MAANDAG 20 JUNI 1927.
95
pelijk leven en van de kinderen, begrijpt spreker niet, waarom
men niet tot elkander komt en het geld op tafel legt voor
het stichten van een neutrale school.
Spreker meent te hebben aangetoond, dat de linkerzijde
zich werkelijk niet behoeft te beklagen en niet mag zeggen,
dat deze voorstellen het kenmerk dragen van onverdraag
zaamheid, onrechtvaardigheid en onoprechtheid.
De beschuldiging van onoprechtheid is een zeer krasse
beschuldiging, die men waar moet maken, maar die men
niet waar maakt op de wijze als de heer Verweij dat tracht
te doen. In het door hem geciteerde verkiezingsblaadje van
de Christelijk-Historische Unie wordt niet gesproken van het
voorbereidend lager onderwijs en met geen woord gewag
gemaakt van algeheele gelijkstelling van het openbaar en
het bijzonder onderwijs.
Zeker, de Christelijk-Historischen zullen daarvoor altijd
opkomen. Wij komen hier ook op voor het openbaar lager
onderwijs, opdat dit zoo goed mogelijk verzorgd worde. Daarin
zijn ze nog nooit tekortgeschoten.
Er wordt nu gezegd: de grootte van de klassen. Dit onder
werp heeft niet alleen betrekking op het openbaar lager
onderwijs, maar ook op het bijzonder onderwijs, en voor die
vergrooting van het aantal leerlingen per klasse is feitelijk
het Rijk aansprakelijk, dat van meening was, dat daartoe
moest overgegaan worden.
De heer Verweij zegt: waarom is het geld niet te vinden
voor het voorbereidend lager onderwijs, terwijl er wel geld
te vinden is voor tal van andere zaken, als aanleg van straten,
aankoop van terreinen en huizen, enz., waarvoor de gemeente
ook geen subsidie van het Rijk krijgt. De heer Verweij ver
gelijkt op deze manier ongelijksoortige zaken en het is onjuist
om aan de hand van dergelijke vergelijking te willen aan-
toonen, dat het gemeentebestuur in zijn taak tekortschiet
wat betreft dezen tak van onderwijs. Er zijn nu eenmaal
belangen, welke de gemeente te behartigen heeft.
Spreker hoopt, dat eenmaal de tijd zal komen, dat ook het
Rijk de aangelegenheid van het voorbereidend lager onder
wijs voor zijne rekening neemt, en hij zal dan met genoegen
er toe medewerken, dat openbare bewaarscholen, waarvan
men de noodzakelijkheid heeft aangetoond, gesticht worden.
Maar nu de voorstanders van het neutrale onderwijs meenen
te worden tekort gedaan, als Burgemeester en Wethouders
niet ingaan op het verzoek om in het Kooi een openbare
bewaarschool te stichten wat gevolgd zou moeten worden
door het stichten van dergelijke scholen in verschillende
andere stadswijken, omdat in dit opzicht alle deelen van de
stad gelijke rechten hebben en anderzijds subsidie wordt
verleend aan de bijzondere scholen, omdat er dan een tekort
aan gelijkstelling zou zijn, wijst spreker er op, dat volgens
dit voorstel van Burgemeester en Wethouders geen cent
bijdrage voor den schoolbouw wordt gegeven, terwijl de
bouwkosten voor de openbare bewaarscholen geheel door de
gemeente moeten worden gedragen.
Als het particulier initiatief voorgaat, waarvan spreker
durlt zeggen, dat het te Leiden bijna uitsluitend, zoo niet
geheel alleen, van confessioneele zijde is geschied, dan bestaat
er geen bezwaar, dat ook de voorstanders van neutraal voor
bereidend onderwijs zich in wat sterker mate organiseeren
en hetzelfde totstandbrengen wat de voorstanders van het
bijzonder onderwijs hebben gedaan.
Wat de opmerking van den heer Eerdmans betreft, die
zeer gewichtig doet en zegt, dat hij wel voor deze subsidie
regeling is, maar dat de besturen der bewaarscholen dan
moeten aanvaarden de bindende bepalingen van de wet van
1857, wat feitelijk neerkomt op de neutraliteit der scholen,
spreekt het toch van zelf, dat de menschen, die zooveel voor
hun scholen hebben geofferd, als zij voor het feit worden
gesteld, dat men wel het geld voor het subsidie wil geven,
maar dan zal aangeven in welken geest die scholen zullen
moeten worden geleid, daarvoor zullen bedanken. Die opmer
king had de heer Eerdmans dus niet behoeven te maken,
want de leden dier schoolbesturen zullen niet bereid zijn om
ter wille van wat subsidie hun beginsel op zij te gooien. Het
was voor den heer Eerdmans een aanloopje om te zeggen,
dat die bijzondere bewaarscholen onverdraagzaamheid kweeken
en hij scholen wil hebben, die verdraagzaamheid kweeken.
Volgens Mevrouw van Itallie wordt op die scholen gevochten,
maar spreker, die op een gemengde school heeft gegaan,
heeft daar ook wel eens gevochten en de jongens, die daar
met elkander vochten, groeten elkander op dit oogenblik nog
vriendelijk.
Dat zal ook voorkomen op plaatsen, waar men verschil
heeft in onderscheidene richtingen, en men behoeft niet
bevreesd te zijn, dat het separatisme zoover doordringt als
mevrouw van Itallie het voorstelt.
In het algemeen is spreker dankbaar voor dit voorstel,
maar wel wil hij doen opmerken, dat naar zijne meening de
voorgestelde leeftijdsgrens van 3.5 jaar in vele gevallen te
hoog zal zijn. Het is niet gewenscht om kinderen van de
school fe weren, die nog niet den leeftijd van 3.5 jaar bereikt
hebben en wier zusjes en broertjes reeds de bewaarschool
bezoeken. Het is voor de huismoeder een groot gemak en
voor de kinderen is het veel beter, als ze gelijktijdig de school
kunnen bezoeken. Spreker hoopt dan ook, dat de Wethouder
bereid zal zijn om punt V van het voorstel te laten vervallen,
zoodat de leeftijdsgrens blijft 3 jaar.
De heer Reimeringer wijst er op, dat blijkens het prae-
advies er bij punt II sprake is van een meerderheid en een
minderheid van het College, terwijl daarvan nooit gewag
gemaakt wordt, als slechts één lid van het College zich tegen
een voorstel verklaart.
Spreker kan zich niet vereenigen met punt I van het
voorstel van Burgemeester en Wethouders, betreffende de
afwijzing van het verzoek van den heer ten Haken.
De gemeente Leiden heeft zich sinds jaren het bewaarscnool-
onderwijs aangetrokken en heeft in deze een plicht te ver
vullen. Er mogen menschen zijn, die voor hunne kinderen
dat onderwijs anders wenschen, daartegenover staan velen,
die het bijzonder onderwijs niet voor hunne kinderen verlangen.
Waar nu eenmaal de gemeente Leiden zich deze zaak heeft
aangetrokken, gaat het niet aan om daaronder nu een schrap
te zetten en te zeggen: nu is het uit. Wanneer zoovele inge
zetenen vragen om oprichting van een school, waar gegeven
zal worden het onderwijs, dat zij voor hunne kinderen
wenschen, kan de gemeente zich daaraan niet onttrekken.
De heer Meijnen wil in de eerste plaats den heer Wilmer
antwoorden, dat hij vóór September a. s. wel iets naders zal
hooren wat betreft het door hem ter sprake gebrachte
onderwerp.
In de tweede plaats wenscht spreker de verzekering te
geven, dat van die onverdraagzaamheid en van die onrecht
vaardigheid en van die onoprechtheid, waarvan de heer
Verweij gesproken heeft, het College zich absoluut vrij weet,
en het is wel jammer, dat de heer Verweij zulke krasse
dingen aan het adres van het College gericht heeft.
Deze heeft ook het woord «diligent" aangehaald, dat spreker
indertijd ten aanzien van de bestaande bewaarscholen ge
bruikt heeft, maar hij zal er spreker moeilijk van kunnen
beschuldigen, dat deze dat woord niet gestand heeft gedaan.
De heer Verweij sprak verder van het eigenaardige van
het particulier initiatief met al die subsidies, maar, als men
in aanmerking neemt, dat dit particulier initiatief met een
subsidie, dat over 1927 f 42000.bedraagt er zijn een
paar bedragen bijgekomen ten behoeve van een paar scholen,
wier aanvragen nog niet in de begrooting konden worden
opgenomen negen scholen weet te exploiteeren, terwijl
daartegenover staan de 61000.die de drie openbare be
waarscholen kosten, dan blijft er wel eenige plaats voor respect
voor dat particulier initiatief over.
Deze voorstellen druischen ook niet in tegen de gelijke
ontwikkelingsvoorwaarden, die in het manifest van de Chris
telijk Historische Unie als eisch werden gesteld voor het
openbaar en het bijzonder onderwijs, zelfs al zou men het
bewaarschool-onderwijs daaronder betrekken. Deze voorstellen
stellen juist den eisch van de gelijke behandeling der voor
standers van de verschillende soorten van scholen.
Mevrouw van Itallie heeft in navolging van de Commissie
voor de Bewaarscholen gezegd, dat ook het bewaarschool-
onderwijs een voorwerp van staatszorg is, terwijl die Com
missie zelfs beweert, dat de Staat de zorg van dat onderwijs
niet van zich kan afschuiven, maar niettemin doet de Staat
dat toch met betrekking tot het bewaarschool-onderwijs.
Spreker protesteert verder tegen de beschuldiging, door
den heer Knuttel uitgesproken, dat het voorstel tot verhoo
ging van den toelatingsleeftijd van 3 tot 3| jaar een recht-
streeksche aanslag is op het openbaar bewaarschool-onderwijs.
De heer Knuttel zal toch weten, dat die eisch van 3£ jaar
voor alle bewaarscholen geldt, niet alleen voor de openbare.
Spreker komt thans tot de verdediging van de voorstellen
zelf. Het is ruim tachtig jaar geleden, dat hier de eerste
bewaarschool werd gesticht, terwijl er daarna nog twee zijn
opgericht. Sindsdien heeft de Leidsche Raad, telkens als de
vraag werd gesteld of er nog een nieuwe bewaarschool zou
worden geopend, geantwoord, dat hij niet meer behoefde te
doen en niet verder wilde gaan, omdat de stand der gemeente-
frnanciën dat niet toeliet. De heer Carpentier Alting sprak
in 1910 die woorden in den Raad. Voor het innemen van
dat standpunt is in 1927 nog heel wat meer aanleiding dan
er in 1910 was, omdat in die 17 jaar de uitgaven der ge
meente op velerlei gebied, spreker mag wel zeggen, op ontstel
lende wijze zijn gestegen.
Onlangs heeft spreker er aan herinnerd, dat de uitgaven
alleen voor de Volksgezondheid van 112.000.in 1916
dat is f 1.87® per hoofd der bevolking in 1926, dus slechts
10 jaren later, gestegen waren tot f 341.000,dat is ƒ5.-1-
per hoofd der bevolking.