90 MAANDAG 20 JUNI 1927. met hunne bezwaren tot den Raad kunnen wenden, maar tot heden toe is dat niet geschied. De Raad zou nu een zonderlingen weg gaan bewandelen door te zeggen: wij zullen de behandeling van deze zaak nog 8 dagen uitstellen om belanghebbenden in de gelegenheid te stellen hunne belangen te bepleiten. De Raad moet heden een beslissing over het voorstel van Burgemeester en Wet houders nemen en niet uit eigen beweging den belanghebbenden nog eens 8 dagen gelegenheid geven om bezwaren in te brengen. De Raad zou hiermede een verkeerd precedent voor de toekomst scheppen en uit dien hoofde moet spreker zich tegen het denkbeeld van den Voorzitter verzetten. De heer Heemskerk is niet overtuigd door de argumenten van den Wethouder en den heer Spendel. De zaak zal zich waarschijnlijk aldus toegedragen hebben. Eenige dagen geleden is het praeadvies van Burgemeester en Wethouders verschenen en toen pas is de aandacht van de marktkooplieden op dit punt geconcentreerd. Het is best mogelijk, dat de Afdeeling Leiden van de Federatie zich toen gewend heeft tot het hoofdbestuur en dat dit toen de zaak heeft aangevat. Er is in het geheel geen bezwaar om de behandeling dezer zaak uit te stellen, al is het maar 8 dagen, zoodat die men- schen alsnog in de gelegenheid zijn om hunne bezwaren ter kennis van den Raad te brengen. Werd die gelegenheid niet geschonken, dan zou spreker dat in strijd achten met de algemeen geldende opvattingen omtrent bestuursbeleid. De Voorzitter deelt mede, dat de heer Heemskerk zijn voorstel in dien zin heeft gewijzigd, dat het thans strekt om de behandeling van punt 9 der agenda 8 dagen uit te stellen. Burgemeester en Wethouders kunnen zich met dat voorstel vereenigen. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten dit punt tot de op 27 Juni a.s te houden vergadering aan te houden. (De heeren Knuttel, van Rosmalen en Groeneveld waren inmiddels ter vergadering gekomen). X. Verordening tot wijziging van de verordening van 17 Mei 1920 (Gem.blad No. 23), regelende de heffing van een belasting onder den naam van «Marktgeld" in de gemeente Leiden. (Zie Ing. St. Nis. 119 en 120.) In verband met de aanhouding van punt 9 wordt ook dit punt aangehouden tot de op 27 Juni a.s. te houden vergadering. XI. Voorstel 'tot het aanbrengen van verschillende verande ringen in het openbaar bewaarschoolonderwijs en tot wijziging van de subsidieregeling voor het bijzonder bewaarschool- onderwijs, tevens praeadvies op het verzoek van J. ten Haken, betreffende het oprichten van eene openbare bewaarschool in het Kooikwartier en op het voorstel van den heer Sijtsma en mevrouw van Itallievan Embden te dezer zake. (Zie Ing. St. No. 115.) De Voorzitter stelt hierbij aan de orde de desbetreffende verzoeken en adressen, en het door den heer Sijtsma nader ingediend voorstel, luidende: »De Raad van oordeel, dat er, zooals in het adres te dier zake door den heer J. ten Haken en 156 ouders wordt betoogd, inderdaad behoefte bestaat aan een openbare bewaarschool in het Kooipark, besluit tot oprichting dezer school en noodigt B. en W. uit zoo spoedig mogelijk een uitgewerkt voorstel tot den bouw dier school bij den Raad aanhangig te maken, om daarna te overwegen in welke deelen der stad ongeveer dezelfde behoefte bestaat, teneinde ook voor die wijken voor stellen tot stichting eener bewaarschool bij Uw College in te dienen.", alsmede de door den heer Wllmer ingediende amende menten, luidende: »De ondergeteekende heeft de eer den gemeenteraad de volgende amendementen voor te stellen op de voorstellen van B. en W. inzake het Bijzonder Bewaarschool onderwijs (Ingek. stukken No. 115). Punt III. In plaats van 100.— tot 150 gld. (2 eenjaarlijksche verhoogingen van 25 gld.) wordt gelezen 100.tot 200.gld. (4 eenjaarlijksche verhoogingen van 25 gld.) Punt XI. Hieraan wordt toegevoegd. Deze goedkeuring wordt nooit geweigerd alleen op grond, dat er in de omgeving van de voor vestiging aangevraagde plaats reeds een openbare bewaarschool of een bijzondere bewaarschool van andere richting bestaat." De heer Eerdmans acht het voor den goeden gang van zaken logischer om dit punt na punt 12 te behandelen. De Voorzitter zegt het logisch verband tusschen die beide voorstellen niet goed te begrijpen. De heer Eerdmans zegt, dat, wanneer punt 12 niet wordt aangenomen, er geld beschikbaar is om punt 11 wel aan te nemen. De beslissing over punt 12 kan dus van groote be- teekenis zijn voor de te nemen besluiten in zake het bewaar schoolonderwijs, een materie van algemeen nut. Daarom kwam bij spreker de gedachte op, of het niet logischer was de behandeling van punt 12 te laten vóórgaan. De Voorzitter kan zich volkomen indenken in den gedach- tengang van den heer Eerdmans, die bedoelt te zeggen, dat men een gulden, dien men voor het eene doel uitgeeft, niet ook voor iets anders kan bestemmen, maar z. i. is dat hier niet ter zake dienende. Het geldt hier twee onderwerpen van geheel verschillende beteekenis en daarom is het beter zich te houden aan de agenda, zooals die is vastgesteld. De heer Verweij zegt, dat, als een gemeentebestuur op het gebied van onderwijszaken tot taak heeft de belangen van alle ingezetenen, niet van enkelen, te behartigen, hij zijner zijds een protest moet laten hooren tegen dit voorstel van Burgemeester en Wethouders. Dat protest is naar zijn oordeel te meer op zijn plaats, omdat in dit voorstel een drietal ondeugden zijn verwerkt, die hij in den loop van zijn betoog hoopt aan te toonen. Die ondeugden zijn: de onverdraag zaamheid, die aan het voorstel ten grondslag ligt, en de onrechtvaardigheid, die er mede gepleegd wordt, terwijl het voorstel ook niet geheel vrij is van onoprechtheid. Overgaande tot de bespreking van het bewaarschoolonderwijs in zijn algemeenheid en tot bestrijding van het praeadvies van Burgemeester en Wethouders, wijst spreker er op, dat tusschen 1841, tot welk jaar het College teruggaat, en tharis vele jaren van maatschappelijke ontwikkeling liggen. Reeds in 1841 is door het toenmalig gemeentebestuur de behoefte aan bewaarschoolonderwijs gevoeld en die behoefte spreekt thans, ook in verband met den bevolkingsaanwas, in niet mindere mate. De ontwikkeling van de maatschappelijke verhoudingen is doorgegaan. In hoever de werkloosheid in 1841 een rol speelde, kan spreker niet beoordeelen, maar hij weet wel, dat heden de bevolking geteisterd wordt door werkloosheid en dat, ondanks alle theorieën, die verkondigd worden, dat de plaats van de gehuwde vrouw is in het gezin, hier de practijk sterker spreekt dan de leer; in toenemende mate vvordt de arbeidersvrouw geroepen om mode to helpen om het gezinsinkomen te verhoogen. Dus naast de algemeene overwegingen, ontleend aan de paedagogiek, werken ook de maatschappelijke verhoudingen mede, dat het Gemeentebestuur moet overgaan tot het scheppen van gelegenheid voor het geven van bewaarschoolonderwijs. In het praeadvies wordt gezegd, dat de gemeente niet ver plicht is om bewaarschoolonderwijs te gevenhet Rijk ver goedt daarvoor niets, in tegenstelling met het lager onderwijs, ten opzichte waarvan alles tot in finesses omschreven is. Spreker wil er op wijzen, dat er door de gemeente voor meer zaken gezorgd vvordt, waarvoor het Rijk niets vergoedt, b.v. het onderhoud van straten e.d. Er zijn heel wat dingen, welke de gemeente verzorgt, zonder dat het Rijk daarvoor eenige vergoeding geeft. Dat beroep in het praeadvies op het feit, dat het Rijk voor het bewaarschoolonderwijs niets bijdraagt, gaat dus niet op. Men moet deze zaak bezien uit een oogpunt van noodzake lijkheid en in verband met de eischen, welke men in deze dagen aan een gemeentebestuur mag stellen. In deze rust op het gemeentebestuur een moreele verplichting en dat brengt mede, dat er bewaarschoolonderwijs van gemeentewege gege ven wordt, even zoo goed als door de gemeente zoovele andere dingen gedaan worden ten opzichte waarvan geen wettelijke verplichting bestaat. Nu wordt in het praeadvies het particulier initiatief scherp op den voorgrond gesteld. Het is met dat particulier initiatief wel eigenaardig. In 1910 verleende het gemeentebestuur volgens het praeadvies aan het particulier initiatief op dit gebied een bijdrage van ƒ2200.— en thans is dit bedrag gestegen tot ƒ42.000—, wat bij aanvaarding van dit voorstel zal worden ƒ51.000.Dat noemt men dan particulier initiatiefSpreker vindt dit een buitengewoon eigenaardig soort van particulier initiatief, een particulier initiatief, dat in den loop der laatste 20 jaren stelselmatig is gesteund met een bedrag, dat aan vankelijk was ƒ2200.— en dat, als deze voorstellen worden aangenomen, zal stijgen tot ƒ51.000.Blijkens de adressen van de besturen der bijzondere bewaarscholen zijn wij er hiermede nog niet, want bij die besturen bestaat een streven niet alleen een subsidie in de exploitatiekosten te krijgen, maar ook een bijdrage in den bouw van nieuwe bewaarscholen. Dat gaat alles door onder het begrip «particulier initiatief", wat spreker buitengewoon eigenaardig voorkomt, al neemt hij het dien bijzonderen schoolbesturen niet kwalijk.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 4