96 MAANDAG 20 JUNI 1927. Onze tijden zijn zoo geheel anders dan die van 60 en 80 jaren geleden. Tegenwoordig worden nieuwe eischen gesteld, waaraan beslist voldaan moet worden en waarmede enorme bedragen gemoeid zijn. Het gaat niet aan om alle conse quenties te aanvaarden, ook van goede besluiten, welke onze vroede vaderen van voorheen genomen hebben, en ongelimi teerd voort te gaan op eiken weg, hoe goed die ook mocht zijn, welken zij hebben ingeslagen. Er valt thans voor zooveel te zorgen volksgezondheid, verbetering van verkeerswegen, goede rioleering, inrichten van goede markten en van terreinen voor industrie; dit zijn levensbelangen voor de gemeente en wijs beleid brengt mede om, waar dit mogelijk is, geen uitgaven te voteeren, welke vermeden kunnen worden, maar de draagkracht der burgerij in het oog te vatten. Om die reden alleen hebben Burgemeester en Wethouders, zooals in zeer vele andere Nederlandsche gemeenten geschied is, gezegd: geen nieuwe bewaarscholen. Terecht heelt de heer Wilbrink er op gewezen, dat, als men met één begint, er nog meerdere zouden moeten volgen, want waarom zou het eene stadsdeel wel een openbare bewaarschool krijgen en het andere niet? Wettelijk is de gemeente er niet toe verplicht. Het zou-boven- dien leiden tot aanmerkelijke verzwaring van lasten en die mogen wij de burgerij, zonder hooge noodzakelijkheid, niet opleggen. Er is gesproken van een moreele verplichting der gemeente, maar een moreele verplichting is, dat rekening wordt gehou den met de draagkracht der burgerij, en daaraan voldoet men niet, als men de uitgaven maar steeds en ongemoti veerd uitzet. Spreker wijst er op, dat de gemeente Utrecht, een ge meente, grooter dan Leiden, tegenwoordig verkeert in een ernstige financiëele misère, tengevolge hiervan, dat die ge meente vroeger wel wat erg royaal geweest is in tal van aangelegenheden, waaronder ook het bewaarschool-onderwijs. Men heeft daar in 1925 en 1926 alleen voor het fröbelonder wijs onderscheidenlijk f 335.000.en f 330.000.— uitge geven. In den gemeenteraad van Utrecht komt de eene reeks van bezuinigingen na de andere aan de orde en daarmede komt men er nog niet. Men legt op het belastingcijfer 25 en zelfs daardoor is het evenwicht nog niet hersteld. Daar door heeft men te Utrecht ook op onderscheiden vitale onderwijs- belangen zoo moeten bezuinigen, dat zij in de knel raakten. Men heeft daar den toelatingsleeltijd voor de fröbelscholen tot 4 jaar verhoogd, zoodat in 1927 noch in het voorjaar, noch in het najaar kinderen zullen worden toegelaten. Men heeft het salaris van de bewaarschool-onderwijzeressen met 10 verminderd en herhaaldelijk bezuinigd op het bedrag voor de boventallige onderwijzers bij het L. O. Men heeft daar moeten bezuinigen op schoolkindervoeding, schoolkinderkleeding e. d. De Raad heeft die dingen eenvoudig moeten aannemen om te komen uit de misère, waarin men is geraakt. Spreker vindt het ver standiger te zorgen, dat men uit zulk een misère blijft. Utrecht is in dat opzicht een waarschuwend voorbeeld voor Leiden. Dit is de eenige reden, waarom Burgemeester en Wethou ders deze regeling hebben voorgesteld. Er zit geen addertje onder het gras de heer Eerdmans behoeft dat niet te zoeken maar er zit wel in de moreele verplichting van den Raad om te zorgen, dat de uitgaven niet ongelimiteerd hooger worden. Spreker adviseert aan den Raad, gekoesterde wenschen eenigermate terug te dringen en zich af te vragen, wat het zwaarste weegt. Wat hier het zwaarst moet wegen, is, te zorgen, dat men kan voortgaan en niet vastraakt. Spreker raadt daarom aan, in het Kooikwartier geen bewaar school van gemeentewege te stichten. Burgemeester en Wet houders zijn niet tegen het bewaarschool-onderwijs, maar zij wenschen langs anderen, goedkooperen en beteren weg een oplossing voor dit vraagstuk te verkrijgen en dat is de weg van het particulier initiatief. Zij wenschen de voorziening in de verdere behoefte aan bewaarschool-onderwijs over te laten aan het particulier initiatief, van welke groep of van welke gezindte dan ook, zonder eenige uitzondering. Dat geldt voor de Gereformeerden, voor de Roomsch-Katho- lieken, voor de Hervormden, maar evenzeer voor hen, die voorstanders zijn van neutraal onderwijs en dat doel liever zouden willen bereiken door het bouwen van openbare scholen, waarvan èn de bouw- èn de exploitatiekosten geheel voor reke ning van de gemeentekas zouden komen. Het voorstel van het College leidt tot volkomen gelijk recht voor allen en dat is een zuiver beginsel; het sluit alle be voorrechting van de eene groep van ingezetenen boven de andere uit. Billijk is het toch niet, dat, waar alle burgers gelijke rechten hebben, de voorstanders van het neutraal voorbereidend lager onderwijs alles uit de gemeentekas bekostigd krijgen, terwijl de voorstanders van confessioneel getint onderwijs de oprich tingskosten en een deel der exploitatiekosten voor hun eigen rekening houden. Bovendien houden de voorstanders van neutraal onderwijs nog een belangrijken voorsprong in de 3 bestaande bewaar scholen, ten opzichte waarvan men niet kan doen alsof zij er niet waren. Voor die scholen blijft het gemeentebestuur zorgen en de volle kosten dragen. Het voorstel van het College beveelt zich dus aan, omdat het goedkooper is en omdat het billijk is, aangezien het elke bevoorrechting buitensluit. Natuurlijk bestaat er bij de voorstanders van neutraal voorbereidend lager onderwijs evenzeer liefde voor hun be ginsel en durf tot aanpakken als bij de voorstanders van het bijzonder onderwijs, en evenmin ontbreekt het hun aan be kwaamheid tot organiseeren en tot het stichten van een ver- eeniging voor neutraal voorbereidend lager onderwijs. Men kan direct de hand aan den ploeg slaaner is niets, dat hen weerhoudt. De heer Wilmer heeft er op gewezen, dat het op dit oogen- blik misschien voor de voorstanders van neutraal onderwijs wat moeilijker is dan voor de voorstanders van confessioneel onderwijs, maar er is een tijd geweest, dat laatstgenoemden het ook hebben moeten leeren, omdat zij destijds ook geen ervaring hadden. Spr'eker herinnert, in dit verband, aan de moeilijk heden, waarmee de voorstanders van Christelijk onderwijs 80 jaar geleden bij hun initiatief-pogingen te kampen hadden Mr. Groen van Prinsterer, Jhr. Elout van Soeterwoude en Graaf van Hogendorp hebben in Den Haag van 18431848 bij onderscheiden autoriteiten moeten aanhouden, eer zij autorisatie verkregen om geheel op hun eigen kosten een Christelijke school te mogen stichten. Daarmee vergeleken, valt het nemen van initiatief' thans, op de basis van een subsidieregeling als de voorgestelde, heel wat gemakkelijker. Wanneer de Raad aanstonds als zijn oordeel uitspreekt, dat het voorzien in de behoefte aan bewaarschool-onderwijs geheel dient overgelaten te worden aan het particulier initia tief, dan moet dit daarbij op voldoenden steun van het ge meentebestuur kunnen rekenen, opdat voor die particulieren de taak niet te zwaar worde. Het is gebleken, dat de subsidieregeling van 1924, hoe juist ook van opvatting, daartoe niet voldoende is. Van dat standpunt beoordeeld, meent de meerderheid van het College, dat eenige uitbreiding van het subsidie niet achterwege kan blijven, maar het College in zijn geheel is van oordeel, dat niet mag worden ingegaan op het verzoek, hetzij van de Inrichting van Liefdadigheid voor Roomsch- Katholieken om bij bouw of verbouw, een bedrag toe te kennen van b. v. 2/3 van de stichtingskosten, hetzij van de Vereeniging voor Christelijke Fröbelscholen om voor nieuw te bouwen bewaarscholen gedurende 24 jaren, voor rente en aflossing, een bijdrage van 3J der stichtingskosten te ver strekken, omdat inwilliging dier aanvragen te moeilijk zou zijn en te duur zou worden voor de gemeente. Men vergete niet, dat de gemeente reeds alle salarissen vergoedt. Wel meent de meerderheid in Burgemeester en Wethouders, dat voldaan kan worden aan het verzoek van de beide Besturen tot verhooging van het subsidie in de exploitatiekosten. Alleen acht de meerderheid het beter, één onderdeel, n.l. de toelagen aan de kweekelingen, afzonderlijk vast te stellen, omdat deze kweekelingen stellig in de scholen noodig zijn en den arbeid in de scholen direct ten goede komen. Daarom is in het prae- advies voorgesteld, het getal f 16.niet, zooals de Besturen vroegen, te vervangen door f 30.maar met 50 te ver- hoogen en te brengen op 24. Het verschil tusschen f 30.en 24.schept dan de mogelijkheid tot afzonderlijke vaststelling der kweekelingen- toelagen. Spreker vestigt verder de aandacht op het streven van het College naar een goede organisatie zonder vermeerdering van financiëele lasten, welk streven op het gebied van het lager onderwijs reeds succes heeft gehad. Bleef in 1920, wat de uitgaven voor het lager onderwijs betreft, voor rekening van de gemeente f 512.379.n. 1. ruim 487.000.voor het openbaar en ruim 24.000.voor het bijzonder lager onder wijs, volgens de begrooting voor 1927 blijft voor rekening van de gemeente ruim 464.000.n.l. ruim 240.000. voor het openbaar en ruim 224.000.voor het bijzonder lager onderwijs. Terwijl dus de uitgaven voor het bijzonder lager onderwijs sedert 1920 zijn gestegen met f 200.000. is het totaal cijfer der kosten voor de beide takken van onderwijs voor 1927 nog aanmerkelijk lager dan het was in 1920. Dit is te danken aan de sedert 1920, op voorstel van Burge meester en Wethouders, door den Raad genomen besluiten, en door het College getroffen maatregelen. Ook bij de subsidieregeling voor het bijzonder bewaarschool- onderwijs is er aanleiding en bestaat er ook kans om met medewerking van den Raad een verbeterde regeling tot stand te brengen zonder verzwaring, althans voorloopig, van den subsidielast. In 1912 bedroeg het gemeentelijk subsidie aan het bijzonder bewaarschool-onderwijs 1200.niet 2200.zooals tengevolge van een vergissing in het praeadvies vermeld is.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 10