MAANDAG 20 JUNI 1927.
het b.v. onverklaarbaar, hoe de bouwkundig hoofdambtenaar
er toe heeft kunnen komen om den heer Driessen zoo lang
van het verloop van deze zaak onkundig te houden.
Spreker zou den heer Sijtsma dringend in overweging willen
geven om zijn motie in te trekken. De zaak is van alle kanten
bezien en besproken; de in deze meer of minder schuldige
personen zijn hier ter sprake gekomen en niemand is ontzien.
Volgens spreker zijn aan het adres van sommigen zelfs wat
al te scherpe woorden gebruikt, die men niet geheel kan
verantwoorden. Met name worden in die motie Burgemeester
en Wethouders beschuldigd en op zijn zachtst gesproken zal
toch niemand de overtuigende zekerheid hebben kunnen
krijgen, dat Burgemeester en Wethouders hier schuld trelt.
Men heeft pas het recht een motie van afkeuring in te dienen,
wanneer men de zekerheid heeft, dat Burgemeester en Wet
houders het hadden kunnen verhinderen en dat men, op de
plaats van Burgemeester en Wethouders gezeten, het zelf
had verhinderd. Alleen degenen, die dat van zich zelf kunnen
getuigen, hebben het recht voor een dergelijke motie te stemmen.
De heer Splinter heeft geen antwoord gegeven op sprekers
vraag betreffende het fmanciëele gedeelte van deze zaak; dat
is verklaarbaar, omdat hij vele zaken in het kort moest
beantwoorden.
Spreker verzoekt Burgemeester en Wethouders dringend om
als pleister op de wonde een practische conclusie hieruit te
trekken, n.l. deze, dat zij er naar zullen streven om de in
1923 gegeven verzekering, op voorlichting van den Commis
saris van Politie, die helaas door ziekte verhinderd is hieraan
zelf mede te werken, te verwezenlijken en een bezuiniging
te bereiken van ƒ23.000.Dit geheele bedrag zal wel niet
geheel tot uitdrukking kunnen komen op de begrooting voor
1928, omdat dit bedrag voor een gedeelte reeds in de laatste
jaren gevonden is door eenige vacatures onvervuld te laten.
Voor een groot gedeelte zal dit toch evenwel uit de begroo
ting voor 1928 kunnen spreken. Hoezeer de burgerij deze
besprekingen ook op prijs zal. stellen, zij zal nog meer op
prijs stellen, wanneer dit bureau inderdaad een flinke bezui
niging zal geven. Spreker hoopt, dat hij door de begroeting
voor '28 op éclatante wijze in het ongelijk zal worden gesteld
en zal moeten toegeven, dat datgene, waarvan hij in 1923
durfde te beweren, dat het in de praktijk wel niet waar zou
zijn, in de practijk wel waar blijkt te zijn.
Spreker herhaalt met grooten klem zijn raad aan den heer
Sijtsma, om diens motie in te trekken.
De heer Splinter kan den heer Wilmer geen antwoord
geven, omdat hij in de fmanciëele zijde van de zaak niet
thuis is. Hij heeft er geen bezwaar tegen, dat Burgemeester
en Wethouders nog eens een onderzoek instellen, maar het
door den heer Wilmer aangeroerde punt staat geheel buiten
het onderwerp, dat thans aan de orde is.
De Voorzitter zegt, dat het hem niet bekend was, dat
het bezuinigingsargument destijds is gebruikt om den Raad
ertoe te brengen het gevraagde crediet te verleenen. Nu het
politiebureau in gebruik is genomen, zal, zoowel door Burge
meester en Wethouders als door den Commissaris van Politie,
worden overwogen op welke wijze aan dat voornemen tot
bezuiniging uitvoering kan worden gegeven.
De heer van Hamel vraagt, of, waar in de motie van den
heer Sijtsma een clausule voorkomt betreffende minder activiteit
van den Directeur van Gemeentewerken, daarin niet een
onbillijkheid ligt tegenover dezen verdienstelijken hoofd
ambtenaar, die verleden jaar in de Gehoorzaal om zijngroote
verdienste terecht is gehuldigd. Men dient toch in de weeg
schaal te leggen, dat de Directeur gedurende eenige maanden
ernstig ziek is geweest, zoodat het onbillijk zou zijn om hem,
gezien zijn groote verdiensten tegenover de gemeente, aan
het einde van zijn loopbaan, zulk een grievend afscheid te
bereiden. Deze overweging reeds zou spreker vei hinderen zijn
stem aan de motie te geven. De heer Driessen moge in dit
geval tekort zijn geschoten spreker weet dat niet men
dient echter in aanmerking te nemen, dat zijn gezondheids
toestand gedurende de laatste maanden een belangrijken
invloed heeft gehad op zijn houding in menig opzicht.
De Voorzitter dankt den heer van Hamel voor diens
woorden, welke door het geheele College worden onderschreven.
Hij moet den Raad ten stelligste ontraden de motie aan te
nemen, die niet alleen in dit opzicht, maar ook om de redenen,
door den heer Wilmer onderlijnd, totaal onaannemelijk is.
Hij geeft den heer Sijtsma in overweging, wil deze geen
échec lijden, zijn motie terug te nemen.
De heer Sijtsma constateert, dat uit den geheelen gang
van zaken, niet alleen uit hetgeen vanavond is verhandeld,
maar ook uit de rapporten en zelfs uit de verdediging van
den Wethouder, is gebleken, dat niet alles in den haak is.
Dat moet in de eerste plaats misschien den betrokken hoofd
ambtenaar treffen, maar de Directeur van Gemeentewerken
staat toch boven dezen. Spreker heeft niet speciaal den heer
Driessen genoemd, want, toen deze ziek was, is hij vervangen,
zoodat het dus evengoed zijn vervanger kan gelden. Burge
meester en Wethouders zijn ook niet geheel vrij te pleiten.
Dat ieder lid van den Raad het als Wethouder anders zou
hebben moeten doen en anders geen motie zou mogen indienen,
zooals de heer Wilmer zegt, is een onbillijke eisch. Spreker
zou er hartelijk voor bedanken om Wethouder te worden,
maar zou hij dan nooit het College mogen critiseeren? Wie
het op zich neemt moet de verantwoordelijkheid ook dragen.
Bovendien heeft men niet aan kunnen toouen, dat er geen
fouten zijn gemaakt. Integendeel.
Nu heeft de Wethouder de Commissie van Fabricage ver
wijten gemaakt; zoo geraakt men in een slop, waar men niet
uit kan. Men betreurt, dat het zoo geloopen is en spreker ziet
niet in, dat hij met zijn motie een échec zou lijden, wanneer
de Raad haar niet aanneemt; anders praat men er over en
doet men niets.
Spreker bemerkt echter, dat men de zaak maar liever
blauw-blauw laat. Het publiek weet, dat er fouten gemaakt
zijn, maar het heeft waar voor zijn geld gekregen; die motie
constateert dus iets, maar aangezieb spreker blijkbaar alleen
zou blijven staan, trekt hij de motie in.
De heer Kooistra zegt, dat de heer Splinter geen antwoord
gegeven heeft op sprekers vraag, of pas later een begroo
ting is gemaakt. Men kan aan de in- en uitgangen aan Lan-
gebrug en Nieuwsteeg zien, dat de raming ontzettend roeke
loos is geschied. Spreker kan Burgemeester en Wethouders
in dit opzicht niet van alle schuld vrijpleiten.
De heer Splinter heeft gezegd, dat bij de verbouwing van
het ziekenhuis alle détailteekeningen gemaakt waren, vóórdat
de aanbesteding plaats had. Burgemeester en Wethouders
hebben dan toch zeker de schuld, dat die hier niet aanwezig
waren. Nu wordt hier in hoofdzaak den Directeur beschul
digd, dat hij nalatig is geweest met alle zaken. Spreker meent,
evenwel, dat ook Burgemeester en Wethouders niet vrij uit
gaan, omdat een begrooting voor zulk een werk en de aan
besteding ervan niet op zoo'n lichtvaardige wijze moesten
geschieden. Spreker kan derhalve zijn stem aan het voorstel
van Burgemeester en Wethouders niet verleenen.
De Voorzitter kan de beschuldiging van den heer Kooistra
tegen het College van Burgemeester en Wethouders niet aan
vaarden. Uit de uitlegging van den heer Splinter kan iedereen
begrijpen, hoe de zaak geloopen is en dat het College daarvan
niets heeft kunnen weten. Het College is trouwens niet ge
kozen om zijn deskundigheid in dergelijke technische zaken.
Indien de Raad dat wenschte, zou hij er vier heeren in
moeten zetten, die van dergelijke zaken op de hoogte waren,
maar dat doet de Raad niet. De Raad weet heel goed, dat
het College met die technische en die speciale punten niet
volledig op de hoogte kan zijn. Voor zoover spreker het kan
beoordeelen, heeft niemand aannemelijk gemaakt, dat speciaal
bij het College van Burgemeester en Wethouders eenige
schuld kon berusten in deze zaak.
De heer Splinter heeft ten duidelijkste aangetoond, dat
steeds tekortkomingen, die later zijn gebleken en die onbe
kend zijn gebleven, gedeeltelijkaanden Directeur, gedeeltelijk
aan de Commissie van Fabricage, gedeeltelijk aan den Wet
houder van Fabricage, niet tijdig ter kennis van het College
van Burgemeester en Wethouders zijn gekomen, dat ver
trouwen moet hebben, niet. alleen in zijn ambtenaren, maar
ook in de Commissie van Fabricage. Spreker wijst dan ook,
namens het College, de beschuldiging van den heer Kooistra
terug.
De heer Eerbmans vraagt, of uit hetgeen de Voorzitter
zooeven heeft gezegd, voortvloeit, dat men door ambtenaren
geregeerd wordt.
De Voorzitter schudt het hoofd, maar dan vraagt spreker
wat er uit voortvloeit ten aanzien van den Wethouder, als
men niet door ambtenaren wordt geregeerd.
De Voorzitter zegt, dat, als Burgemeester en Wethou
ders zelf alles precies moesten uitvoeren en contróleeren, zij
geen ambtenaren noodig zouden hebben. De ambtenaren zijn
er, om de taak van het College gedeeltelijk over te nemen
en nu moet er bij het College een zeker vertiouwen bestaan,
dat die heeren hun taak goed zullen vervullen. Houden zij
het College niet op de hoogte van hetgeen er gebeurt, dan
is dat af te keuren, maar helaas gebeuren dergelijke dingen
wel meer.
De heer Wilbrink wijst er op, dat de Raadscommissie's,
zooals heden is beweerd, niet alleen de plannen, die worden
voorgelegd, moeten beoordeelen, maar zich ook in de zaak