MAANDAG
11 JULI 1927.
139
verordening te krijgen en de opzet van deze verordening in
hoofdzaak gericht zijn op het aantasten van het eigendoms
recht, acht spreker den Raad minder geschikt om in deze
zaken een objectieve beslissing te nemen. De heer van Eek
noemt dat niet democratisch, maar spreker stelt zich niet op
het socialistisch standpunt van de partij van den heer van
Eek, die alleen op de behartiging van de belangen der huur
ders het oog heeft. Ook de verhuurders hebben belangen,
waarmede rekening dient te worden gehouden.
Met de gedachte, dat de Commissie zou moeten bestaan
uit vertegenwoordigers van huurders en verhuurders, kan
spreker zich niet vereenigen. Hij verklaart zich vóór artikel 6,
zooals het is voorgesteld.
De heer Wilbrink acht het, aangezien in artikel 6 zal
bepaald worden, door wie de commissie benoemd zal worden,
van belang om te weten, wat eigenlijk hare taak zal zijn,
wat de norm is, waardoor zij zich zal laten leiden.
De vorige maal is door de voorstanders van een verorde
ning als deze absoluut ontkend, dat hierin maar iets zou
liggen van het beginsel van socialisatie, maar heden komt
de heer van Eek verklaren, dat de commissie niet moet letten
op de waarde van de huizen, maar op hetgeen de huurders
zullen kunnen betalen, aangezien die menschen recht hebben
op een behoorlijke woning. Spreker echter meent, dat, wan
neer de commissie onpartijdig wordt samengesteld, zij toch
niet als norm kan aannemen datgene, wat eventueel een
huurder kan betalen. Dit is een norm, die niet genoemd
wordt in artikel 2 dezer verordening.
Het is dus wel van belang te weten, welk standpunt Bur
gemeester en Wethouders ten deze innemen. Zijn zij er voor
om te aanvaarden de norm van den heer van Eek dan wel
de norm van artikel 2?
Dit is van belang, ook met het oog hierop, dat straks
Gedeputeerde Staten over de verordening zullen hebben te
oordeelen.
Nemen Burgemeester en Wethouders het standpunt in van
den heer van Eek of willen zij niet verder gaan dan strikt
noodzakelijk is, het eigendomsrecht volkomen eerbiedigen,
met de economische waarde van het bezit rekening houden
en alleen door deze verordening waken tegen handelingen
van personen, die, als de huurverordening van de baan is,
hun bezittingen zouden uitbuiten ten nadeele van hen, die
de hoogere huren niet kunnen betalen? Spreker is blij, dat
thans is uitgesproken, dat dit de bedoeling is.
De heer van Stralen vindt het eigenaardig, dat zij, die
van meening zijn, dat de Commissie door Burgemeester en
Wethouders moet worden benoemd en niet moet bestaan
uit vertegenwoordigers van huurders en verhuurders, juist
de tegenstanders van deze materie zijn. Hij kan daarom in
dit geval aan het oordeel van die heeren niet veel waarde
hechten. Waar deze verordening is te beschouwen als een
voortzetting van de bestaande huurwetten, lijkt hem het meest
logische de wijze, waarop volgens deze verordening een huur-
verhooging zal kunnen worden verkregen, dezelfde te doen
zijn als die, welke in de Huurcommissiewet is bepaald en
in de practijk een tiental jaren heeft voldaan.
De wetgever heeft in de Huurcommissiewet neergelegd,
dat in de Huurcommissie de belangen van de huurders en
verhuurders gelijkelijk moeten zijn vertegenwoordigd. De heer
Huurman kan die verhouding onjuist achten, maar het oordeel
over de vraag, of een huurverhooging al dan niet als billijk
moet worden beschouwd, zal veel afhangen van de menschen,
die dat oordeel moeten uitspreken. Indien in de Huurcom
missie geen vertegenwoordigers hadden gezeten van de be
langen van huurders en verhuurders, maar alleen deskun
digen, dan staat voor spreker vast, dat bijna geen enkele
huurverhooging zou zijn geweigerd. Het ging in de praktijk
zoo, dat de vertegenwoordiger van de verhuurders als regel
was vóór de huurverhooging, al was die nog zoo groot, en
dat de vertegenwoordiger van de huurders er als regel tegen
was, terwijl tenslotte een bevredigende oplossing kon worden
verkregen, omdat de onpartijdige voorzitter een beslissende
stem kon uitbrengen.
Een voornaam belang is, dat zoowel de belangen van de
huurders als die van de verhuurders naar voren komen.
Wanneer dat niet gebeurde, dan zou zeker één van die be
langen in den druk komen.
Hoe denken Burgemeester en Wethouders zich de samen
stelling der Commissie? Zullen het zijn deskundigen? Dan
zullen het niet anders kunnen zijn dan bouwers van woningen.
Te vreezen is, dat, als de Commissie niet zoo wordt samen
gesteld, dat ook de belangen van de huurders daarin uitdruk
kelijk zijn vertegenwoordigd, van een juiste behandeling der
zaak in de practijk niet veel zal terechtkomen.
De vrees van den heer Wilbrink, dat de aanvragen om
huurverhooging niet in verband met de woningen zullen
beoordeeld worden, maar in verband met de draagkracht der
huurders, is geheel ongemotiveerd. Bij de bestaande Huur
wetten worden de aanvragen ook beoordeeld in verband met
de woningen. Men zou ook niet anders kunnen doen, want
anders zou men voor een reeks van gelijksoortige woningen
een groot verschil in huurprijzen krijgen.
De heer Schoneveld gevoelt iets voor het denkbeeld om
de commissie door den Raad te doen benoemen, hoewel hij
zich losmaakt van de motiveering van het amendement.
Op den voorgrond moet gesteld worden, dat in gemeenten,
waar dergelijke huurverordening tot stand gekomen is, Burge
meester en Wethouders voor de zaak waren, terwijl dit
laatste te Leiden niet het geval is. Dus aangezien de zaak
hier van meet af aan door Burgemeester en Wethouders
ontraden is, zou spreker het wel wenschelijk achten, dat de
commissie door den Raad benoemd werd en dat in de commissie
zoowel de belangen van de huurders als die van de ver
huurders vertegenwoordigd werden. Tevens zal men de quaestie
van de deskundigheid in het oog kunnen houden.
Den heer Huurman zou spreker willen doen opmerken, dat
het bij de behandeling van zaken door deze commissie altijd
geven en nemen zal zijn, gelijk tot dusver het geval is ge
weest. Dat is niet te verwonderen bij dergelijke quaesties als
de commissie te behandelen krijgt.
Terecht is de vorige maal al in het licht gesteld, dat de
commissie inderdaad ook wel huurverhoogingen zal moeten
toestaan en dat zij niet afwijzend zal staan tegen elke aan
vraag daartoe. Alleen zal het verzoek behoorlijk gemotiveerd
dienen te worden en het is inderdaad juist, dat deze verordening
alleen beoogt het tegengaan van buitensporige huurver
hoogingen. Dat is de bedoeling van de verordening en vóór
die gedachte, welke belichaamd was in het voorstel van den
heer Heemskerk, heeft spreker zich in de vorige vergadering
uitgesproken.
Spreker meent, dat van beide zijden de zaak eenigszins wordt
overdreven. Men moet de kwestie zuiver zakelijk bezien en,
als men dat doet, dan zal in de practijk de beste oplossing
zijn, dat in de Commissie zitting hebben een vertegenwoor
diger van de huurders, een vertegenwoordiger van de ver
huurders en een onpartijdig man als voorzitter.
De heer van Eck zegt, dat de heer Wilbrink hem volkomen
verkeerd heeft begrepen. Naar zijn meening kan deze ver
ordening nooit een eerste stap zijn tot socialisatie. Zijn bedoeling
was niet, dat bij de vaststelling van de huren in elk individueel
geval rekening zou worden gehouden met de inkomsten van
den huurder. Hij heeft gezegd, dat, wilde de Commissie goed
werken, daarin zoowel de huurders als de verhuurders ver
tegenwoordigd moesten zijn, omdat iemand, die in het algemeen
de huurverhoogingen als een maatschappelijk kwaad ziet, in
deze zaken anders zal oordeelen dan iemand, die die huur
verhoogingen gewenscht acht teneinde de particuliere bouw
nijverheid in staat te stellen te bouwen.
De heer Wilbrink herinnert er aan, dat de heer van Eck
ook heeft gezegd, dat rekening moest worden gehouden met
de belangen van hen, die niet in staat zijn de hooge huren
te betalen en wier sociale positie in het gedrang zou kunnen
komen.
De heer van Eck zegt het standpunt in te nemen, dat die
huurverhoogingen een maatschappelijk kwaad zijn, maar dit
neemt niet weg, dat hij wel met een huurverhooging, als die
hem billijk voorkwam, zou kunnen meegaan.
Spreker verzoekt den Voorzitter zijn amendement, dat twee
punten bevat, de benoeming van de Commissie door den Raad
en de gelijke vertegenwoordiging van de huurders en ver
huurders in de Commissie, gesplitst in stemming te brengen.
De Voorzitter antwoordt geen bezwaar te hebben om aan
het verzoek van den heer van Eck te voldoen en daarom
eerst de eerste twee alinea's en vervolgens de laatste twee
alinea's van het amendement in stemming te zullen brengen.
Spreker wijst er op, dat bij den Raad voortdurend de mis
vatting heerscht, dat dit voorstel van Burgemeester en Wet
houders uitgaat. Burgemeester en Wethouders zijn er niet
in gekend en niet over geraadpleegd, omdat de zaak bij de
Commissie voor de Strafverordeningen berust.
Wat betreft de vraag van den heer van Hamel of Burge
meester en Wethouders, voor het geval zij het benoemings
recht kregen, in de Commissie leden van den Raad zouden
benoemen, spreker heeft de wethouders daarover nog niet
kunnen consulteeren, maar hij vermoedt, dat ook dezen het
verkeerd zouden vinden in de Commissie Raadsleden te doen
zitting nemen. Spreker heeft reeds als argument tegen de
geheele verordening aangevoerd, dat noch Burgemeester
en Wethouders, noch de Raad in deze zaken tot oordeelen
in staat zijn, en waar nu bij beroep de beslissing in handen
is gelegd van den Raad en daarin al vier wethouders zitten,