68
MAANDAG
9 MEI 1927.
XXI. Vaststelling van het vermenigvuldigingscijfer, bedoeld
in de verordening op de helling eener plaatselijke belasting naar
het inkomen te Leiden,voor het belastingjaar Mei 1927Mei 1928.
(Zie Ing. St. Nis. 96 en 97.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
De Voorzitter stelt alsnu den heer Knuttel in de gelegen
heid tot Burgemeester en Wethouders de volgende vragen te
richten, waartoe de Raad hem in den aanvang der zitting
verlof heeft verleend:
»1°. Is het Burgemeester en Wethouders bekend dat ver
scheidene arbeiders die bij hun vakvereeniging en de crisis
commissie zijn uitgetrokken, bij het Burgerlijk Armbestuur
geen of wel geen verdere ondersteuning kunnen krijgen, zonder
dat deze weigering gemotiveerd wordt, anders dan door de
mededeeling dat zij maar werk moeten zoeken of wel dat
het voorjaar is?
2°. Is het Burgemeester en Wethouders bekend, dat deze
weigering inzonderheid een aantal transportarbeiders treft,
terwijl de werkloosheid in het transportbedrijf zeer groot en
de kans werk te vinden dus zeer gering is?
3°. Kunnen Burgemeester en Wethouders mededeelen op
welke wijze de getroffenen nu verder in het onderhoud van
hun gezin moeten voorzien?"
De heer Knuttel meent, dat, zooals reeds herhaaldelijk
geconstateerd is, thans weer bij het Burgerlijk Armbestuur
waar te nemen is een streven om zich de werkloozen zooveel
mogelijk van den hals te schuiven.
De transportarbeiders, over wie het in de eerste plaats gaat,
krijgen per halfjaar gedurende 21 dagen steun uit de weik-
loozenkas, vervolgens in het eerste 16 en in het 2e halfjaar
gedurende 15 dagen van de crisiscommissie. Daarna moeten
zij terechtkomen bij het Burgerlijk Armbestuur. Dit nu heeft
verscheidenen van die arbeiders zonder voldoende redenen
verderen steun geweigerd. Tot den één is gezegd: ge moet
werk zoekenden ander is medegedeeld, dat het voorjaar was.
Dat wisten die menschen ook wel, maar van zonnestralen
kunnen zij toch niet leven!
Niet alleen zijn dus verscheidenen zonder feitelijken grond
van verdere ondersteuning uitgesloten, maar volgens de
werkloozen is te kennen gegeven, dat de transportarbeiders
en bloc zullen worden afgevoerd en evenzoo de tuinders en
dat ook in andere vakken een groote opruiming zal worden
gehouden. Spreker heeft een vijftal met name genoemde ge
vallen van menschen, die uit hun vakorganisatie uitgetrokken
zijn en tegen wie gezegd wordt, dat hun steun ingehouden
wordt, omdat zij maar werk moeten gaan zoeken, üp werk
vinden hebben zij geen kans wegens de zeer groote werkloos
heid, die veel grooter is dan het getal bij de Arbeidsbeurs
ingeschrevenen aanwijst, want vele arbeiders kunnen om
andere redenen, b.v. wegens gezinsinkomsten, na uitgetrokken
te zijn, geen steun van het Burgerlijk Armbestuur krijgen.
Van de zijde van het bestuur van de Federatie van Transport
arbeiders werd spreker medegedeeld, dat 3ji van de 50 leden
daarvan werkloos zijn. Het is dus buitengewoon gemakkelijk
om te zeggen: zoek maar werk; dat is er niet.
Bovendien gaat het daarbij vrij zonderling toe; spreker
kent een geval van iemand, die pas een tweeling had
gekregen; zonder verdere reden werd zijn steun ingehouden,
omdat hij maar werk moest zoeken. De man moet nu zeker
maar leven van hetgeen hij in de vorige weken van zijn steun
van 7.50 heeft overgespaard!
Een ander, na 1923 getrouwd, kon daarom geen crisissteun
krijgenna 5 weken is zijn steun bij het Burgerlijk Armbestuur
ingehouden, omdatzijn vrouw werk bij Leembruggen had gekre
gen. Dit bleek na ontzaglijke moeite evenwel iemand te zijn met
denzelfden naam, maar met andere voorletters; toch is toen die
steun verder ingehouden, omdat hij maar werk moest zoeken. Een
derde geval maakt daarom indruk, omdat, deze persoon direct
is afgewezen, toen hij, na uitgetrokken te zijn bij de organisatie,
zich aanmeldde bij het Burgerlijk Armbestuur. Het betreft
hier een zeer degelijk arbeider, die zeker niet arbeidsschuw
genoemd kan worden. Nu maakt het een eigenaardigen indruk,
dat hij, als bestuurder van een organisatie, bij het bepleiten
van de belangen van zijn vakgenooten, het den ambtenaren
van het Burgerlijk Armbestuur, nog al lastig heeft moeten
maken. Toen hem werd gezegd, dat hij niet voor steun in
aanmerking kwam, werd er niet gezegd, dat men bedenkingen
tegen hem had, maar wel dat hij wel werk kon krijgen.
De vraag is gewettigd, of het Burgerlijk Armbestuur zich
er hier niet al te gemakkelijk afmaakt. Het Burgerlijk Arm
bestuur oefent op allen, die om steun komen, een controle
uit, welke zoo scherp is, dat at en toe voor de menschen
verdiensten ontdekt worden, die ze iri het geheel niet gehad
hebbenen het kost dan de grootste moeite om het Burgerlijk
Armbestuur aan het verstand te brengen, dat het daarin geheel
ongelijk heeft.
Niettegenstaande die scherpe controle maakt het Burgerlijk
Armbestuur zich op een gegeven oogenblik van verdere controle
af en kiest het den gemakkelijken weg om te zeggen: het is
nu zoo, dat niet meer de ergste werkloosheid heerscht. Intus-
schen wordt dit door de arbeiders betwist en inderdaad is de
toestand op het oogenblik nog zeer ongunstig.
Spreker vraagt: waarvan moeten die menschen nu leven?
Zij hebben eenige weken moeten leven van een karige onder
steuning, gewoonlijk ten hoogste f 7.50 per week, en hebben
dus reeds gebrek moeten lijden. Is de bedelarij dan iets, dat
te Leiden aangemoedigd moet worden, of moeten die menschen
zich op andere wijze van het benoodigde voorzien?
Spreker zou dus gaarne het antwoord van het College op
zijne vragen vernemen.
De Voorzitter deelt mede, dat de vragen van den heer
Knuttel in de volgende vergadering beantwoord zullen worden.
De heer Knuttel moet daartegen protesteeren. De volgende
vergadering zal eerst over eenige weken plaats hebben en
spreker wil vragen, waarvan die menschen onderwijl zullen
moeten leven.
De Voorzitter zegt, dat dit geen verband houdt met de
interpellatie.
De zaken, welke de heer Knuttel aanvoert, zullen behoorlijk
onderzocht worden alvorens hij een behoorlijk antwoord daarop
krijgt. De betreffende Wethouder wenscht dus gebruik te
maken van zijne bevoegdheid om de beantwoording der inter
pellatie tot de volgende vergadering uit te stellen.
De heer Sanders wijst er op, dat de vragen van den heer
Knuttel Donderdagavond in zijn bezit gekomen zijn en dat hij
direct ontdekt heelt, dat in de bij die vragen overgelegde
namen reeds een fout school. Spreker heeft dus direct een
onderzoek ingesteld, maar dat is nog niet afgeloopen.
Wanneer spreker daarover in den Raad begint, dan wil hij
volkomen beslagen ten ijs komen, en aangezien hij met zijn
onderzoek nog niet gereed is, wil hij gebruik maken van zijne
bevoegdheid om de gestelde vragen eerst in de volgende
vergadering te beantwoorden.
De Voorzitter verklaart hiermede de discussie voor heden
te kunnen sluiten.
De heer Knuttel meent, dat dat zoo niet gaat.
Spreker eischt, dat de menschen in dien tusschentijd niet
aan de ellende ten prooi zijn. Het gaat om ernstige dingen.
Het is voor die gezinnen een quaestie van dag tot dag. Het
gaat niet alleen om die 5 personen, maar sprekers vragen
hebben ook een algemeene strekking. Het betreft de wijze,
waarop in het algemeen ten aanzien van de ondersteunden wordt
opgetreden door het Burgerlijk Armbestuur.
De heer Sanders zegt, dat hij juist zal moeten onder
zoeken de juistheid van hetgeen de heer Knuttel heeft mede
gedeeld. Spreker weet, dat er dingen bij zijn, waarvan hij
weet, dat ze niet juist zijn en dat wil spreker onderzoeken.
De Voorzitter sluit hiermede voorloopig de discussie over
dit onderwerp en verleent het woord aan den heer Sijtsma,
die eenige inlichtingen verzocht heeft met betrekking tot de
onlangs plaats gehad hebbende benoeming van een boekhouder
bij de Gemeentelijke Bank van Leening.
De heer Sijtsma vraagt, of Burgemeester en Wethouders
weten, dat in de vacature van ambtenaar-boekhouder bij de
Rank van Leening niet is benoemd een boekhouder, maar
iemand, die reiziger was, terwijl er onder de sollicitanten
vele boekhouders van professie waren, en of de benoemde
ook diploma's als boekhouder bezit; weten Burgemeester en
Wethouders verder, dat de benoemde van buiten de stad
komt, terwijl tal van bevoegde sollicitanten uit de stad zelf
afkomstig waien?
Wanneer het College kan aantoonen, dat de benoemde de
aangewezen man was en de veroischte bekwaamheden bezit,
zou spreker zich daarbij kunnen neerleggen; maar is het
College niet van meening, dat, wanneer de sollicitanten uit
de plaats zelf even bekwaam en goed zijn, dezen de voor
keur verdienen? Achten Burgemeester en Wethouders het
ook zelf niet beter om de benoeming van een administra
tief ambtenaar eerste klasse met een salaris van plus minus
f 3000.niet aan de betrekkelijke besturen over te laten,
i. c. aan Commissarissen, maar door den Raad te doen ge
schieden en kunnen zij daarom niet met een wijziging van
de verordening komen?