102
MAANDAG 20 JUNI 1927.
vijf leden, welke door den Raad zou worden ingesteld. Men
heelt reeds een commissie van drie leden uit den Raad, n.l.
de Commissie van Fabricage, en men heeft het College van
Burgemeester en Wethouders, dat uit vijf leden bestaat. En
nu uit de heer Schüller reeds bij het begin van de bespreking
den wensch, dat een nieuwe commissie zal worden ingesteld,
met de bedoeling de schuldvraag na te gaan.
De heer Kooistra schijnt daarentegen de schuldvraag zoo
duidelijk te vinden, dat voor hem een dergelijke commissie
niet noodig is. Met verheffing van stem zeide hij: ik stel
Burgemeester en Wethouders verantwoordelijk! Voor dezen
onaangeriamen en onverkwikkelijken gang van zaken stelt de
heer Kooistra Burgemeester en Wethouders verantwoordelijk
en dat reeds bij het begin van de behandeling dezer materie!
Spreker kan een dergelijke wijze van handelen niet goedkeuren.
Spreker zal de discussies verder afwachten en zich op dit
oogenblik geen oordeel aanmatigen, omdat hij geen deskundige
is en geen gelegenheid heeft gehad een uitgebreide studie
van deze zaak te maken.
Wat de toekomst betreft, interesseert spreker de vraag,
welke lasten het nieuwe politiebureau op de burgerij zal leggen.
Reeds in 1923 stelde spreker die vraag. In het verslag van
de Raadszitting van 23 Juli, waarin het voorstel van Burge
meester en Wethouders behandeld werd, leest spreker, dat
door den bouw van dit bureau per jaar 248.000.zou
worden bezuinigd, waaruit de kosten van den bouw volledig
bestreden zouden kunnen worden. Nu zijn de kosten wel
overschreden, maar, als het standpunt van Burgemeester en
Wethouders van toen juist blijkt, dan zal op de gemeente in
de toekomst alleen de overschrijding drukken; hetgeen nog
niet zoo heel erg is.
Spreker heeft dat evenwel in 1923 reeds niet kunnen ge-
looven en gezegd, dat hij den bouw van een nieuw bureau
zeer gewenscht achtte, maar dat hij met Burgemeester en
Wethouders van meening verschilde over de vraag, of het
van de gemeente financiëele offers zou vragen en dat er een
jaarlijksche uitgave voor de gemeente van ongeveer 25.000.
aan verbonden zou zijn. Het spijt spreker, dat de Wethouder
van financiën er niet is, want die zal wel reeds een becijfering
hebben gemaakt, wie in 1923 gelijk heeft gehad, het College,
dat meende dat rente en aflossing uit het bespaarde geld
betaald zouden kunnen worden, dan wel spreker.
Spreker hoopt van harte, dat hij ongelijk heeft gehad in
zijn verzet tegen den bouw van het bureau. Is hiervan al
een berekening gemaakt en welke financiëele offers vreezen
Burgemeester en Wethouders van den bouw voor de gemeente?
Spreker trekt zich als commissaris van de Bank van Leening
eenigszins aan hetgeen de heer van Tol gezegd heeft. Spreker
heeft daarover in 1923 even gesproken en gezegd, dat het
bestuur van de Bank van Leening deze niet onbelangrijke
verbetering in de huisvesting en den dienst van deze instelling
zeer op prijs stelt en, wanneer die kan plaats hebben zonder
groote financiëele uitgaven, maar dat het bestuur zich, wanneer
dit niet mogelijk was, met den ouden toestand zou blijven
tevreden stellen.
Toen en ook daarna is van het Bestuur van de Bank van
Leening geen aandrang uitgegaan om de onkosten te over
schrijden, zooals zij inderdaad overschreden zijn.
De heer Sijtsma is er verheugd over, dat deze zaak in een
neutrale sfeer behandeld wordt, in tegenstelling met die van
den middag, toen een zaak behandeld werd, die misschien
niet zooveel zal kosten, maar blijkbaar de oude schoolquaestie
deed herleven.
Spreker neemt aan, dat er fouten gemaakt zijn; over de
schuldvraag wil hij zich echter niet uitlaten; hij meent, dat
zoowel de architect, die het werk heeft uitgevoerd, ais de
Directeur en diens plaatsvervanger als de Commissie van
Fabricage en ook het College van Burgemeester en Wethou
ders hier in meer of mindere opzichten te kort geschoten
zijn, misschien wel in vele opzichten. Doch dit alles is ge
beurd. En spreker wil nu vragenhebben wij waar voor ons
geld gekregen en dan meent hij, dat dit zeker het geval is.
Niemand zal kunnen en durven zeggen, dat er fraude ge
pleegd is. Was dat het geval, dan zou spreker de eerste zijn
om daartegen op te komen en den schuldigen personen hun
verdiende straf te doen toekomen, maar dat is, naar spreker
meent, hier absoluut uitgesloten. En nu kan men wel heel
lang en heel breed over de schuldvraag spreken, maar de
Raad zal moeten eindigen met het crediet toe te staan. Spreker
zou daarom niet te veel drukte van de zaak willen maken
en niet, zooals de heer Schüller, een commissie willen be
noemen. Op dat gebied heeft men te Leiden minder aange
name ervaring. Indertijd heeft men in verband met den
bouw van het Slachthuis ook een commissie gehad; deze
heeft veel vergaderd en verschillende menschen gehoord, maar
het is op niets uitgeloopen. De gemeente heeft moeten betalen
en toen was het nog erger dan nu, want toen was niet alleen
te veel geld uitgegeven, maar er was vermoeden, dat het geld
niet goed besteed was. Spreker is in de gelegenheid geweest
met een bekend architect uit Friesland, die hier kwam, om
o. a. over de vloerbedekking een onderzoek in te stellen, te
spreken, en die architect heeft, nadat hij het politiebureau
ernstig had opgenomen, geconstateerd, dat een eenheidsprijs
van 25.—, die was gesteld, te weinig was, en de raming
zeer stellig te laag is geweest. Van den oud-burgemeester
Jhr. de Gijselaar vernam spreker, dat er te Leiden sedert
het wethouderschap van den heer Korevaar steeds laag werd
geraamd. Als men hoog raamt, aldus de stelregel van wijlen
den heer Korevaar, gaat het geld toch op, in een lage raming
ligt een rem tegen te veel uitgeven. Dat systeem is nadien gevolgd.
Nu is het geraamde bedrag overschreden, door welke omstan
digheden valt niet uit te maken. Spreker heeft zich er deze
voorstelling van gemaakt, dat de Commissaris van Politie en
zij, die met hem medewerken, gaarne een ideaal gebouw
wilden hebben en de architect, die een artistiek man is,
daaraan graag heeft willen toegeven. Zoo heeft men ver
schillende dingen veranderd, omdat de Directeur van Gemeen
tewerken het niet verhinderde en de Wethouder van Fabri
cage het misschien niet heeft geweten, of heeft gedacht, dat
het wel goed kwam.
Nu die overschrijding eenmaal heeft plaats gehad, dient men
zich af te vragen, of het nieuwe Politiebureau het geld waard
is. Volgens den deskundige, met wien spreker er over sprak,
zal het niet alleen langen tijd zijn waarde behouden en ge
prezen worden als een bouwwerk van pracht en schoonheid
en groote soliditeit, maar bovendien weinig aan onderhoud
kosten, omdat het zoo uitstekend is afgewerkt. Spreker acht
het verstandig, waar de zaak zoo staat, niet al te hoog van
den toren te blazen en niet te veel de schuldvraag te onder
zoeken. Men moge betreuren, dat het feit zich heeft voorge
daan, men zal ten slotte het geld toch moeten geven en
daarom zou spreker liever in dien geest een besluit nemen,
dan straks met een voorstel komen, waardoor men Burge
meester en Wethouders onaangenaam was en misschien een
ontslag kon volgen. Fouten zijn er altijd gemaakt en zullen
ook in de toekomst gemaakt worden.
De heer Eerdmans noemt den dag, waarop dit stuk is
uitgekomen, voor de Leidsche burgerij en voor den Raad een
donkeren dag. Niet zoozeer omdat de gemeente in kennis
gesteld wordt van de overschrijding van een belangrijken post
met ƒ70.000.zoodat nu meer dan ƒ80.000.--gevraagd moet
worden.
Dat ook wel en dat in de eerste plaats, maar daarenboven
vindt spreker de hieruit gebleken geestesgesteldheid bij de
betrokken bestuurderen weinig bemoedigend en weinig ver
trouwen inboezemend voor de belastingbetalende burgerij.
In de eerste plaats blijkt, dat de Raad in 1923 bij dit
voorstel een beetje op een dwaalspoor is geleid. Uit twee plannen
heeft de Raad dit gekozen en hij meende, dat daarmede de
opzet van het gebouw in groote trekken klaar was; uit de
stukken bleek echter, dat pas geruimen tijd daarna met een
bouwplan is begonnen. Men heeft met een overtuigend betoog
een crediet van den Raad gekregen en toen men dat eenmaal
had is men gaan bouwen zonder te vragen, hoe ver dat crediet
wel zou strekken. Dit treft te meer, omdat in die dagen van
alle kanten is aangedrongen op zuinigheid; er zijn adressen
ingekomen van de Maatschappij voor Nijverheid en Handel;
zelf heeft spreker op 12 December 1921 hier een rede gehou
den, waarin hij op zuinigheid aandrong en betoogde, dat de
Wethouders niet op de stoelen in hun kamer zouden blijven
zitten, maar op de hoogte zouden blijven van de werken. Die
zuinigbeidsleuze is van de zijde van het College ook wel eens
gehoord, als het naar argumenten zocht; wanneer uit den
Raad wel eens een paar honderd gulden gevraagd werden,
zei het College: denk om de belastingbetalers. Vanmiddag is
over die zuinigheid nog op zeer overtuigenden toon gesproken
door den Wethouder van Onderwijs. Bij dit werk trekt echter
niemand zich van de kosten iets aan en wanneer de Directeur
mededeelt, dat het bouwplan grooter zal zijn, vraagt niemand
hoeveel grooter. De Commissie van Fabricage, de vertrouwens
mannen van den Raad daarvoor, deelt mede. dat zij de mede-
deeling van den Directeur van 19 Mei 1925, No. 409, heeft
gekend, maar zij gaat daarop ook niet in.
Bij de een paar weken geleden gehouden discussie over het
financieel beleid der gemeente is bijna ingesteld een Commissie
van Financiën uit den Raad; de tijdige bekeering van een
paar leden van de rechterzijde heeft dat verhoed, want, zoo
werd betoogd: de verschillende commissies, die er nu zijn,
letten zoo goed op de financiëele gevolgen van ieder voorstel,
dat hetgeen de heer Eerdmans voorstelt, noodeloos is en last
veroorzaakt. Maar nu blijkt, dat men toen wel degelijk wist,
dat dit niet zoo was en dus maar wat praatte om voor die
gelegenheid een tegenargument te hebben. Noch de Commissie
van Fabricage noch het College hebben er, toen het tijd was,
aan gedacht om de ambtenaren eens te contröleeren en te
onderzoeken, wat er gebeuren zou.