MAANDAG 20 JUNI 1027.
103
Men zit in een keten. Komt er een voorstel van Burge
meester en Wethouders, dan vertrouwt men, dat het gefun
deerd zal zijn en stemt men er als fatsoenlijk Raadslid gaarne
voor, maar men ziet nu wat het gevolg kan wezenBurge
meester en Wethouders maken hun plannen en vertrouwen,
dat de bureaux, die daarmede belast zijn, dat zullen doen,
zooals het binnen de raming is ontworpen; de Commissie van
Fabricage vertrouwt, dat het wel in orde zal wezende
Directie vertrouwt dit ook weer en zoo komt men tenslotte
bij iemand, die zich van de bezuiniging, omdat hij er zoo
ver vanaf staat, niet zooveel aantrekt als van het werk, dat
hij moet leveren. Het eind is, dat er geheel iets anders ge
beurt, dan de raadsleden denken. En dan heeft niemand het
gedaan. Dat is niet alleen bij dit werk het geval, want her
haaldelijk worden begrootingen overschreden en, waar te
Leiden verschillende groote werken nog moeten gebeuren,
vindt spreker het een duister vooruitzicht, dat deze geeste
lijke gesteldheid bij de verantwoordelijke personen uit de
overgelegde stukken blijkt. Spreker betreurt zeer dat teveel
uitgegeven geld, omdat de burgerij dat móet opbrengen, maar
erger is, dat uit dit ingekomen stuk blijkt gebrek aan beleid
of bestuur. Men kan hier van «beleid" en «bestuur" zelfs
niet spreken. Dat zoo iets mogelijk is, als de gemeente zelf
werken uitvoert, geeft geen moed, dat het in de toekomst
heter zal gaan. Als men meent, dat het goed is, dat de ge
meente zelf werken uitvoert, het standpunt van de sociaal
democraten, dan blijkt, dat dit een ideaal is en niet strookt
met de geestelijke gesteldheid van de menschen, die iets der
gelijks in een veilige haven hebben te brengen.
Er is de aandacht op gevestigd, dat voor het College van
Burgemeester en Wethouders artikel 213 van de Gemeentewet
niet scheen geschreven. Op 4 Mei 1925 heeft het College
besloten om de aansluiting van de Bank van Leening aan de
centrale verwarming, welke ƒ6500.kostte, te laten doorgaan,
terwijl dat crediet niet was aangevraagd. Dit is gebeurd, nadat
op 6 Maart 1924 was besloten in de Bank van Leening de
balieruimte te vergrooten, een electrische hijschinrichting aan
te brengen en een alarmeerinrichting voor de goudkluis te
maken, zonder dat ook daarvoor de credieten in den Raad
waren toegestaan. Men heeft in de stukken kunnen lezen, dat
de Commissie van Fabricage bij de meubileering de «gepaste
soberheid" heeft kunnen doen betrachten, maar spreker is
blij, dat in zijn huis een andere soberheid bestaat. Men vindt
in het politiebureau 10 spuwbakken, die ƒ10.per stuk
kosten. De stoelen in de kamers, waar de hoogeren zitten,
kusten' tussclren' de f 30.— en f 40.— per stuk. In de vertrekken
van de agenten vindt men heel stevige tafels van Slawonisch
eikenhout. Maar als men er een warm pannetje op zet, geeft
dat een kring; in zoo'n vertrek moet men geen kostbare tafels
zetten. Wanneer de commissie niet had ingegrepen zou het
anders gegaan zijn en zou nog vijfduizend gulden meer zijn
uitgegeven, zooals hij den Wethouder hoort opmerken.
Deze geest stemt somber. Spreker betreurt ook, dat men
dit allang geweten heeft, in October 1926 al; waarom moest
men er pas mee voor den dag komen na de verkiezingen?
Het rapport van de Commissie van Fabricage dateert van
4 April 1927; men had er dus den Raad en de gemeente wel
eerder mee in kennis kunnen stellen. Dien gang van zaken
ziet men meer; als het eenmaal gebeurd is, heet het, dat het
niet anders kan, maar als men anders wilde, had dat wel
rpoediger kunnen worden medegedeeld. Waarom moesten deze
stukken in de Leeskamer gelegd worden in den geheimen
trommel, waarom mocht dat niet op tafel liggen? Het wordt
nu wel in het openbaar behandeld, maar zooals de Commissie
van Fabricage zelf schrijft: er zit nu helaas niets anders op
dan maar opening van zaken aan den Raad te doenals er
maar een gaatje was geweest om deze zaak geheim te houden,
was het gedaan. De Wethouder had, toen hij nog lid van
de Commissie van Fabricage was, moeten informeeren! De
Wethouder zegt wel: dat moet U nog afwachten, maar het
staat in de stukken, dat dit niet is gebeurd.
Deze zaak geeft spreker niet veel vertrouwen in de juiste
besteding van de belastinggelden.
De heer Dubbeldeman meent, dat het publiek, wanneer de
Raad zoo gelukkig is deze zaak tot een goed einde te brengen,
morgen zal zeggen en zij dronken een glas en zij maakten
een plas.
Spreker onderschrijft hetgeen de heer Knuttel heeft gezegd
inzake het budgetrecht van den Raad en wil opkomen tegen
de onvriendelijke houding, die door het College en door de
Commissie van Fabricage in het rapport wordt aangenomen
tegen de Directie van Gemeentewerken. Als er schuldigen
zijn, dan behoort niet alleen de Directie daartoe. Spreker
heeft er, evenals de heer Sijtsma, met een deskundige over
gesproken, die hem ook verteld heeft, dat een eenheidsprijs
van 25.per M3 veel te laag was voor een gebouw als
waarvan hier sprake is. Het Gemeentebestuur, de Commis
sie van Fabricage en de Directeur hebben dat geweten, want
dat spreekt duidelijk uit de vele en hooge verrekenposten.
Nu is het voor de Raadsleden buitengewoon moeilijk om
daarop eenigen invloed te hebben, want aan den Raad wordt
alleen een bepaald bedrag gevraagd, terwijl Burgemeester en
Wethouders dan het bestek maken en het werk uitbesteden.
Spreker vindt het daarom zoo jammer, dat men elkander de
schuld tracht te geven.
Een andere vraag, die, naar spreker meent, meer op haar
plaats zou zijn, is deze, of het gebouw, zooals het daar staat,
te duur is voor het geld, dat er voor moet worden betaald.
Dat het gebouw is gezet moeten worden in een tijd, waarin
bezuiniging geboden was, daaraan is niets te doen, omdat
de politie onder het stadhuis eruit gegroeid was. De archi
tect verdient een pluimpje in plaats van een standje, omdat
hij iets gezet heeft, waarop Leiden trotsch kan zijn en waar
over later zal worden gesproken op een wijze als thans ge
sproken wordt over de kathedraals en b. v. over het stadhuis,
dat in Leiden staat, gebouwen, die in vroeger eeuwen door
groote corporaties of door de gemeente zijn gezet. Bekijkt
men de zaak door een dergelijken bril, dan kan men tegen
over de zondaren, als die er zijn, wat billijker wezen. Of
men er al langer over mauwt, zal niet helpen. Wel zou het
goed zijn, om een weinig attentie te schenken aan hetgeen
de heer Knuttel dezen avond aan het adres van den Raad
heeft gezegd.
De heer Spendel wenscht te protesteeren tegen een uit
drukking, die door den heer Eerdmans is gebezigd en op de
Commissie van Fabricage terugslaat. "Volgens den heer Eerd
mans zou de Commissie haar rapport hebben opgehouden
met het oog op de verkiezingen. Geenszins heeft voorgezeten
om er een verkiezingsmanoeuvre van te maken, ten behoeve
van de rechterzijde, maar, waar de cijfers telkens aanvulling
of correctie bleken te behoeven, meende de Commissie haar
rapport pas te kunnen inzenden, wanneer het gebouw was
opgeleverd en alle betalingen waren gedaan, zoodat men niet
de kans liep te moeten zeggen: er is een rapport en een
berekening, maar misschien komt er nog iets bij.
De heer Wilbrink wenscht even de aandacht te vestigen
op een adres van een onder-aannemer, dat bij den Raad is
ingekomen. Hij is er niet voor, om het verzoek van adres
sant, die een bedrag van f 576.vraagt, in te willigen,
omdat anders een leger van onder-aannemers zich met gelijke
'verzoeken tot den Raad zou wenden en het bedrag der schade
vergoedingen dan veel te hoog zou worden. Als er sprake is
van schadevergoedingen, dan moeten die in één bedrag be
grepen zijn, maar spreker zou aan Burgemeester en Wethou
ders willen vragen, of er eenige mogelijkheid bestaat om
pressie uit te oefenen op de aannemers, dat zij met de onder
aannemers tot een schikking komen. Bestaat die mogelijk
heid niet, dan zal het adres ter zijde moeten worden gelegd,
maar spreker is van meening, dat, als er een schadever
goeding wordt gegeven, daarvan een deel aan de onder-aan
nemers toekomt.
Spreker vindt het opmerkelijk, dat er volgens den heer
Schüller veel te weinig inlichtingen zijn verstrekt aan den
Raad, dat «de Raad zich onmogelijk op de hoogte kon stellen",
omdat er te weinig gegevens waren. Maar een oogenblik
later komt een partijgenoot van den heer Schüller verklaren,
dat er zooveel gegevens waren, dat het niet doenlijk was,
ze allemaal te lezen. Spreker begrijpt niet, dat het eene lid
van een fractie, die altijd nogal homogeen is, zegt: er zijn
niet voldoende gegevens, en een ander lid zegter zijn zooveel
gegevens, dat een gewoon Raadslid ze niet kan doorwerken.
Spreker kan ook wel eens niet alle stukken bestudeeren,
zooals hij dat wenscht, maar dan is het ook niet goed om
er een paar grepen uit te doen en zoodoende een onjuiste
voorstelling van zaken te geven, zooals de heer Kooistra doet,
want hij redeneert maar losweg: zoo en zoo staan de zaken,
en hij beroept zich op een autoriteit, die juist het tegen
overgestelde beweert als waarop de heer Kooistra zich be
roept. Wanneer hij er dan op een toon van gezag over spreekt
en de Raad heeft het geheele rapport niet kunnen door
werken, waaraan moet dan de Raad zich oriënteeren? De
heer Lindo heeft toch ook gezegd, dat door de wijze van
optreden van de Directie de aannemer er wel toe komen
moest om kalm aan te doen, dat de aanvoer van de steenen
wel wat lang heeft geduurd, maar dat de aannemer door het
ontbreken van de détailteekeningen niet goed voort kon
werken en de kozijnen en ramen, die hij toch al spoedig
noodig had, niet kon bestellen. Ieder bedrijfsleider zal moeten
toegeven, dat het in het belang van het werk is, dat men
geregeld kan voortgaan en niet voor de vraag staat: kan ik
wel doorwerken? Dat kan niet stimuleerend werken, ook niet
op de arbeiders, die dan denken: als ik flink opschiet, bena
deel ik mijzelf, want dan word ik misschien noodgedwongen
naar huis gestuurd. Wanneer men voor een werk staat en
men weet niet, of men door kan gaan, werkt men vanzelf