MAANDAG dl JULI 1927.
137
is de verhuurder volkomen veilig, want nooit zal uitkomen,
dat dergelijke strafbare overeenkomst is gesloten, want ook
de huurder zwijgt.
Het gevolg zal dan ook zijn, dat de verhuurder veel eerder
er toe zal overgaan om zoo iets te doen dan wanneer de
huurder niet' strafbaar gesteld wordt, want dan wordt het
voor den verhuurder gevaarlijk.
De Voorzitter acht de opmerking van den heer Groene-
veld meer ingenieus dan steekhoudend.
De rechter zal wel, alvorens een uitspraak te doen, nagaan,
of de man werkelijk schuldig is en hij zal, als blijkt, dat de
huurder in onwetendheid gezondigd heeft, hem niet schuldig
verklaren.
De heer Wilbrink zegt, dat de heeren meenen, dat de
schuld in hoofdzaak bij de verhuurders ligt, maar er zijn
ook tal van huurders, die trachten om door het aanbieden
van een eenigszins hoogere huur een bepaalde woning in
huur te krijgen, hetzij omdat die woning aardig gelegen is,
of in een bepaalde omgeving zich bevindt, enz.
Nu zegt men: als èn huurder èn verhuurder een strafbaar
feit plegen, dan zal het nooit uitkomen, want beiden zullen
zwijgen; maar als de mogelijkheid bestaat, dat het kan uit
komen, dat de huurder een strafbaar feit heeft gepleegd, dan
zal hij er niet zoo licht toe overgaan als wanneer hij in het
geheel niet strafbaar was.
Als een verhuurder het geld ontvangt, wordt hij daardoor
bewogen een bepaalde woning aan een bepaald persoon af
te geven, maar ontvangt hij het geld niet, dan zijn alle
menschen voor hem gelijk en zullen dus zij, die niet in staat
zijn ƒ50.te geven, eerder een kans krijgen dan wanneer
de mogelijkheid tot voorschieten blijft bestaan. Voor de heeren
kan het zwaarst wegen de vraag of de persoon wordt gestraft,
voor spreker weegt het zwaarst, dat de zaak recht wordt
behandeld. Dit laatste wordt bereikt bij aanneming van het
amendement en daarom beveelt spreker het nogmaals aan.
De heer van Stralen zegt, dat de heer Wilbrink blijkbaar
er van uitgaat, dat het bedingen van sleutelgeid als regel op
aandrang van den huurder geschiedt. Dat is echter onjuist.
Door de Huurcommissie is, als zich dergelijke gevallen voor
deden, meermalen een onderzoek ingesteld en dan bleek meestal,
dat de verhuurder niet rechtstreeks dat sleutelgeid had be
dongen, maar door het noemen van bedragen, die andere
adspirant-huurders hadden geboden, den huurder er toe had
gebracht een nog hooger bod te doen. Zoo was de practijk
en die heeft er toe geleid, dat, terwijl eerst in de fluurcom-
missiewet het bedingen van sleutelgeid was verboden, later
ook het aannemen ervan werd strafbaar gesteld, omdat de
verhuurders zoo handig waren het niet te vragen, maar het
zich te laten aanbieden. Gevallen, waarin de huurder blij is
sleutelgeid te kunnen betalen, komen sporadisch voor en
kunnen zeker als argument voor het amendement geen
dienst doen.
De heer Groeneveld meent, dat het voorbeeld, door den
heer Wilbrink gegeven, bij eventueele aanneming van het
amendement een slecht voorbeeld zal zijn. Biedt iemand aan
een verhuurder ƒ50.dan zal deze die veilig kunnen aan
nemen, omdat de aanbieder, die strafbaar is, terwille van
zijn eigen veiligheid zal zwijgen, maar, wordt het amende
ment verworpen, dan is de verhuurder niet veilig, als hij die
ƒ50.— aanneemt, eri zal hij zich wel twee keer bedenken
alvorens dat te doen, omdat hij de kans loopt, dat de huurder
dat geld terugvraagt en bij weigering het langs gerechtelijken
weg terugvordert.
Het amendement van de heeren Deumer en Wilbrink
wordt met 24 tegen 7 stemmen verworpen.
Tegen stemmende heeren Meijnen, Sanders, Splinter,
Schüller, Mulder, van Hamel, Kooistra, Verweij, van Ros
malen, Groeneveld, Baart, van der Heijden, Huurman, Sijtsma,
Knuttel, van Eek. Heemskerk, mevr. van ItallievanEmbden,
de heeren van Tol, Eikerbout, Dubbeldeman, van Stralen,
Schoneveld en Reimeringer.
Voor stemmen: de heeren Wilbrink, Bergers, Spendel, Cos-
ter, mevr. Dietrichde Rooy, de heeren Deumer en Eerdmans.
De Voorzitter verklaart thans art. 2 in stemming te zullen
brengen, welks aanneming het College ontraadt op de gronden,
welke den vorigen keer zijn aangevoerd.
Art. 2 wordt vervolgens met 17 tegen 14 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren Schüller, Kooistra, Verweij,
Groeneveld, Baart, Sijtsma, Knuttel, van Eek, Heemskerk,
de dames van Itallievan Embden en Dietrichde Rooij,de
heeren van Tol, Eikerbout, Eerdmans, Dubbeldeman, van
Stralen en Schoneveld.
Tegen stemmende heeren Meijnen, Sanders, Splinter,
Mulder, van Hamel, Wilbrink, van Rosmalen, Bergers, van
der Reijden, Huurman, Spendel, Coster, Deumer en Reime
ringer.
De artikelen 3 en 4 worden achtereenvolgens zonder beraad
slaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 5. (Zie Ing. St. N°. 141 bladz. 82).
De heer Huurman wil een vraag doen omtrent de laatste
alinea van dit artikel, volgens welke aan de goedkeuring voor
waarden verbonden kunnen worden.
De Commissie zal zich wel voorgesteld hebben, welke voor
waarden dat eventueel zullen zijn, en spreker zou nu gaarne
vernemen, wat deze alinea bedoelt.
De Voorzitter stelt zich voor, dat het mogelijk zal zijn
om in dergelijke zaak tot zekere schikking te komen, wan
neer een verhooging van huur gevraagd wordt. Men wil
hier de mogelijkheid openen om tot een compromis te komen.
Het zal dus afhangen van de omstandigheden van elk bijzon
der geval.
De heer Huurman zou liever zien, dat, wanneer de Huur
commissie meent, dat een aangevraagde huurverhooging onrede
lijk is, het verzoek afgewezen werd.
Deze laatste alinea van artikel 5 zal nog meer de vrijheid
van een zeker deel der bevolking binden! Straks zou dan door
een commissie uit leeken bestaande voorgeschreven worden,
welke herstellingen of verbeteringen moeten worden aange
bracht, op welke wijze zal moeten worden geverfd of be
hangen, enz.
Spreker vreest hiervan een geweldige willekeur.
Spreker weet niet, of dergelijke bepaling ook in de Huur-
commissiewet staat, maar hij heeft den indruk, dat deze
muilkorf uit die wét is overgenomen. Hij geeft in overweging
de laatste alinea van artikel 5 te schrappen. Men krijgt dan
goedkeuring of afkeuring, maar verhuurder en huurder worden
althans vrij gelaten in de wijze, waarop zij een contract willen
aangaan.
De heer Wilbrink zegt, dat volgens dit artikel op de
aanvrage om goedkeuring binnen 14 dagen moet worden
beschikt en het nemen van deze beschikking éénmaal voor
14 dagen kan worden verdaagd, en vraagt, of, wanneer de
Commissie in verzuim is en de verhuurder daardoor geen
beschikking krijgt, deze kan doorgaan en met de verordening
niets te maken heeft.
De Voorzitter antwoordt, dat men een Commissie, die
haar plicht verzuimt, moet ontslaan, maar dat de aanvrager,
zoolang hij geen goedkeuring heeft, niet kan doorgaan.
Spreker deelt vervolgens mede, dat de heer Huurman een
amendement heeft voorgesteld, strekkende om de laatste
alinea van artikel 5 te laten vervallen.
Het amendement van den heer Huurman wordt voldoende
ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraad
slaging uit.
De heer van Eck begrijpt de bedoeling van het amende
ment van den heer Huurman niet. Naar zijn tneenirig wordt
juist door de laatste alinea van artikel 5 een wat soepeler
toepassing van de verordening mogelijk gemaakt en voor
komen, dat die toepassing al te zeer ingrijpt in de vrijheid
van den verhuurder. Deze staat niet direct voor goed- of
afkeuring, maar krijgt een kans om, door aan de gestelde
voorwaarden te voldoen, een goedkeuring te erlangen, terwijl
anders zijn aanvrage zou zijn afgewezen.
De heer van Stralen heeft niet zoo groot bezwaar tegen
het amendement van den heer Huurman. Een bepaling als
die van de laatste alinea van artikel 5 komt ook in de bestaande
Huurcommissiewet voor, maar vindt slechts sporadisch toe
passing met het oog op de bijzondere moeilijkheden, welke
zich kunnen voordoen. Maar bovendien, in de bestaande
Huurcommissiewet is bepaald, dat, als een verzoek om ver
hooging is afgewezen, eerst na 6 maanden een nieuw verzoek
mag worden gedaan, zoodat een verhuurder, die zijn verzoek
voorloopig ziet afgewezen en een plan maakt ter verbetering
van die woning, eerst na 6 maanden opnieuw een verzoek bij de
Huurcommissie kan indienen. Ziet spreker het evenwel goed, dan
laat deze verordening ruimte om, als een verhoogingsaanvrage
door Burgemeester en Wethouders is afgewezen op gronden,
waarvan aan den verhuurder mededeeling wordt gedaan,