104 MAANDAG 20 JUNI 1927. langzamer. Nu redeneert de heer Kooistra kalmweg: zij hadden hun werkteekeningen en konden dus hun kozijnen enz. uitre kenen. Spreker is geen technicus, maar als hij zijn kozijnen enz. volgens de werkteekeningen moet laten maken en hij krijgt zijn détailteekeningen, dan zal het menigmaal blijken, dat die afwijken van hetgeen de aannemer zich had voor gesteld te maken. Hij kan ze dus niet precies laten maken; anders heeft men geen détailteekeningen noodig. Ook een leek kan begrijpen, dat, wanneer een aannemer zijn hout kan bestellen uit de werkteekeningen en dus weet wat de ontwerper bedoeld heeft, hij de détailteekeningen niet noodig heeft. Dan is dat alles slechts bijzaak en zou het onzin zijn, als het werk er eenigszins door stagneerde. De heer Kooistra heeft nog nooit een werk mede uitgevoerd. Er is geen bezwaar tegen, dat men het werk trapsgewijs uitvoert, zooals de ontwerper in dit geval deed, maar, als men dan alleen op het artistieke let en geen rekening houdt met de commerciëele belangen, dan loopt het scheef en komen de belangen van derden in het gedrang. Spreker schort zijn oordeel over deze zaak even op, maar wil thans reeds constateeren, dat z. i. het benoemen van een commissie als de heer Schüller zou wenschen geen zin heeft, vooreerst omdat de heeren Schüller en Kooistra, twee geest verwanten, zoo verschillend over de al dan niet toereikend heid van de verstrekte gegevens oordeelen, maar in de tweede plaats, omdat men in den Raad geen 5 deskundigen op dit terrein zou kunnen aanwijzen. In zulk een commissie zou het eindoordeel worden vastgesteld, hetzij door den enkelen deskundige, die er wellicht in plaats zou nemen, hetzij door de overige ondeskundige leden. De heer Splinter zal slechts in het algemeen de sprekers beantwoorden. Volgens den heer Schüller zijn er niet genoeg stukken overgelegd, maar spreker dacht juist, dat Burgemeester en Wethoudeis de zaak zoo open en eerlijk mogelijk hadden bloot gelegd. Al had de heer Schüller het verrekenboek en de weekrapporten gezien, hij had er niet wijzer door geworden. Burgemeester en Wethouders hebben in groote trekken precies aangegeven wat in de verschillende stukken staat. De heer Schüller zeide uit het bestek verrekenbare posten te hebben gehaald tot een totaal bedrag van 63.885.—, maar dat cijfer is niet juist, want het is slechts 43.612.50. Die posten zijn overschreden met ƒ43.884.Dit in antwoord aan den heer Schüller, die naar dat bedrag vroeg. Het rapport van 16 Mei 1924, waarover de heer Schüller sprak, is het eerste rapport van den Directeur, die daarin meedeelt, dat het plan in hoofdzaak overeenkomt met den aanvankelijken opzet, maar alleen de inwendige groepeering der vertrekken moest hier en daar worden gewijzigd. Hij voegde er aan toe, dat er nu een begrooting was opgemaakt en dat dus niet meer gold de eenheidsprijs van 25.per M8.het was dus geen schatting meer en volgens die nieuw opgezette begrooting zou het toegestane bedrag van ƒ250.000.voldoende blijken, indien de aanbesteding niet erg tegen zou vallen. Toen de Commissie van Fabricage aan den Directeur vroeg, waarin die andere groepeering bestond, was het in hoofdzaak een omlegging van de cellen van den rechter- naar den linker vleugel. Er was dus voor de Commissie niet de minste reden om den Directeur te wantrouwen. Men moet als lid van die Commissie op zijn hoofdambtenaren kunnen vertrouwen, want men kan, bij de groote hoeveelheid werk, die de Commissie elke week te behandelen heeft, niet de opgezette begrootingen met alle teekeningen bestudeeren en nagaan. Wanneer de Directeur in zijn brief van 16 Mei mededeelt, dat ƒ250.000.— voldoende zal zijn, en de Commissie vraagt daarover inlich tingen, dan moet men dat met vertrouwen aanvaarden. Het eenige voorbehoud, dat de Directeur maakte, was, dat de aanbesteding niet zou tegenvallen. Maar dan draagt de Directeur, die zeide, dat 250.000.— voldoende zou zijn, de grootste verantwoordelijkheid. Toen daarop door Burgemeester en Wethouders was bericht, dat zij met de verandering accoord gingen, is natuurlijk de aanbesteding afgewacht. De raming was 140.000.de aannemingssom ƒ135.499.dus ongeveer ƒ4500.— minder. Er was dus noch voor het College noch voor de Commissie van Fabricage de minste aanleiding om ongerust te zijn. Het werk is toen gegund en toen het eenmaal bezig was en de Commissie op haar vragen, hoe het met den bouw stond, telkens ten antwoord kreeg, dat alles naar wensch liep, kon men volgens spreker niet meer van de Commissie van Fabricage verwachten. Men kan toch niet anders doen dan informeeren en als men geruststellende verklaringen krijgt, moet men daarmee tevreden zijn. Trouwens, toen de Directeur die geruststellende verklaringen gaf, wist hij zelf ook niet beter, want hij was door den bouwkundig hoofdambtenaar den heer Neisingh van deze zaak niet op de hoogte gesteld hij vernam eerst in Juni 1926, dat de kosten van den voorgevel de raming aanmerkelijk zouden overschrijden. Dat is aanleiding geworden tot een uitgebreid onderzoek. De Directeur heeft den bouwkundige opgedragen hem den juisten stand van het werk te geven. Op 14 October 1926 kwam het rapport van den Directeur in, dat aangaf, dat de post met ƒ55.000.zou worden overschreden. Maar in datzelfde rapport van 14 October 1926 staat ook weer, dat na de vaststelling van het plan op 16 Mei 1924 daarin weer aanmerkelijke wijzigingen waren gebracht. Niemand kan er de Commissie van Fabricage een verwijt van maken, dat zij niet op de hoogte was, want zij werd eerst op 14 October 1926 in kennis gesteld met de aangebrachte wijzigingen. De agenten- wacht is gewijzigd, het schrijflokaaltje is vergroot, er is gemaakt een vertrek voor het droogen van kleeren, het vertrek voor lichamelijke oefening en theoretisch onderricht werd vergroot, het mannenverblijf is vergroot met een stortbad inrichting, enz. Die wijzigingen zijn aangebracht in overleg met de politieautoriteiten. Met die wijzigingen werd echter noch het College van Burgemeester en Wethouders, noch de Commissie van Fabricage in kennis gesteld. In het rapport van 14 October 1926 zegt de Directeur, dat de bouw van het Politiebureau voor hem en voor den ambtenaar, die met den bouw was belast, een novum is geweest, waar eerst na lang zoeken de eindvorm kon worden bepaald. Dit zijn de redenen geweest, waarom de overschrijding ƒ69.000.heeft bedragen. Volgens den heer Eerdmans zou het feit, dat het rapport van 14 October 1926 zooveel later ter kennis van den Raad is gebracht, verband houden met de verkiezingen. Dit is echter de oorzaak van de vertraging niet. Toen het rapport in October inkwam, is spreker de zaak gaan onderzoeken, omdat hij niet gerust was over de vraag, of die ƒ55.000.voldoende zou wezen. Hij had geen lust om voor de tweede maal bij den Raad te komen om een verhoogd crediet. Voor die ongerust heid heeft, zooals achteraf blijkt, wel reden bestaan, want, had het College in October of November ƒ55.000.aange vraagd, dan had het nu weer om een verhoogd crediet van ƒ14.000.bij den Raad moeten komen. Spreker zou, wanneer hij alles gekend had, met datzelfde stuk ook wel vóór de verkiezingen zijn gekomen; hoe eerder, hoe liever. Nu zegt de heer Eerdmans wel, dat spreker na het rapport van 4 April daar eerder mede had moeten komen, maar toen was de overschrijding ƒ65.000.nadien is het echter ƒ69.000. geworden en nu is het, naar spreker hoopt, ook uit. Er is gezegd, dat die vergrooting met 1400 M3 bekend had moeten worden gemaakt. Spreker heeft al gezegd, dat het de Commissie niet bekend was en als men zegt, dat het iets grooter wordt, laat het dan 100 M3 zijn, maar dan is het geen 1400 M3. Nu is gezegd: de verrekenposten zijn te laag gesteld en het is den bouwkundig hoofdambtenaar kwalijk genomen, dat hij er zooveel in het bestek heeft gezet. Natuurlijk moet de architect bij het vaststellen van de begrooting weten, welk werk hij wil maken, maar bij een dergelijk werk moet hij toch een beetje vrijheid hebben om het architectonisch zoo goed mogelijk te maken, door gebruik te maken van zijn gaven en ideeën. Hij had evenwel rekening moeten houden met de daarvoor uitgetrokken bedragen en moeten trachten die niet te overschrijden; hij heeft bij de uitwerking van de détails niet voldoende op de besteksposten gelet en hen zoodoende belangrijk overschreden. Toen de eerste post werd overschreden, had hij onmiddellijk den Directeur moeten waar schuwen. Het werk was in Mei 1925 aanbesteed en reeds in November was de post voor den voorgevel overschreden. Hij had toen onmiddellijk bij de autoriteiten, den Directeur en het College, moeten aankloppen. Nu is ook gezegd, dat de Bank van Leening zoo belangrijk overschreden is. Dat was natuurlijk een risquant werk en bij oude gebouwen valt dat nooit mee. Nu zegt de heer Wilmer: wij stelden er geen prijs op, maar het moest wel, willen wij de Bank van Leening kunnen gebruiken voor haar doel. Bij de uitvoering kwamen verschillende gebreken aan den dag, aan vloeren, trasramen enz.bovendien werd besloten tot een centrale verwarming, die een bedrag vorderde van ƒ6.500. verder andere noodige veranderingen, tot een totaal bedrag van ƒ14.250.Nu is gevraagd: waarom zijn die ƒ6.500. dan niet aangevraagd? Maar wanneer voor het geheele werk een bedrag wordt toegestaan van ƒ250.000.en de centrale verwarming is noodig, omdat de lokalen in dat nieuwe gebouw zoo vochtig waren, dat men er de goederen niet onderdak kon brengen, dan is het te begrijpen, dat Burgemeester en Wethouders zeidenin het belang van de Bank van Leening zullen wij de centrale verwarming toestaan. Men stond bovendien aan den aanvang van het werk; het politiebureau was nog niet aanbesteed en men kon niet weten, dat dit zulk een geweldige tegenvaller zou worden. Achteraf ge zien was het beter geweest, het geld aan den Raad aan te vragen. Spreker komt thans tot de te late oplevering van het werk. Op 7 Mei 1926 kregen Burgemeester en Wethouders van de aannemers een exploit, hoofdzakelijk bestaande uit klachten

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 18