenzoo kan ik het niet huren en zoo zal de gemeente het alleen verhuren aan een houder van een vliegenden winkel, hetgeen noch in het belang van de gemeente noch in dat van den winkeldrijvenden middenstand is. Zou men dit gebouw binnenkort moeten gebruiken om het in te richten als een gemeente-bureau, dan zou het ook spreker wenschelijk voorkomen er thans niets aan te doen, maar, waar hij het idee heeft dat het nog langen tijd zal duren alvorens in dit gebouw een gemeente-bureau zal worden gevestigd, komt het hem beter voor het als een behoorlijken winkel in te richten en het dan aan een gewonen winkelier te verhuren, niet aan een houder van een vliegenden winkel, omdat die vliegende winkels in den regel slechte waar ver- koopen en na een korten tijd weer verdwijnen. Spreker vraagt: vooreerst welke de plannen van Burge meester en Wethouders zijn en hoe zij denken over hetgeen door hem naarvoren is gebracht ten aanzien van de bestem ming, welke aan het pand zal worden gegeven voor het geval het voorloopig niet als gemeente-bureau in gebruik zal worden genomen, en in de tweede plaats of het juist is, dat de door hem genoemde persoon dat bescheid op Gemeente werken heeft gekregen. Wat de tweede vraag betreft, spreker heeft met genoegen kunnen constateeren, dat de Zaterdagsche markt vooruitgaat en de belangstelling wekt van den gemeentelijken keurings dienst van waren, die den laatsten tijd dezen maatregel heeft genomen, dat voedingsmiddelen in vitrines moeten worden geborgen. Dat de kramers dien maatregel toejuichen, werkt er toe mede de markt vooruit te brengen. Nu kan het er op warme zomerdagen ontzettend stuiven, hetgeen lastig is voor de kramers en het publiek, en spreker vraagt zich af, waarom de sproeiwagen daar niet eens komt. Verder zijn de vele vrachtauto's, die daar des Zaterdags komen, zeer hinderlijk voor de kramers en niet minder voor

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 11