MAANDAG 11 JULI 1927. 133 De Voorzitter heeft niet kunnen weten, dat hier deze vraag zou gesteld worden, maar onmiddellijk had hij bij de hand het rapport van den accountant van 1923. Waarom heeft dat rapport niet in de Leeskamer gelegen? Waarom is het voor de Raadsleden achtergehouden? Naar spreker meent, is de accountant Knol nog nooit tevreden geweest over de rekening en verantwoording van het Burgerlijk Armbestuur en heeft hij indertijd zelfs een methode van boekhouding voor het Burgerlijk Armbestuur aan de hand gedaan. Als de "accountant niet tevreden is over de administratie, dan zou er toch alle aanleiding zijn om met hem overleg te plegen, maar dit schijnt niet gebeurd te zijn. De Voorzitter doet opmerken, dat de accountant zich wel degelijk accoord heeft verklaard met de administratie van het Burgerlijk Armbestuur. Dat er geen gevolg is gegeven aan zijn opmerkingen van 1923 kan spreker niet nader verklaren, dan hij reeds gedaan heeft. Spreker is echter bereid om toe te zeggen, dat Burge meester en Wethouders deze zaak ter kennis van het Bur gerlijk Armbestuur zullen brengen, met verzoek om na te gaan, of het niet mogelijk is de administratie zoo in te richten, dat door belanghebbenden ontvangstbewijzen geteekend wor den, en om, zoo dat niet mogelijk is, de redenen daarvan nauwkeurig op te geven. De Raad zal er dan te zijner tijd nader van hooren. Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens tot goed keuring van deze rekening besloten. (De heer Sanders had gedurende de behandeling van dit punt de vergadering tijdelijk verlaten, terwijl de heeren Baart, van der Reijden en Huurman inmiddels ter vergadering waren gekomen). VI. Voorstel in zake ingebruikgeving van het speelterrein achter de Iloogere Burgerschool met 5-jarigen cursus aan de Burggravenlaan a. aan den Turnkring voor Leiden en omstreken; b. aan de Joodsche Jeugdvereeniging «Mischmar Hajardein". (Zie Ing. St. No. 139.) De heer Verweij vraagt op welke gronden Burgemeester en Wethouders hebben gemeend op het verzoek van de afdeeling Leiden en omstreken van den Turnkring om ook des Zondags het speelterrein, waarom het hier gaat, te mogen gebruiken, afwijzend te moeten beschikken. De heer Splinter meent, dat de heer Verweij naar den bekenden weg vraagt. Waar aan den Turnkring het gebruik van dit speelterrein gedurende drie avonden per week is toe gestaan, vonden Burgemeester en Wethouders, dat er nu voldoende gelegenheid was les te geven, en dus bestond er geen aanleiding om ook op Zondagmorgen de beschikking over het terrein te geven tusschen 10 en 12 uur, als de godsdienst oefeningen aan den gang zijn. De heer Verweij moet zijn stem verheffen tegen dezen maatregel, door Burgemeester en Wethouders genomen. Hij heeft vier bezwaren. Vooreerst legt de overheid aan een zeker deel der ingezetenen een bepaalde overtuiging op. Dit is voor de overheid een verkeerd standpunt, dat zeker geen doorgang mag hebben voor een gemeente als Leiden, die niet behoort tot de plattelandsgemeenten, waarvan de meerderheid dei- bevolking de opvatting, waarvan het College in dit geval heeft blijk gegeven, deelt. ïn de tweede plaats sluit de ligging van het terrein ten eenenmale uit, dat sprake zou kunnen zijn van het hinderen van de kerkgangers of van het storen van een of andere godsdienstoefening. Sprekers derde bezwaar is, dat hier een precedent wordt geschapen. Het valt toch niet te ontkennen, dat hier ter stede verschillende sportvereenigingen, die zich op een ander gebied bewegen, o. a. een voetbalvereeniging, wel op Zondag van een gemeenteterrein gebruik maken. Het vierde bezwaar is, dat de overheid op deze wijze be lemmerend optreedt voor de ontwikkeling van de sport in haar algemeenheid. Er zijn nu eenmaal groepen van ingezete nen, die geen gelegenheid hebben zich in de avonduren aan de sport te wijden en daarvoor op den Zondag zijn aange wezen. Het is van een modern gemeentebestuur niet juist gezien om op de wijze als het hier geschiedt aan die menschen belemmeringen in den weg te leggen. Spreker dient een voorstel in, dat hij op het bureau van den Voorzitter deponeert. De Voorzitter deelt mede, dat de heer Verweij een voorstel heeft ingediend, luidende als volgt: »De raad besluit aan den Turnkring voor Leiden en om streken ook des Zondags de beschikking te geven over het speelterrein achter de H. B. S. met 5-jarigen cursus aan de Burggravenlaan, gedurende de uren door genoemden turn kring in zijn verzoek vermeld." Het voorstel van den heer Verweij wordt voldoende onder steund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Heemskerk acht geheel onjuist het verwijt van den heer Verweij, dat het College de gelegenheid zou ontnemen om de sport te beoefenen. Een gemeentebestuur moet modern zijn, maar dan niet in dezer voege, dat het zou moeten medebrengen, dat het zich naar alle opvattingen van anderen zou moeten gedragen. Het gemeentebestuur geeft door het in gebruik geven van dit terrein gelegenheid om de sport te beoefenen en de sport kan beoefend worden op 3 avonden in de week. Verder is er nog de vrije Zaterdagmiddag, die voor velen de gelegen heid opent om de sport te beoefenen. Spreker kan zich er allerminst mede vereenigen om des Zondagsmorgens een gemeentelijk terrein voor de sport te gebruiken. Spreker neemt niet het standpunt in, dat het verboden zou moeten zijn om den geheelen Zondag aan sport te doen. De Katholieken staan niet op het standpunt, dat de Zondag- niet op de een of andere wijze dienstbaar gemaakt zou mogen worden aan de beoefening van spel en sport. Hier echter gaat het om de morgenuren en daarom kan spreker zich vereenigen met de zienswijze van het College. Wanneer het betrof uren in den middag, dan zou spreker zich misschien kunnen vereenigen met het voorstel van den heer Verweij. De heer Deumer acht het College alleszins bevoegd om, wanneer er huurders om dergelijk terrein komen, voorwaar den te stellen, welke in overeenstemming zijn met de over tuiging van de meerderheid in de gemeente. Die meerderheid heeft zich, althans bij de laatste verkiezing, uitgesproken voor de handhaving van de Christelijke beginselen in ons volksleven. Spreker ziet niet in, waarom juist op Zondagmorgen, die toch in het algemeen voor geheel andere doeleinden gebruikt wordt, de sportbeoefening zou moeten plaats hebben, te meer waar ten gevolge van de verkorting van den arbeidstijd er in de week des avonds alle gelegenheid is om de sport te beoefenen en waar in de laatste jaren ook de vrije Zaterdagmiddag meer en meer ingevoerd is. Spreker zal dan ook aan het voorstel van den heer Verweij zijn stem niet kunnen geven. De heer Wilbrink moet opkomen tegen de voorstelling van den heer Verweij, alsof hier een meerderheid zou zijn, welke aan een zeer groote minderheid hare meening zou willen opleggen. Met evenveel recht zou beweerd kunnen worden, dat er hier een minderheid is, welke een meerderheid hare ziens wijze zou willen opleggen. Het gaat hier over de publieke zaak, welke de Raadsleden te behartigen hebben. Waar spreker en de zijnen op het standpunt staan, dat zij de gemeente mede hebben te be sturen, hetgeen ook de sociaal-democraten zullen doen, is spreker van gevoelen, dat, nu er eenmaal verschil van meening is, de meening, welke hier naarvoren wordt gebracht, even veel recht heeft gepropageerd en gehandhaafd te worden als die van de overzijde. Spreker prijst het in het College, dat het 't Christelijke beginsel, dat gemeenteterreinen niet dispo nibel worden gesteld om er ten tijde van de godsdienst oefeningen allerlei publieke verrichtingen op te doen, hand haven. Het verwijt van den heer Verweij, dat de minder heid aan de meerderheid haar wil oplegt en aangeeft in welken geest het publieke leven moet worden geleid, wijst spreker met alle kracht af, want, als de heer Verweij zeggen schap in het College had, zou men hetzelfde van hem kunnen zeggen. De heer Splinter kan na het gesprokene door de heeren Heemskerk, Deumer en Wilbrink kort zijn. Het is een prin- cipiëele kwestie. Zaten hier sociaal-democratische wethouders, dan zou er misschien een andere beslissing worden genomen, maar het College in zijn tegenwoordige samenstelling is unaniem van oordeel, dat het niet noodig is dit speelterrein ook des Zondags tusschen 10 en 12 uur in den morgen te verhuren aan den Turnkring, te meer waar deze het reeds drie avonden per week in gebruik heeft en dus ook genoeg gelegenheid heeft de zoogenaamde volksvereenigingen in staat te stellen het spel te beoefenen. Spreker wijst er op, dat in Engeland, een sportief land bij uitnemendheid, op Zondag nooit gespeeld wordt. Men heeft daar den vrijen Zaterdagmiddag ingevoerd om te zorgen, dat men voor het beoefenen van de sport geen behoefte heeft aan den Zondag.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 3