52
u.l.o. aan het Levendaal 54, op 587.\- 311.
aan het Pieterskerkhof 4, op 2424.j- 492.
aan de Haarlemmerstraat 34,' op „1720.(- 492.r)
aan het koordeinde 40. op. „1662.j- 1248.
aan de Hooglandsche Kerk-
gracht 20a, op„1135.[- 437.l)
b. te bepalen dat het sub a bedoelde voorschot voor
zoover niet reeds uitbetaald zal worden uitgekeerd in
twee gelijke termijnen, waarvan de eerste in den loop der
maand Juni en de tweede in den loop der maand September.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 103.
Leiden, 18 Mei 1927.
Art. 100 der Lager Onderwijswet 1920 bepaalt, dat, indien
in eene gemeente aan een openbare school meer onderwijzers
werkzaam zijn dan het aantal, waarvan de jaarwedden door
het Rijk aan de gemeente worden vergoed, het bestuur
eener, naar de onderscheidingen van art. 3, tweede en vierde
lid van genoemde wet, overeenkomstige bijzondere school
in die gemeente aanspraak heeft op vergoeding uit de ge
meentekas van de jaarwedden en wedden van een, met be
trekking tot het aantal leerlingen aan elke dier scholen,
evenredig aantal aan die scholen verbonden onderwijzers
boven het aantal, waarvan de jaarwedden en wedden door
het Rijk aan dat bestuur worden vergoed.
Grondslag der berekening is het gemiddeld aantal leer
lingen per onderwijzer aan de gezamenlijke overeenkomstige
openbare scholen.
Het tweede lid van genoemd artikel 100 bepaalt verder,
dat bovenbedoelde vergoeding uit de gemeentekas aan het
bestuur der bijzondere school wordt uitgekeerd over het
tijdvak, gedurende hetwelk aan de openbare school meer
onderwijzers werkzaam zijn dan het aantal, waarvan de
jaarwedden door het Rijk aan de gemeente worden vergoed
en tot twee jaren daarna.
In verband daarmede zijn van de besturen der na te
noemen in deze gemeente gevestigde bijzondere scholen voor
lager onderwijs, aanvragen ingekomen om vergoeding van
de jaarwedden van aan hunne scholen verbonden boven
tallige leerkrachten over het jaar 1925.
Aan de hand van .een tweetal bij de betrekkelijke stukken,
in de Leeskamer nedergelegde staten, een overzicht be
helzende van het gemiddeld aantal leerlingen over het jaar
1924 en het aantal leerkrachten in 1925, zijn deze aanvragen
onderzocht.
Bij dit onderzoek is tevensnagegaan of, indien de ver
goeding ingevolge het le lid van art. 100 niet kon worden
uitgekeerd, er termen aanwezig waren om de vergoeding
krachtens het 2e lid van dat artikel, .te verleenen.
Als resultaat van dit onderzoek deelen wij II mede, dat
voor op één na alle scholen, n.l. de bijzondere school voor
gewoon 1. o. aan de Hooglandsche Kerkgracht, de gedecla
reerde vergoeding kan worden uitgekeerd.
Het bestuur van de school voor gewoon 1. o. aan de
Hooglandsche Kerkgracht, dat krachtens het eerste lid van
artikel 100 geen aanspraak op vergoeding kan maken, vraagt
op grond van het tweede lid van dat artikel vergoeding van
de jaarwedde van een leerkracht over het tijdvak van
1 Januari—1 Mei en daarna van de jaarwedde van een
„andere" leerkracht over het tijdvak van 1 Mei31 Decem
ber. Die „andere" leerkracht werd met ingang van 1 Mei
1925 aangesteld ter vervulling van een op dien datum ont
stane vacature. Naar onze meening kan slechts vergoeding
worden verleend over het tijdvak van 1 Januari1 Meien
niet over het resteerende deel van het jaar.
Al geven wij gaarne toe. dat de redactie van artikel 100
niet bepaald overduidelijk is, blijkt o. i. toch wel, ook uit
de geschiedenis van dat artikel, dat met de slotbepaling
van het tweede lid, „en tot twee jaren daarna" wordt be
doeld het gedurende zekeren tijd behoudenvan boven
tallige leerkrachten aan de bijzondere school en niet het
bevorderen van het voor rekening van de gemeente aanstellen
van boventallige leerkrachten aan eene bijzondere school.
Het kan toch nimmer in de bedoeling van den wetgever,
die de gelijkstelling wilde, gelegen hebben mogelijk te maken,
dat een schoolbestuur, op kosten van de publieke kas, een
leerkracht benoemt boven de formatie van het personeel aan
de openbare scholen.
Van het eerste oogenblik af, waarop de vergoeding krach
tens het tweede lid van artikel 100 wordt genoten, gaat de
bijzondere school wat haar aantal leerkrachten betreft op
kosten van de gemeentekas reeds uit boven het aantal leer
krachten der overeenkomstige openbare scholen. Ontstaat
nu gelijk in het onderhavige geval aan zulk eene
school eene vacature, dan is het o. i. rationeel, dat de ge
meentelijke vergoeding onmiddellijk vervalt. Wil het bestuur
der bijzondere school in de vacature voorzien, dan kan het
dat naar ons gevoelen niet doen voor rekening van de gemeente.
Is vervulling van de vacature bepaald noodzakelijk, dan
moet worden aangenomen, dat een bijzonder geval aanwezig
is op grond waarvan het bestuur der school krachtens arti
kel 97, juncto artikel 56 der wet voor de onmisbare
boventallige leerkracht een buitengewone bijdrage van het
R ij k kan vragen.
Wij meenen dus dat aan de wet geen deugdelijk motief
kan worden ontleend om de door het bestuur der school
voor gewoon lager onderwijs aan de Hooglandsche Kerk
gracht gevraagde vergoeding over het tijdvak van 1 Mei
31 December 1925 toe te staan.
Op grond van een en ander geven wij Uwe Vergadering
mitsdien in overweging aan de besturen der na te noemen
bijzondere scholen voor lager en uitgebreid lager onderwijs,
over het jaar 1925 eene vergoeding krachtens art. 100 der
L. O. Wet 1920 uit de gemeentekas te verleenen ten bedrage
van de som, in de betrekkelijke kolom van den hieronder
afgedrukten staat, voor elk bestuur uitgetrokken.
Aan den Gemeenteraad.
Burg. en Weth.
van Leiden.
N°. 104.
Leiden, 23 Mei 1927.
Bij ons voorstel van 9 Februari j.l. (Ingek. Stukken No. 165)
deelden wij U mede dat het ons voornemen was een nieuwe
oproeping te doen van sollicitanten naar de betrekking van
opzichter, chef der afdeeling bestratingen, in den rang van
technisch ambtenaar le klasse, doch met opening van het
vooruitzicht op bevordering in den rang van Hoofdopzichter.
Onder verwijzing naar de ter visie liggende stukken bieden
wij Uwe Vergadering, overeenkomstig het advies van de
Commissie van Fabricage, hiernevens aan eene voordracht
ter benoeming van een opzichter, chef der afdeeling be
stratingen, in den rang van Hoofdopzichter:
1°. P. A. H. KNOBEN, Opzichter bij den dienst der
Gemeentewerken te Roermond;
2°. B. J. SANDERS, Opzichter bij den dienst der Gemeente
werken te Rotterdam.
In verband met de tegenwoordige positie en het salaris
van deze titularissen wordt eene benoeming in den rang
van Hoofdopzichter voorgesteld.
Wij verzoeken U thans tot eene benoeming over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
1) Voor bezolJigii'g vakonderwijzers
Naam der instelling of
vereeniging, onder wier bestuur
de school staat.
Aanduiding van
de plaats, waar do school
is gelegen.
Bedrag dei-
gemeentelijke
vergoeding
krachtens art. 100
der L. O. wet
1020.
SCHOLEN VOOR L. 0.
Vereeniging voor Christelijk
Onderwijs
Noordeinde 40
f 4866.18
Idem
Middelstegracht 119
525.—
Idem
Pasteurstraat 2
2000.—
Idem
Oosterstraat 16
1250.—
Idem
Plantsoen 99«
870-
Vereeniging tot oprichting en
instandhouding van scholen
voor 1. en m. u. 1. o. op
Gereformeerden grondslag.
Lusthoflaan 2
3306.66
Idem
Hoogl. Kerkgracht 20a
1051.40
R. Kath. Jongensschool onder
R K. Par. Kerkbestuur
Heerensingel 27
1216.67
Idem
Rapenburg 48
1211.67
Idem
Pelikaanstraat 20
1456.66
Idem
Caeciliastraat 11/15
1061.67
R. Kath. Meisjesscholen uit
gaande van het Bestuur der
Inrichting van Liefdadigheid
Haarlemmerstraat 32/34
1800.—
voor R. Katholieken
Idem
Heerensingel 27
1288.32
Gesticht „de Voorzienigheid''
Hoogewoerd 57
1376.67
f 23280.90
SCHOLEN VOOR U.L.O.
Gesticht „de Voorzienigheid"
Hoogewoerd 57
f 888.89