MAANDAG 27 JUNI 1927.
119
zwakken, die daardoor worden getroffen, eenigszins te be
schermen.
De heer Heemskerk is eveneens van oordeel, dat overheids
zorg geen regel mag zijn. Daarvan is echter in het geheel
geen sprake, zooals de heer van Stralen terecht heelt betoogd.
Hij heeft niet anders beoogd dan een tijdelijke regeling, die
zai duren tot 1930. Het zal afhangen van de omstandigheden,
die in 1930 zullen bestaan, of het dan noodig zal blijken die
regeling te verlengen. Het is te hopen van niet, maar indien
het wel noodig zou zijn, zou spreker, als die verordening tot
stand komt, in 1930 voor verlenging niet terugdeinzen.
De geheele zaak komt neer op twee vragen: is een onre
delijke huuropdrijving te vreezen, en, is er woningnood?
Spreker, die nagenoeg dagelijks de stad Leiden in alle rich
tingen doorkruist, meent te mogen zeggen, dat woningnood
in den absoluten zin van het woord niet meer bestaat. De
tijd, dat men voor geld en goede woorden geen woning
vinden kon, is gelukkig voorbij. Ieder kan een onderdak
vinden, de vraag is alleen, voor welken prijs. Steeds zijn
velen nog de dupe van verbazend hooge huren. Afgezien nog
van de vraag, of die hooge huren gerechtvaardigd zijn, brengt
de huishuur vele gezinnen op zware lasten. Men moet hiermee
in verband zien, dat de Crisiswetten tijdelijk waren en nu is
het gewoon een quaestie van opvatting of men meent, dat die
crisistijd al voorbij is. Burgemeester en Wethouders zeggen
van wel, spreker meent, dat de crisistijd voor vele zaken
voorbij is, maar niet voor alle. Zoo meent spreker, dat de
crisis ten opzichte van de woninghuren nog absoluut met
voorbij is en dat het Rijk deze zaak zich beter nog een paar
jaar had kunnen aantrekken. Wel is er iets voor te zeggen,
dat het Rijk deze zaak heeft losgelaten, omdat men nu plaat
selijk moet beoordeelen of er woningnood is in dien zin, dat
er wel voor iedereen een woning is, maar dat er niet genoeg
zijn naar draagkracht. Spreker meent, dat men deze zaak nog
absoluut niet geheel vrij kan laten. Spreker zou het gaarne
anders zien, maar durft dat op dit oogenblik nog niet aan.
Burgemeester en Wethouders zeggen, dat de woningnood
in Leiden niet zoo groot meer is: er zijn 103 woningen leeg
van 4,tot 6,Spreker moest er eigenlijk om lachen
toen hij dat cijfer las; spreker dacht: als men alle dagen
langs de straat ziet en moeite doet om een huis te vinden,
en men komt met alle leege huizen in aanraking, waar moet
je dan die 103 leege woningen vandaan halen; is dat nulletje
er soms bij ongeluk ingeslopen? Spreker meent, dat hier
frappante fouten zijn gemaakt. Spreker onderschrijft volko
men de door den heer van Stralen aangegeven fouten. Onder
woning verstaat de commissie voor de woningtelling elke
ruimte, die geacht kan worden beschikbaar te zijn voor be
hoorlijke bewoning. Maar er wordt niet gezegd voor welke
gezinnen. Een ruimte kan b. v. nog wel geschikt zijn voor
een alleenwonende juffrouw, die een woning b. v. binnen
door heeft. Dat wordt dan als woning aangemerkt, maar die
is niet geschikt voor een gezin.
Spreker wil dit alles niet toepassen op de duurdere wonin
gen; die zijn wel te krijgen, maar het verschil tusschen de
voorstellen van spreker en van den heer van Stralen is, dat
de heer van Stralen zich blind staart op de woningen tot
6,aan de hand van deze cijfers, die spreker sterk be-
critiseert, heeft hij een willekeurig cijfer genoemd. Maar vele
menschen, die een hoogeren huurprijs verwonen, zijn door
den aard van hun gezin dikwijls gedwongen een ruimere
woning te betrekken. Groote gezinnen, die niet in alle moge
lijke stegen en gaten kunnen wonen, mogen ook niet de dupe
worden van een onbehoorlijke prijsopdrijving.
Bovendien moet men het oog houden ook op de kleine
winkels, woningen met bedrijfsruimte, zooals het in het rapport
van de woningtelling heet. Spreker zal niet in die mate als
de heer van Stralen op bepaalde gevallen ingaan, ofschoon
hij er ook wel kent. Zoo werd deze week nog door een ver
huurder aan zijn huurder, een kleinen winkelier, gezegd, toen
sprake was van hoogere huurgelukkig heeft de Regeering
besloten de Huurwetten op te heffen, straks zal ik je wel
krijgen. Dat werd gezegd door een huiseigenaar, die op Chris
telijk standpunt staat, tot een man van Christelijken huize.
Zoo kent spreker meer gevallen, die hem wel doen vreezen
voor onredelijke huuropdrijving. Hij is natuurlijk niet tegen
een behoorlijke huur verhooging, wanneer die werkelijk nood
zakelijk is. Dat is wel gebleken uit de vragen, die hij met
den heer Wilmer eenigen tijd geleden tot Burgemeester en
Wethouders heeft gericht. Niet iedere verhooging is onge
motiveerd. Elk geval moet op zichzelf worden beoordeeld, na
onderzoek. Wat is er dan tegen, voor een goed willenden ver
huurder, dat een dergelijke verordening bestaat? Men zal
wijzen op den last en den administratieven omslag, terecht,
maar er is zooveel in het leven, wat last veroorzaakt, en waar
men het liever buiten zou doen als dat kon. De goed wil
lende huiseigenaar, die een redelijke huurverhooging aanvraagt,
kan er niets tegen hebben, dat een verordening bestaat, die
waakt tegen misbruiken, welke andere verhuurders misschien
zouden toepassen. Wanneer de Verhuurdersbond, die een groot
aantal eigenaren omvat, zooals in het gedrukte stuk wordt
medegedeeld, een belofte doet, dat tegen onredelijke huur
opdrijving zal worden gewaakt, dan neemt spreker dat beslist
aan. Daarnaast echter staan nog altijd de eigenaren van 2300
woningen, die misschien hetzelfde standpunt zullen innemen,
maar waaronder er ook kunnen zijn, die zeggen voor deze
huren vinden de menschen toch geen andere woningen, laten
wij hun dus maar het mes op de keel zetten. Evenals onder
elke andere groote groep van menschen zullen er ook hier
onder een aantal zijn, die van deze gelegenheid gebruik
zullen willen maken. Daarom mag men deze zaak thans niet
vrij laten van overheidsinmenging.
Burgemeester en Wethouders wijzen er op, dat de Huur-
commissie behandeld heeft in 1924, 388, in 1925, 322 en in
1926, 252 zaken, dus betrekkelijk weinig, terwijl het aantal
zich in dalende lijn beweegt. Zou dat niet een gevolg kunnen
zijn van de preventieve werking der wet? Men gevoelde
toch, dat men niet kon doen en laten wat men wilde, maar
dat er nog altijd een contröleerend instituut bestond.
Tenzij alsnog sterkere argumenten worden aangevoerd,
blijft spreker van meening, dat het op het oogenblik zeer
gevaarlijk zou zijn om deze zaak vrij te laten; men moet
overheidszorg behouden tot het oogenblik, waarop men met
volle gerustheid kan zeggen er is geen woningnood meer in
dien zin, dat de minder bedeelden de dupe zullen worden
van het opheffen van de crisiswetten.
De heer van Stralen wenscht dus alleen maatregelen te
treffen voor de arbeiderswoningen, spreker ook voor de
woningen voor grootere gezinnen, voor kleine middenstan
ders en woningen met bedrijfsruimte, waarvoor huuropdrij
ving te vreezen is.
De heer Wilbrink zegt als tegenstander van dit voorstel
te kunnen beginnen met dezelfde woorden als de heer Verweij
een vorige keer: dit voorstel draagt het karakter van onver
draagzaamheid, onrechtvaardigheid en onoprechtheid, want het
is terug te brengen tot een verschil in principe. De beer van
Stralen heeft wel het tegendeel daarvan trachten aan te toonen
dat moest hij doen, omdat hij voor zijn voorstel steun zocht
bij diegenen, die de principes van zijn partij niet aanvaarden.
De bedoeling van het voorstel is, dat de S. D. A. P. zoo lang
zamerhand den Leidschen Raad den weg wil doen betreden,
dien zij zich in het maatschappelijk leven heeft voorgesteld.
Spreker is blij, dat men het niet ontkent. Het gevaar van dat
voorstel schuilt hierin, al wordt het niet met zoovele woorden
gezegd, dat door het ingrijpen van de Overheid het economisch
leven aan banden wordt gelegd en dat het particulier initia
tief, dat zich in het maatschappelijk leven ontplooit, gebrei
deld wordt; de S. D. A.P. wil dit geheel onder curateele van
de Overheid stellen. Wel ziet de Overheid er nog lang niet
zoo uit als zij dat wenschen, maar men wil de menschen
vast wennen om onder die Overheid gesteld te wordenmen
wil het economisch leven breidelen en daarmede het partij
belang dienen en zoodoende komen tot datgene, wat men
beoogt, n.l. het brengen van de productiemiddelen aan de
gemeenschap. Dat zou op stuk van zaken noodzakelijk worden.
De eigenaren beheeren hun goederen om winst te maken,
maar toch ook in het belang van de gemeenschap, die deze
goederen noodig heeft. Wanneer dan de overheid op een
bepaald terrein ingrijpt, wordt het particulier initiatief dood
gedrukt, het trekt zooveel mogelijk zijn handen daarvan af.
De heer Heemskerk zegt: dan moest de gemeente ook geen
gas of electriciteit verkoopen, maar die vergelijking gaat niet
op, want dat zijn monopolistische bedrijven, die men niet kan
vergelijken met hetgeen thans aan de orde is.
De heer van Eek interrumpeert, dat spreker dogmatisch is.
Misschien wel, maar zeker is de heer van Eek dogmatisch.
Wanneer die zaken komen van de S.D. A.P., dan is dat, om
de massa naar de oogen te zien, dat heeft de heer van Eek
zelf geschreven in zijn brochure: »De verlossing uit de maat
schappelijke ellende." Men moet de arbeiders toonen, van
goeden wille te zijn. Dat men iets niet kan volbrengen, dat
men machteloos is, vergeeft de massa, maar dat men niet
toont van goeden wille te zijn, vergeet zij niet.
Gezien die woorden van den heer van Eek moet de S. D. A.P.
wel met dergelijke voorstellen komen, zelfs al zou zij over
tuigd zijn, dat zij practisch niet noodzakelijk zijn. De groote
massa, waarvoor men spreekt en die men moet winnen, kan
het geheel van het maatschappelijk leven niet overzien, die
redeneert: wanneer de huisheer mijn huur opslaat, is dat
woeker. Spreker ziet dat anders. Als iemand iets bezit, mag
hij dat verpachten of verhuren en dan blijft hij redelijk, en
moreel kan hij verantwoorden wat hij doet, wanneer hij ten
grondslag neemt de economische, de commerciëele waarde
van het goed, dat verhuurd wordt.
Nu vraagt men welke waarborgen men dan heeft. Men
vraagt dus niet, of de woningen het waard zijn, maar men